28 Het onderzoekend oordeel
De profeet Daniël zegt: „Terwijl ik bleef toekijken werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder, zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur, en een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend" (Daniël, 7:9,10).
Zo zag de profeet in een visioen de grote, plechtige dag waarop het karakter en het leven van de mensen zullen worden onderzocht door de Rechter der gehele aarde en iedereen „naar zijn werken" zal ontvangen. De Oude van dagen is God de Vader. De dichter van de Psalmen zegt: „Eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God" (Psalm 90:2). Hij, de Bron van alle leven en de Oorsprong van alle wetten, zal de oordeelszitting leiden en engelen, „duizendmaal duizenden en tienduizend maal tienduizenden", zullen als gerechtsdienaren en getuigen aanwezig zijn op deze grote rechtszitting.
„En zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en Zijn Koningschap is een, dat onverderfelijk is" (Daniël 7:13,14). De „komst van Christus" die in deze tekst wordt beschreven is niet zijn wederkomst naar onze aarde. Hij begaf Zich naar de Oude van dagen in de hemel om de „heerschappij en eer en koninklijke macht" te ontvangen die. Hem zullen worden gegeven aan het eind van zijn optreden als Middelaar.
Deze komst - en niet de wederkomst naar deze aarde - was voorzegd in de profetie die in vervulling zou gaan aan het eind van de 2300 avonden en morgens in 1844. Onze Hogepriester gaat vergezeld van engelen het heilige der heiligen binnen en verschijnt voor God om zijn bemiddeling ten gunste van de mens af te sluiten - om het onderzoekend oordeel te doen plaatsvinden en verzoening te doen voor allen die waardig geacht worden". In de schaduwdienst mochten alleen zij die hun zonden voor God hadden beleden en ze door het bloed van het zondoffer naar het heiligdom hadden overgebracht aan de dienst op de Grote Verzoendag deelnemen. Zo zullen op de grote dag van de uiteindelijke verzoening en het onderzoekend oordeel alleen de gevallen van Gods kinderen worden onderzocht. Het oordeel over de ongelovigen is iets heel anders en vindt later apart plaats. „Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam zijn aan het evangelie Gods?" (1 Petrus 4;17).
Het vonnis zal worden uitgesproken aan de hand van boeken in de hemel, waarin de namen en werken van de mensen zijn opgetekend. De profeet Daniel zegt: „De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend". Johannes, de ziener van Patmos, heeft dit thema ook beschreven en voegt er nog aan toe: En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken" (Openbaring 20:12). In het boek des levens staan de namen van allen die God hebben gediend. Jezus zei aan zijn discipelen: „Verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen" (Lucas 10:20). Paulus spreekt over zijn trouwe medearbeiders, „wier namen staan in het boek des levens" (Fillippenzen 4:3). Daniel, die de eeuwen overzag en „een tijd van grote benauwdheid, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan" voorzegde, zegt dat Gods volk zal ontkomen; „al wie in het boek geschreven wordt bevonden", Johannes zegt in de Openbaring dat „alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam", de stad Gods zullen mogen betreden. (Daniel 12:1; Openbaring 21:27).
Er is een „gedenkboek" voor God geschreven, waarin de goede werken staan opgetekend van hen, „die de HERE vrezen en zijn naam in ere houden". (Maleachi 3:16). Hun woorden van geloof en hun daden van liefde staan in de hemel opgetekend. Ook Nehemia verwijst daarnaar wanneer hij zegt: „Gedenkt mij, mijn God, hierom en wis de weldaden niet uit, die ik aan het huis van mijn God en aan zijn instellingen bewezen heb" (Nehemia 13:14). In Gods gedenkboek staat elke goede daad voor eeuwig opgetekend. Elke verleiding die is weerstaan, elk kwaad dat is overwonnen, elk woord van medeleven dat is uitgesproken, wordt er getrouw in opgenomen. Elk offer, alle moeite en verdriet die men terwille van Christus heeft doorstaan, zijn opgeschreven. De Psalmist zegt in dit verband: „Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek?" (Psalm 56:9).
Er is ook een boek met de zonden van de mensen. „Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad". „Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels". De Heiland zei ook: „Want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden" (Prediker 12:14; Matteus 12:36,37). De geheime bedoelingen en beweegredenen zijn opgeschreven in het feilloze register, want God zal „hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht brengen en de raadslagen der harten openbaar maken" (1 Korintiërs 4:5).
„Zie, het staat voor Mij geschreven... uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, zegt de HERE" (Jesaja 65:6,7).
God onderzoekt de daden van ieder mens. Ze worden opgetekend als ze goed zijn, maar ook als ze slecht zijn. Naast elke naam wordt elk verkeerd woord, elke zelfzuchtige daad, elk plichtsverzuim, elke verborgen zonde en alle huichelarij met buitengewone nauwkeurigheid in de boeken des hemels opgeschreven. De engel die de boeken bijhoudt, noteert alle waarschuwingen en berispingen van de hemel die niet ter harte zijn genomen en ook de verspilde tijd, de kansen die men heeft laten voorbijgaan, de positieve of negatieve invloed die men heeft uitgeoefend en alle verstrekkende gevolgen daarvan.
Gods wet is de maatstaf waaraan het karakter en het leven van de mensen. in het oordeel zullen worden getoetst. De Prediker zegt: "Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgen". (Prediker 12:13,14). De apostel Jacobus vermaant de broeders: „Spreek zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden" (Jacobus 2:12).
Zij die in het oordeel „waardig gekeurd" worden, zullen deel hebben aan de opstanding van de rechtvaardigen. Jezus zei: „Maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden... zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn" (Lucas 20:35,36), en Hij zei ook: „Zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven" (Johannes 5:29). De rechtvaardige doden zullen pas worden opgewekt na het oordeel, waarop zij „waardig gekeurd" zijn om deel te hebben aan „de opstanding ten leven". Daarom zullen zij niet persoonlijk aanwezig zijn bij de rechtszitting, wanneer hun leven zal worden onderzocht en er over hun geval zal worden beslist.
Jezus zal daar optreden als hun Voorspraak om voor God te pleiten voor hun zaak. „Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige" (1 Johannes 2:1). „Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te ver,.iki jen". „Daarom kan Hij ook volkomen behouden, die door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten" (Hebreeën 9:24; 7:25).
Wanneer de boeken in het oordeel worden geopend, gaat het leven van allen die in Christus hebben geloofd aan Gods oog voorbij. Eerst komen de eerste mensen die op aarde hebben geleefd aan de beurt. Daarna zal onze Voorspraak de gevallen van alle geslachten die na hen zijn gekomen stuk voor stuk in behandeling nemen en Hij eindigt met de mensen die nog in leven zijn. Elke naam wordt afgeroepen en elk geval wordt nauwkeurig onderzocht. Bepaalde namen worden aangenomen, andere worden verworpen. Wanneer in de boeken des hemels nog zonden staan opgetekend van mensen die hun zonde niet hebben beleden en waarvoor geen vergiffenis is geschonken, zullen hun namen uit het boek des levens worden weggedaan en zullen hun goede werken die zijn opgeschreven in het gedenkboek, worden uitgewist. God zei aan Mozes: „Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen" (Exodus 32:33). De profeet Fzechiël zegt hierover: „Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet.. met geen van zijn rechtvaardige daden zal rekening gehouden worden" (Ezechiël 18:24).
Bij de namen van allen die hun zonden hebben beleden en het verzoenend bloed van Christus hebben aangenomen, staat in de boeken des hemels genoteerd dat ze vergiffenis hebben ontvangen. Daar zij met Christus' gerechtigheid zijn bekleed en hun karakter in harmonie is met Gods wet, zullen hun zonden worden uitgewist en zullen ze »waardig worden gekeurd" om het eeuwig leven te hebben. God heeft bij monde van de profeet Jesaja gezegd: „Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet" (Jesaja 43:25). Jezus zei: „Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen, en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor de engelen". „Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal Ik ook belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is" (Openbaring 3:5; Mattheüs 10:32,33).
De grootste belangstelling die de mensen kunnen tonen voor de vonnissen van aardse rechtbanken is maar een zwakke afschaduwing van de belangstelling in de hemelse rechtsbanken, wanneer de namen die in het boek des levens geschreven staan, worden beoordeeld door de Rechter der gehele aarde. De goddelijke Middelaar pleit dat allen die de overwinning door het geloof in zijn bloed hebben behaald, vergiffenis krijgen voor hun overtredingen, weer een plaats in Eden zullen krijgen en gekroond zullen worden als mede-erfgenamen met Hem om „de heerschappij van voorheen" weer uit te oefenen. (Micha 4:8). Satan heeft met zijn pogingen om de mensheid te bedriegen en te verleiden Gods plan met de schepping van de mens willen verijdelen, maar Christus vraagt nu dat dit plan wordt uitgevoerd alsof de mens nooit was gevallen. Hij vraagt niet alleen volledige vergeving en volkomen rechtvaardigmaking voor zijn volgelingen, maar ook een aandeel aan zijn heerlijkheid en een plaats op zijn troon.
Terwijl Jezus pleit voor allen die zijn genade hebben aangenomen, klaagt Satan hen aan bij God. De aartsbedrieger wil hen doen twijfelen. Hij probeert hun vertrouwen in God te ondermijnen. Hij tracht hen te scheiden van zijn liefde en wil hen zijn wet laten overtreden. Nu vestigt hij de aandacht op hun leven, op hun karakterfouten, op het grote verschil tussen hen en Christus, op het feit dat ze hun Verlosser hebben beledigd en op al de zonden waartoe hij hen heeft proberen te verleiden. Dit is trouwens de reden waarom hij denkt dat zij zijn onderdanen zijn.
Jezus verontschuldigt hun zonden niet, maar wijst op hun berouw en hun geloof. Terwijl Hij vergiffenis voor hen vraagt, laat Hij zijn doorboorde handen aan de Vader en aan de engelen zien en zegt: "Ik ken hen bij naam. Ik heb ze in mijn handpalmen gegrift". „De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God" (Psalm 51:19).
Tot de aanklager van zijn volgelingen zegt Hij: „De HERE bestraffe u, satan, ja de HERE, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?" (Zacharia 3:2). Christus zal zijn getrouwen bekleden met zijn gerechtigheid, zodat Hij hen voor de Vader kan plaatsen als een gemeente „stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" (Efeziérs 5:27). Hun namen staan opgetekend in het boek des levens en over hen staat geschreven: „Zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn" (Openbaring 3:4).
Zo zal de belofte van het nieuwe verbond volledig in vervulling gaan: „Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken." „In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden" (Jeremia 31:34; 50:20). „Te dien dage zal wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten - ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven" (Jesaja 4:2,3).
Het onderzoekend oordeel en de uitdelging van de zonden moet voor de wederkomst zijn voltooid. Daar de doden moeten worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven staat, is het uitgesloten dat de zonden worden uitgewist voor het oordeel, waarin hun geval wordt onderzocht. De apostel Petrus verklaart heel duidelijk dat de zonden van de gelovigen zullen worden uitgedelgd „opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u te voren bestemd was, Jezus, zende" (Handelingen 3:19,20). Wanneer het onderzoekend oordeel heeft plaats gehad, zal Christus terugkomen en „Hij zal zijn loon bij Zich hebben om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is".
In het oordeel zal het gebruik dat men van elk talent heeft gemaakt nauwkeurig worden nagegaan. Hoe hebben wij het kapitaal dat God ons heeft geleend gebruikt? Zal Christus bij zijn komst alles wat Hij ons heeft geleend met rente terugkrijgen? Hebben wij alle vermogens die God ons heeft geschonken, gebruikt tot eer van God en tot zegen van de wereld? Op welke manier hebben wij onze tijd, onze pen, onze stem, ons geld, onze invloed gebruikt? Wat hebben wij voor Christus gedaan in de persoon van de behoeftige en lijdende medemens, de wees of de weduwe? God heeft ons aangesteld tot bewaarders van zijn heilig Woord. Wat hebben we gedaan met het licht en de waarheid die Hij ons geschonken heeft om de mensen kennis ter zaligheid bij te brengen? Er wordt geen enkele waarde gehecht aan geloof in Christus zonder meer. Alleen liefde die tot uiting komt in de werken wordt als echt beschouwd. Alleen liefde maakt een daad waardevol voor God. Alles wat uit liefde wordt gedaan - hoe gering het in de ogen van de mensen ook is - wordt door God aangenomen en beloond.
De verborgen zelfzucht van de mensen komt in de hemelse boeken aan het licht. Daar zijn de plichten tegenover onze medemensen die we hebben verzuimd en onze nalatigheid tegenover de eisen van de Heiland opgeschreven. Daar zullen we zien hoe vaak we aan Satan de tijd, de gedachten en de kracht hebben gewijd die Christus toebehoorden. Het verslag dat de engelen naar de hemel meenemen is teleurstellend. Verstandige mensen, mensen die volgelingen van Christus beweren te zijn, worden volledig in beslag genomen door het verwerven van aardse bezittingen of door het zoeken van plezier. Geld, tijd en kracht worden opgeofferd aan uiterlijk vertoon en aan het bevredigen van eigen behoeften. Er wordt maar heel weinig tijd besteed aan gebed en bijbelstudie, aan gewetensonderzoek en schuldbelijdenis.
Satan beraamt ontelbare plannen om onze geest bezig te houden, omdat hij niet wil dat we ons zouden bezighouden met het werk waar we het meest mee vertrouwd zouden moeten zijn. De aartsbedrieger verafschuwt de grote waarheden die het verzoenend offer en onze almachtige Middelaar openbaren. Hij wil alleen zielen van Jezus en van zijn waarheid aftrekken. Zij die willen delen in de zegeningen van het middelaarschap van Christus mogen zich door niets laten afhouden van hun plicht tot volmaakte heiligheid in de vreze Gods.
De kostbare uren die ze verspillen aan vermaak, aan uiterlijk vertoon en aan het schrapen van geld, zouden ze moeten wijden aan een ernstig onderzoek van het Woord der waarheid in een geest van gebed. Gods volk moet het onderwerp van het heiligdom en het onderzoekend oordeel volledig begrijpen. Iedereen moet persoonlijk op de hoogte zijn van de taak en het werk van onze Hogepriester, want anders zal men onmogelijk het geloof hebben dat in deze tijd noodzakelijk is, of de plaats kunnen innemen die God voor elk van ons heeft bestemd. Iedereen moet zijn leven redden of verliezen. Het geval van iedereen afzonderlijk zal voor Gods rechterstoel worden behandeld. Iedereen zal tegenover de grote Rechter komen te staan. Daarom is het zo belangrijk dat iedereen zich vaak verdiept in het plechtige moment wanneer de vierschaar zich zal
neerzetten en de boeken zullen worden geopend, wanneer iedereen, zoals Daniël zegt, zal worden geoordeeld aan het einde der dagen".
Iedereen die deze onderwerpen heeft begrepen, moet getuigen van de belangrijke waarheid die God aan hem heeft toevertrouwd. Het heiligdom in de hemel is het middelpunt van Christus' verzoeningswerk ten behoeve van de mens. Iedereen die op aarde leeft, is erbij betrokken. Het geeft inzicht in het verlossingsplan, brengt ons tot aan het einde der tijden en onthult de triomfantelijke afloop van de strijd tussen gerechtigheid en zonde. Het is van het allergrootste belang dat allen deze onderwerpen grondig bestuderen en een antwoord kunnen geven aan iedereen die hen rekenschap vraagt van de hoop die in hen is.
De bemiddeling van Christus in het hemelse heiligdom ten gunste van de mens is in het verlossingsplan van even groot belang als zijn dood aan het kruis. Met zijn dood nam dat werk een aanvang en na zijn opstanding is Hij ten hemel gevaren om het te voltooien. Door het geloof moeten wij ingaan in het binnenste van het voorhangsel „waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan" (Hebreeën 6:20). Daar wordt het licht van het kruis van Golgotha weerkaatst. Daar krijgen we een duidelijker inzicht in de verborgenheden van onze verlossing. Christus heeft een oneindige prijs betaald voor de verlossing van de mens. Het offer dat gebracht is, weegt op tegen de strengste eisen van Gods overtreden wet. Jezus heeft de weg naar de genadetroon van de Vader opengesteld en door zijn bemiddeling kan het oprechte verlangen van allen die in het geloof tot Hem komen aan God worden voorgelegd.
„Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming" (Spreuken 28:13). Als de mensen die hun fouten verbergen en goedpraten konden zien hoe Satan zich over hen verheugt en hoe hij Christus en de engelen bespot omdat zij zich zo gedragen, zouden zij hun zonden onmiddellijk belijden en ze achterwege laten. Satan probeert onze geest te beheersen door onze karakterfouten, en hij weet dat hij zal slagen als wij deze gebreken koesteren. Daarom probeert hij voortdurend de volgelingen van Christus met zijn fatale drogredenen wijs te maken dat ze niet kunnen overwinnen. Maar Jezus pleit voor hen met zijn doorboorde handen en zijn gebroken lichaam en zegt tot allen die Hem willen volgen: „Mijn genade is u genoeg" (2 Korintiërs 12:9). „Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht". (Mattheüs 11:29,30). Daarom mag niemand denken dat zijn fouten onverbeterlijk zijn. God zal geloof en genade schenken om ze te overwinnen.
We leven nu in de Grote Verzoendag. In de zinnebeeldige dienst moesten de Israëlieten hun ziel verootmoedigen door hun zonden te belijden en zich te vernederen voor God op het ogenblik dat de hogepriester verzoening deed voor Israël, want anders zouden zij van het volk worden afgesneden. Zo moeten allen die willen dat hun naam in het boek des levens blijft nu, in de korte genadetijd die hun nog gegund is, hun ziel verootmoedigen voor God door hun zonden te belijden en door oprecht berouw te tonen. Ze moeten een nauwkeurig en grondig gewetensonderzoek instellen. Ze moeten breken met de lichtzinnigheid waar zoveel mensen die zich christenen noemen van getuigen. Iedereen die niet wil dat de slechte neigingen, die de overhand willen hebben, overheersen, moet er ernstig tegen strijden. Deze voorbereiding is een persoonlijke kwestie. Wij worden niet collectief gered. De reinheid en de toewijding van de ene kunnen het tekort aan deze eigenschappen bij de andere niet goedmaken.
Hoewel alle volken voor Gods vierschaar moeten verschijnen, zal Hij elk geval toch even nauwkeurig onderzoeken als wanneer er maar één mens op aarde was. Iedereen moet worden getoetst en „zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" worden bevonden. De afsluiting van het verzoeningswerk gaat gepaard met plechtige gebeurtenissen. Er staan zeer grote belangen op het spel. Het oordeel vindt nu plaats in het hemelse heiligdom. Dit werk is nu al vele jaren aan de gang. Binnenkort - niemand weet wanneer - zullen de levenden worden geoordeeld. Ons leven zal in de ontzagwekkende tegenwoordigheid van God worden beoordeeld. In deze tijd is het meer dan ooit nodig te denken aan de waarschuwing van Christus: „Ziet toe, blijft waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is". (Marcus 13:33). Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen" (Openbaring 3:3).
Wanneer het onderzoekend oordeel is afgesloten, zal over het lot van allen „ten leven of ten dode" zijn beslist. Korte tijd voordat Christus op de wolken des hemels verschijnt, zal ook de genadetijd afgelopen zijn. Christus zegt in de Openbaring over die tijd: „Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij wonde nog meer geheiligd. Zie ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is" (Openbaring 22:11,12).
De rechtvaardigen en de ongelovigen zullen nog in hun sterfelijke toestand op aarde leven - de mensen zullen planten en bouwen, eten en drinken, zonder zich ervan bewust te zijn dat de definitieve, onherroepelijke beslissing is gevallen in het hemelse heiligdom. God heeft de ark voor de zondvloed, nadat Noach was binnengegaan, achter hem gesloten en toen waren de ongelovigen buitengesloten. Zeven dagen lang bleven de mensen, die niet wisten dat het vonnis aan hen werd voltrokken, hun zorgeloos, genotzuchtig leven leiden en dreven de spot met de waarschuwing van het komende oordeel. „Zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn" (Matteus 24:39), zei Jezus. In alle stilte, onopgemerkt als een dief in de nacht, zal het beslissende uur aanbreken, wanneer het lot van ieder mens wordt bepaald en het aanbod der genade aan schuldige mensen voorgoed wordt ingetrokken.
„Waakt dan,... opdat hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde" (Marcus 1:35,36). Zij die vermoeid worden van het waken en weer het plezier van de wereld zoeken, zijn in groot gevaar. Terwijl de zakenman volledig opgaat in het maken van winst, terwijl de genotzoeker zich met hart en ziel overgeeft aan zijn plezier, terwijl het modepoppetje volop meedoet aan de mode, kan het gebeuren dat de Rechter der gehele aarde het vonnis uitspreekt: „Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden" (Daniël 5:27).