Het Oordeel

In de morgen van 23 October 1879, omstreeks twee uur, rustte de Geest des Heren op mij; en aanschouwde ik tonelen in het komende, oordeel. Woorden ontbreken mij om een passende beschrijving, te geven van de dingen, die aan mij voorbij gingen en van het effect, dat zij hadden op mijn geest.

De grote dag' van de voltrekking van, Gods oordeel scheen aangebroken te zijn. Tien duizend maal tien duizend waren vergaderd voor een grote troon, waarop iemand van een majestueuze verschijning was gezeten. Tal van boeken lagen voor Hem, en op de, band van elk stond geschreven met gouden letters, die als een vlam schenen te branden: „Grootboek des Hemels". Een van deze boeken, bevattende de namen van hen, die belijden de waarheid te geloven, werd toen geopend. Onmiddellijk verloor ik de ontelbare miljoenen rondom de troon uit het oog en alleen degenen, de zich kinderen des lichts en der waarheid noemden, trokken mijn, aandacht. Wanneer deze personen een voor een genoemd werden met de vermelding van hun goede werken, straalde hun gelaat van een heilige blijdschap, hetgeen in elke richting werd weerkaatst. Maar dit scheen niet mijn allergrootste belangstelling te trekken.

Een ander boek werd geopend, waarin vermeld waren de zonden diergenen, die de waarheid belijden. Onder, het algemene hoofd ,,zelfzucht" kwam elke andere zonde. Daar waren ook hoofden boven elke kolom, en daaronder, naast elke naam, stonden in hun respectievelijke kolommen de mindere zonden vermeld.

Onder begeerte stonden leugen, diefstal, roverij, fraude en gierigheid; onder eerzucht kwamen hovaardij en verkwisting, jaloezie stond als hoofd voor wrok, naijver en haat; en onmatigheid stond boven een lange kolom van vreselijke misdaden, zoals wellust, overspel, het toegeven aan dierlijke lusten, enz. Toen ik dat alles aanschouwde, overviel mij een onuitsprekelijke angst en ik riep uit; „Wie kunnen zalig worden? Wie zullen rechtvaardig voor God staan? Wiens kleren zijn onbevlekt? Wie staan feilloos voor het aangezicht van een rein en heilig God?"

Wanneer de Heilige op de troon de bladzijden van hef grootboek langzaam omsloeg en Zijn ogen voor een moment op de personen rustten, scheen Zijn glans te branden in hun eigen zielen, en op hetzelfde ogenblik gingen elk woord en elke daad van hun leven zo duidelijk aan hun geest voorbij, als waren ze voor hun ogen met vurige letters geschreven. Ze werden overvallen door vrees en hun gezichten werden bleek. Toen ze om de troon stonden, gaf hun uiterlijk eerst blijk van een zorgeloze onverschilligheid. Maar hoe veranderde hun uiterlijk nu! Het gevoel van zekerheid is helemaal verdwenen en daarvoor in de plaats is een naamloze angst gekomen. Een ontzetting komt over elke ziel, of hij niet zal geplaatst worden onder degenen, die te licht bevonden worden. Een ieders oog is gericht op Hem, Die op de troon zit; en als in alle plechtigheid Zijn doorborende ogen over die groep gaan, dan bonst bij eenieder het hart in de keel, want ze voelen zich veroordeeld zonder dat nog een woord is gesproken. Met de ziel overstelpt door angst erkent een ieder zijn eigen schuld en ziet met een verschrikkelijke klaarheid dat hij door het zondigen de kostelijke gave des eeuwigen levens verworpen heeft.


STA-IN-DE-WEGS
Een groep stond geregistreerd als sta-in-de-wegs. Toen de doorborende ogen van de Rechter op hen rustten, kwamen hun zonden ten aanzien van nalatigheid duidelijk aan het licht. Met vertrokken, bevende lippen erkenden ze dat ze hun heilige waarheid verraden hadden:: Zij hadden waarschuwingen en voorrechten ontvangen, maar daarop geen acht geslagen, noch die toegepast. Zij konden nu zien dat ze te vermetel geweest waren ten aanzien van Gods genade. Het is waar, zij hadden niet zulke bekentenissen af te leggen als die zich overgeven 'aan dierlijke lusten; maar, evenals de vijgenboom, werden ze vervloekt omdat ze geen vrucht voortbrachten, omdat ze de hun toevertrouwde talenten niet gebruikt hadden.

Deze groep had het eigen-ik voorop gesteld, en enkel gewerkt voor zelfzuchtige doeleinden. Ze waren niet rijk. in God, gezien ze Zijn rechten op hen niet beantwoord hadden. Hoewel ze beleden Christus` dienstknechten te zijn, brachten ze Hem geen zielen. Zou Gods werk van hen afgehangen hebben, dan zou het gekwijnd hebben; want zij onthielden niet alleen de middelen, die God hun geleend had, maar zij onthielden zichzelven. Maar die konden nu zien en voelen dat, door het bekleden van een onverantwoordelijke positie ten aanzien van het werk en de zaak Gods, zij zichzelven geplaatst hadden aan de linkerhand, Zij hebben de kans gehad, maar wilden het werk niet doen dat ze konden en moesten gedaan hebben.

De namen van allen, die de waarheid belijden, werden genoemd. Sommigen werden bestraft om hun ongeloof, anderen omdat ze luie dienstknechten geweest waren. Ze hadden anderen het werk in des Meesters wijngaard laten doen, anderen de zwaarste verantwoordelijkheden laten dragen, terwijl zij zelven heel zelfzuchtig hun eigen tijdelijke belangen hadden gediend. Hadden ze de vermogens, die God hun geschonken had, gecultiveerd, dan hadden ook zij de lasten kunnen dragen, werkende in het belang huns Meesters. In dat verband zei de Rechten „Allen zullen gerechtvaardigd worden door hun geloof en geoordeeld naar hun. werken". Hoe duidelijk zagen zij nu hun verzuim, en hoe wijs was de schikking Gods om een iegelijk een werk te laten doen om de zaak te bevorderen en zijn medemensen te redden. Een ieder moest in zijn gezin en in zijn omgeving een levend geloof aan de dag leggen door vriendelijk te zijn tegenover de armen, mee te leven met de beproefden, deel te nemen in de zendingsarbeid en door Gods zaak met zijn middelen te ondersteunen. Maar, evenals over Meroz, rustte de vloek Gods op hen om hetgeen zij niet gedaan hadden. Zij hadden van, dat werk gehouden, dat hun het grootste profijt zou brengen in dit leven, en achter hun namen in het boek, waarin de goede werken vermeld waren, stond helaas niets geschreven.

TE LICHT BEVONDEN
De woorden, tot dezen gesproken, waren alleszins plechtig: "Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden, Gij hebt de geestelijke verantwoordelijkheden verzuimd door u geheel en al op het tijdelijke in te stellen terwijl uw vertrouwenspositie het noodzakelijk maakte, dat ge meer dan menselijke wijsheid en groter dan een eindig oordeel zoudt bezitten. Dat hadt ge nodig om zelfs het zakelijke deel van uw werk te verrichten; en toen gij God en Zijn heerlijkheid van uw aangelegenheden los maakte, verbeurde gij Zijn zegen".

De vraag werd dan gesteld: „Waarom hebt ge uw kleren des karakters niet gewassen en wit gemaakt in hei bloed ven het Lam? God zond Zijn Zoon naar de wereld, niet. om de wereld te veroordelen, maar dal ze door Hem gered zou worden. Mijn liefde voor u was gebaseerd op meer zelfverloochening dan de liefde, van een moeder. Het was, omdat lk de donkere bladzijden van uw ongerechtigheid kon uitwissen, en de beker der zaligheid aan uw lippen kon zetten, dat Ik de dood aan het kruis onderging, dragende het gewicht en de vloek van uw schuld. De smarten, des doods en de verschrikkingen van de duisternis van het graf heb Ik ondergaan, opdat Ik hem kon overwinnen, die de macht des doods bezit, de gevangenis kon ontsluiten om voor u de poorten des levens te openen. Ik onderwierp .Mij aan de schande en de doodsstrijd omdat Ik u lief had met een oneindige liefde en mijn afgedwaalde, dwalende schapen terug wilde brengen naar het paradijs Gods, naar de boom des levens: Dat leven der gelukzaligheid, dat Ik voor u kocht tegen zulk een prijs, hebt geminacht, Schande, verwijt, en oneer, zoals uw Meester dat ondergaan heeft voor u, hebt ge geschuwd. De voorrechten, welke Hij door Zijn dood onder uw bereik wilde stellen, hebt ge niet gewaardeerd. Gij wilde niet delen in Zijn lijden, en nu kunt ge niet met Hem delen in Zijn heerlijkheid'" Toen werden" de ernstige woorden gesproken: ,,Die onrecht doet, dat hij 'nog onrecht doe; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde". Dan werd het boek gesloten, en het kleed viel van de Persoon op de troon, openbarende de verschrikkelijke heerlijkheid van de Zone Gods.

Het toneel onttrek zich dan aan mijn gezicht, en ik bevond mij nog op de aarde, onuitsprekelijk dankbaar dat de dag Gods nog niet gekomen was en dat de dierbare genadetijd ons nog wordt toegewezen, waarin we ons kunnen voorbereiden op de eeuwigheid.

De arbeid van elk uur gaat aan Gods oog voorbij, en wordt geregistreerd onder trouw of ontrouw: Het verslag van verknoeide ogenblikken en niet gebruikte kansen, zal ter tafel komen, wanneer het gerecht zal plaats nemen en de boeken geopend zullen worden en een ieder geoordeeld zal worden overeenkomstig de dingen, geschreven in de boeken. Zelfzucht, naijver, hovaardij, jaloersheid, luiheid, of welke zonde ook, die in het hart wordt gekoesterd, zal iemand uitsluiten van de geluk 'zaligheid des hemels. „Wie ge uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, diens dienstknechten zijt gij.
(Schatkamer der Getuigenissen Deel 1, blz.537 – 541 – E.G.White)