De zaligsprekeningen

„En Hij opende Zijn mond en leerde hen, zeggende: Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen."

Als iets vreemds en nieuws klonken deze woorden in de oren van de verbaasde menigte. Een dergelijke leer is tegenstrijdig met alles wat zij geleerd hebben van priester of rabbi. Zij zien daarin niets om hun trots te vleien of hun eerzuchtige verwachtingen te voeden. Maar er is een kracht in deze nieuwe Leraar die hen als in een betovering houdt. De zoetheid van goddelijke liefde vloeit van Zijn tegenwoordigheid tot hen, als de geur van een bloem. Zijn woorden vallen „als de regen die nederdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien." Ps. 72 : 6. Allen voelen instinctief dat hier Iemand is die de geheimen van de ziel leest, doch ze benadert met teder mededogen. Hun harten openen zich voor Hem, en terwijl zij luisteren openbaart de Heilige Geest hun iets van de betekenis van die les die het mensdom van alle eeuwen zo nodig moet leren. In de dagen van Christus hadden de godsdienstige leiders van het volk de idee, dat zij rijk waren aan geestelijke schatten. Het gebed van de Farizeeër: „O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen," bracht het gevoel van zijn klasse tot uitdrukking, en, in hoge mate, ook het gevoel van het gehele volk. Maar in de schare die Jezus omringde bevonden zich enkele mensen die hun geestelijke armoede beseften. Toen bij de wonderbare visvangst de goddelijke kracht van Christus werd geopenbaard, viel Petrus aan de voeten van de Heiland, terwijl hij uitriep: „Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here," Luc. 5 : 8; zo bevonden zich onder de menigte die op de berg bijeen was gekomen, zielen die in de tegenwoordigheid van Zijn reinheid gevoelden, dat zij waren „ellendi en jammerlijk en arm en blind en naakt," Openb. 3 : 17; en zij verlangden naar de „zaligmakende genade God." Titus 2 : r t. In deze zielen deden de woorden waarmee Christus Zijn toespraak begon, hoop ontstaan; zij zagen dat hun leven onder de zegen van God stond.

Jezus had de beker des zegens aangeboden aan hen die zeiden: „Ik ben rijk en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek", Openb. 3 :17, en zij hadden zich honend afgewend van de heerlijke gave. Hij, die gevoelt dat hij gezond is, die denkt dat hij redelijk goed is, en die tevreden is over zijn toestand, wil geen deel hebben aan de genade en gerechtigheid van Christus. Trots gevoelt geen behoefte, en sluit zo het hart voor Christus en voor de oneindige zegeningen die Hij door Zijn komst bracht. Er is geen ruimte voor Jezus in het hart van zulk een mens. Zij, die rijk en eerzaam zijn in hun eigen ogen, vragen en ontvangen de zegen Gods niet in het geloof. Zij gevoelen zich voldaan, daarom gaan zij ledig heen. Zij die weten dat zij zich onmogelijk zelf kunnen redden, of uit zichzelf een rechtvaardige daad kunnen doen, zijn degenen die de hulp waarderen die Christus kan schenken. Het zijn de armen van geest, die Hij zalig spreekt.

Hij die door Christus vergeven wordt, wordt door Hem eerst tot berouw gebracht, en het is de taak van de Heilige Geest om te overtuigen van zonden. Zij wier harten zijn bewogen door de Geest van God, zien dat er niets goeds in hen zelf is. Zij zien dat alles wat zij gedaan hebben is verbonden met henzelf en met de zonde. Evenals de arme tollenaar staan zij van verre, en durven zelfs hun ogen niet op te heffen naar de hemel, terwijl ze uitroepen: „O God, wees mij, zondaar, genadig." Luc. 18 : 13. En zij worden gezegend. Er is vergiffenis voor de berouwvolle zondaar; want Christus is „het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt." Gods belofte luidt: „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; als waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." „Een nieuw hart zal Ik u geven ... Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven." Jes. i : 18; Ez.36 : 26, 27

Van de armen van geest zegt Jezus: „Hunner is het Koninkrijk der hemelen." Dit koninkrijk is niet, zoals de toehoorders van Jezus hoopten, een tijdelijk en aards koninkrijk. Christus stelde voor de mens het geestelijk koninkrijk van Zijn liefde, Zijn genade en Zijn rechtvaardigheid open. Het teken van het rijk van de Messias is aangeduid door het beeld van de Zoon des mensen. Zijn onderdanen zijn arm van geest, de zachtmoedigen, zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Het koninkrijk der hemelen komt hun toe. Hoewel het nog niet volledig tot stand is gebracht, is in hen het werk begonnen, dat hen zal maken tot deelgenoten van „het erfdeel der heiligen in het licht." Col. i : 12. Allen die de diepe armoede van hun ziel beseffen, die gevoelen dat zij in zichzelf niets goeds hebben, kunnen gerechtigheid en kracht vinden door op Jezus te zien. Hij zegt: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt." Matth. II : 28. Hij zegt ons, dat wij onze armoede kunnen verwisselen voor de rijkdommen van Zijn genade. Wij zijn Gods liefde niet waardig, maar Christus, onze borg, is deze waardig, en Hij is overvloediglijk bij machte om allen te redden die tot Hem komen.

Wat ook uw ervaring in het verleden geweest mag zijn, hoe ontmoedigend uw omstandigheden op het ogenblik ook mogen zijn, indien ge tot Jezus wilt komen zoals ge zijt, zwak, hulpeloos en wanhopig, zal onze barmhartige Heiland u van verre tegemoet komen, en Hij zal Zijn liefdevolle armen om u heen slaan en Zijn kleed der gerechtigheid. Hij stelt ons voor aan de Vader, gekleed in het witte kleed van Zijn eigen karakter. Hij pleit bij God om onzentwille, zeggende: Ik heb de plaats van de zondaar ingenomen. Zie niet op dit afgedwaalde kind, maar zie op Mij. Al pleit Satan op luide toon tegen ons, al beschuldigt hij ons van zonde en maakt hij aanspraak op ons als zijn prooi, het bloed van Christus pleit met grotere kracht.

„Alleen bij de Here, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte . . . In de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal zich beroemen." Jes. 45 : 24, 25.
„Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden."

Het treuren waarvan hier sprake is, is het ware verdriet des harten vanwege de zonde. Jezus zeide: „En als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken." Joh. 12 : 32. En wanneer iemand ertoe getrokken wordt, Jezus verhoogd aan het kruis te zien, ontdekt hij de zondigheid van het mensdom. Hij ziet, dat het de zonde is, die de Here der heerlijkheid geselde en kruisigde, Hij ziet dat, terwijl Jezus hem heeft liefgehad met een onuitsprekelijke tederheid, nochtans het leven van de zondaar een voortdurend schouwspel van ondankbaarheid en opstandigheid is geweest. Hij heeft zijn beste Vriend verlaten, en de meest kostbare gift des hemels misbruikt. Hij heeft voor zichzelf de Zoon van God opnieuw gekruisigd, en opnieuw dat bloedende, geslagen hart doorstoken. Hij is van God gescheiden door een golf van zonde, die breed en zwart en diep is, en hij treurt met een gebroken hart. Zij die op deze wijze treuren „zullen vertroost worden." God openbaart ons onze schuld, opdat wij tot Jezus mogen vluchten, en door Hem bevrijd mogen worden van de slavernij van de zonde, en ons verheugen in de vrijheid van de kinderen Gods. In waar berouw mogen wij tot de voet van het kruis komen en daar onze last neerleggen.

De woorden van de Heiland houden een boodschap in van vertroosting ook voor allen die lijden door ziekte of verlies. Onze smarten komen niet uit de grond op. „Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen." Klaagl. 3 : 33. Wanneer Hij beproevingen en smarten toelaat, is dat „tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid." Hebr. rz : io. Indien de beproeving in het geloof aanvaard wordt, zal datgene wat zo bitter en moeilijk te dragen schijnt, een zegen blijken te zijn. De wrede slag die de vreugden der aarde doet verdwijnen zal het middel zijn waardoor onze ogen op de hemel gericht worden. Hoevelen zijn er, die nooit Jezus gekend zouden hebben, indien smart hen er niet toe had gebracht troost bij Hem te zoeken! De beproevingen des levens zijn Gods werklieden, die de onreinheden en ruwheid van ons` karakter moeten wegnemen. Hun hakken, schuren en schaven, hun polijsten en glanzen vormen een pijnlijk proces, het is hard om op de slijpsteen gedrukt te worden. Maar de steen wordt tevoorschijn gebracht, gereed om zijn plaats in te nemen in de hemelse tempel. De Meester besteedt niet zoveel zorgvuldig, degelijk werk aan nutteloos materiaal. Alleen Zijn kostbare stenen worden gepolijst om te worden gebruikt voor een paleis.
De Here wil werken voor allen die hun vertrouwen op Hem stellen. Kostbare overwinningen zullen behaald worden door de getrouwen. Kostbare lessen zullen geleerd worden. Kostbare ervaringen zullen werkelijkheid worden. Onze hemelse Vader vergeet nooit hen, die door smart zijn getroffen. Toen David de Olijfberg besteeg, „en weende onder het voortgaan, het hoofd omhuld en barrevoets", 2 Sam. 15 :30, zag de Here vol ontferming op hem neer. David was in zakken gekleed, en zijn geweten plaagde hem. De uiterlijke tekenen van vernedering getuigden van zijn berouw. Onder tranen, met gebroken hart, legde hij alles aan God voor, en de Here verliet Zijn dienstknecht niet. Nooit was David dierbaarder voor het hart van Oneindige Liefde dan toen hij, geplaagd door zijn geweten, voor zijn leven vluchtte voor zijn vijanden, die tot opstand waren aangezet door Zijn eigen Zoon. De Here zegt: „Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u." Openb. 3 : 19. Christus heft het berouwvolle hart op, en loutert het treurende gemoed, totdat het Zijn woonplaats wordt. Maar wanneer vervolging over ons komt, hoevelen zijn er dan als Jacob! Wij denken dat het de hand van een vijand is; en in de duisternis worstelen wij blindelings, totdat onze kracht is uitgeput, en wij geen vertroosting of bevrijding vinden. Aan Jacob openbaarde de goddelijke aanraking bij het aanbreken van de dag Hem met Wie hij geworsteld had - de Engel des verbonds; en wenend en hulpeloos viel hij aan de borst van de Oneindige Liefde, om de zegen te ontvangen waarnaar zijn ziel verlangde. Wij moeten ook leren, dat beproevingen voordeel betekenen, en dat wij de kastijding des Heren niet moeten verachten, noch zwak zijn wanneer we door Hem getuchtigd worden.

„Welzalig de mens, die God kastijdt; ... Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en Zijn handen helen. In zes noden redt Hij u, en in zeven treft het kwaad u niet." Job s : 17-19. Tot iedere geslagene komt Jezus met het dienstwerk der genezing. Het leven van verlies, pijn en lijden kan verlicht worden door kostbare openbaringen van Zijn tegenwoordigheid.

God wil niet, dat wij terneer gedrukt blijven in stomme smart, met schrijnende en brekende harten. Hij wil dat wij omhoog zien, en Zijn dierbaar aangezicht van liefde aanschouwen. De gezegende Heiland ondersteunt velen wier ogen zo verblind zijn door tranen dat zij Hem niet onderscheiden. Hij verlangt onze handen te grijpen, ons op Hem te doen zien in eenvoudig geloof, waardoor we Hem toestaan ons te leiden. Zijn hart staat open voor onze smarten, onze pijn en onze beproevingen. Hij heeft ons liefgehad met een eeuwigdurende liefde, en ontfermt Zich over ons met liefhebbende tederheid. We kunnen ons hart op Hem gericht houden, en de ganse dag Zijn liefhebbende tederheid overpeinzen. Hij zal de ziel verheffen boven de dagelijkse smart en verwarring, naar het rijk van de vrede. Kinderen van lijden en smart, denkt hieraan en verheugt u in de hoop. „Dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.". i joh. 5 : 4. Zalig zijn ook zij die met Jezus wenen uit ontferming over de smart der wereld, en uit smart over de zonde. Zulk een treuren is niet vermengd met gedachten aan zichzelf. Jezus was de Man van smarten, Die harteleed verdroeg zoals geen pen dat kan beschrijven. Zijn geest werd verwond en verbrijzeld door de overtredingen van de mensen. Hij zwoegde met een verterende ijver om de noden en smarten van het mensdom te lenigen, en Zijn hart was zwaar van smart, wanneer Hij zag hoe grote scharen weigerden om tot Hem te komen, opdat zij het leven zouden mogen hebben. Allen die Christus volgen, zullen deze ervaring delen. Wanneer zij deel hebben aan Zijn liefde zullen zij Zijn werk aanvatten tot redding van zielen. Zij delen in het lijden van Christus, en zij zullen ook delen in de heerlijkheid die geopenbaard zal worden. Daar zij één zijn met Hem in Zijn werk, en met Hem de beker der smart drinkeg, hebben zij ook deel aan Zijn vreugde.

Het was door het lijden dat Jezus de trooster kon worden. In alle benauwdheid van de mens is ook Hij benauwd, en „doordat Hijzelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij die, die verzocht worden, te hulp komen." Jes. 63 : 9; Hebr. 2 : 18. Iedere ziel die gemeenschap heeft gekregen aan Zijn lijden heeft het voorrecht in dit dienstwerk te delen.

„Wanneer het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel." De Here heeft een bijzondere genade voor de treurende, en de kracht daarvan zal harten doen smelten, zielen doen winnen. Zijn liefde maakt de toegang open tot de gewonde, gekwetste ziel, en wordt als een genezende balsem voor hen die treuren. „De Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, Die ons troost in al onze druk, zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost, waarmede wij zelf door God vertroost worden." 2 Cor. i : 5, 3, 4.

„Zalig zijn de zachtmoedigen."

Door de zaligsprekingen loopt een opgaande lijn van christelijke ervaring. Zij die hun behoefte aan Christus gevoeld hebben, zij die getreurd hebben om de zonde, en met Christus de leerschool der moeite hebben doorgemaakt, zullen de les der zachtmoedigheid leren van de goddelijke Leraar.

Geduld en verdraagzaamheid bij geleden onrecht waren geen eigenschappen die door de heidenen of door de joden gewaardeerd werden. De verklaring die door Mozes gegeven werd onder de invloed van de Heilige Geest, dat hij de zachtmoedigste man op aarde was, zou door de mensen in zijn tijd niet beschouwd zijn als een aanbeveling; het zou eerder medelijden of verachting hebben opgewekt. Maar Jezus stelt zachtmoedigheid onder de eerste vereisten voor Zijn Koninkrijk. In Zijn eigen leven en karakter wordt de goddelijke schoonheid van deze kostbare genadegave geopenbaard.
Jezus, het licht van de heerlijkheid des Vaders, heeft „het Gode gelijk zijn niet als een roof . . . geacht, maar heeft Zichzelf ontledigd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen." Philipp. 2 : 6, 7. Hij stemde er in toe alle nederige ervaringen in het leven door te maken, te wandelen onder de mensenkinderen, niet als een koning om eerbetoon te vragen, maar als iemand wiens zending het was anderen te dienen. Er was in Zijn optreden geen spoor van kwezelarij, geen koude strengheid. De Verlosser der wereld had een natuur die boven de engelen stond, doch met Zijn goddelijke majesteit waren ook zachtmoedigheid en nederigheid verbonden, waardoor allen tot Hem getrokken werden. Jezus ontledigde Zichzelf, en bij alles wat Hij deed, kwam Zijn eigen persoon niet naar voren. Hij maakte alles ondergeschikt aan de wil van Zijn Vader. Toen Zijn werk op aarde bijna volbracht was, kon Hij zeggen: „Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij gegeven hebt." En Hij geeft ons het bevel: „Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart." „Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf." Joh. 17 :4; Matth. ii : 29; i6 : 24. Laat het eigen-ik onttroond worden, en niet langer de heerschappij voeren over de ziel.

Hij, die Christus aanschouwt in Zijn zelfverloochening, Zijn nederigheid des harten, zal gedrongen worden' te zeggen, zoals Daniël deed toen hij Iemand aanschouwde als een Mensenzoon: „Alle kleur week uit mijn gelaat." Dan. zo :8. De onafhankelijkheid en het oppergezag van onszelf waarop wij prat gaan, worden gezien in hun verdorvenheid als tekenen van dienstbaarheid aan Satan. De menselijke natuur worstelt voortdurend om naar buiten te komen, gereed om de strijd aan te gaan; maar hij die van Christus leert, is ontledigd van eigenwaan, van trots, van hang naar gezag, en er is stilte in de ziel. Het eigen-ik wordt overgegeven aan de werking van de Heilige Geest. Dan verlangen we niet meer naar de hoogste plaats. We hebben geen eerzucht meer om ons met handen en voeten op de voorgrond te werken; maar wij beseffen,. dat de hoogste plaats aan de voeten van Jezus is. We zien op naar Jezus, wachtend op Zijn hand om ons te leiden, luisterend naar Zijn stem om de weg te wijzen. De apostel Paulus had deze ervaring, en hij zei: „Met Christus ben ik gekruisigd,
18

,,Hij verwondt en verbindt,
Hij slaat en Zijn handen helen" (blz. 16)
en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voorzover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven." Gal. 2 : 20. Wanneer wij Christus opnemen om in onze ziel te verblijven als gast, zal de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, onze harten en geest bewaren door Christus Jezus. Het leven van de Heiland op aarde, was, hoewel het omringd werd door strijd, een leven van vrede. Terwijl vertoornde vijanden Hem voortdurend achtervolgden, zei Hij: „En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt." Joh. 8 :29. Geen storm van menselijke of duivelse toorn kon de kalmte verstoren van een volmaakte eenheid met God. En Hij zegt tot ons: „Vrede geef Ik u, Mijn vrede laat Ik u." Joh. 14 : 27. „Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden." Matth. II : 29. Draag met Mij het juk der dienstbaarheid tot eer van God en tot verheffing der mensheid, en gij zult bemerken dat het juk zacht is, en de last licht. Het is de eigenliefde waardoor onze vrede verstoord wordt. Wanneer het eigen-ik levend is, staan wij voortdurend klaar om het te beschermen tegen vernederingen en beledigingen; maar wanneer wij dood zijn, en ons leven met Christus in God verborgen is, zullen wij ons beledigingen en vernederingen niet aantrekken. Wij zullen doof zijn voor scheldwoorden, en blind voor hoon en smaad. „De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. De liefde vergaat nimmermeer." i Cor. 13 :4-8.

Geluk dat voortspruit uit aardse bronnen is even veranderlijk als de wisselende omstandigheden het kunnen maken; maar de vrede van Christus is een voortvarende, blijvende vrede. Die is niet afhankelijk van bepaalde omstandigheden in het leven, van het

„Laat uw licht schonen voor de mensen" (blz. 41) 21

aantal aardse goederen of het aantal aardse vrienden. Christus is de fontein van levend water, en geluk dat uit Hem komt kan nooit vergaan.
De zachtmoedigheid van Christus zal, wanneer ze geopenbaard wordt in het gezin, de leden van dat gezin gelukkig maken; zij lokt geen twist uit, antwoordt niet toornig, maar kalmeert het geërgerde gemoed, en straalt een vriendelijkheid uit die gevoeld wordt door allen die zich binnen haar kring bevinden. Overal waar deze zachtmoedigheid gekoesterd wordt, maakt zij de gezinnen op aarde tot een deel van het ene grote gezin hierboven. Het zou veel beter voor ons zijn te lijden onder valse beschuldiging dan de schuld op ons te laden die het wraaknemen op onze vijanden met zich mee zou brengen. De geest van haat en wraakzucht ontstond bij Satan, en kan slechts het kwade brengen aan hem die deze geest koestert. Nederigheid van harte, die zachtmoedigheid die de vrucht is van een blijven in Christus, is het ware geheim van de zegen. „Hij kroont de ootmoedigen met heil." Ps. 149 : 4.

De zachtmoedigen „zullen de aarde beërven." Door het verlangen naar zelfverheffing kwam de zonde in de wereld, en verloren onze stamouders de heerschappij over de aarde, hun koninkrijk. Door zelfverloochening verlost Christus wat verloren was. En Hij zegt dat wij moeten overwinnen zoals Hij dat deed. Openb. 3 :21. Door nederigheid en zelfovergave kunnen we mede-erfgenamen worden met Hem, wanneer „de ootmoedigen het land beërven." Ps. 37 : 11.

De aarde die beloofd wordt aan de zachtmoedigen zal niet zijn zoals ze nu is, verduisterd door de schaduw van de dood en de vloek. „Wij verwachten echter naar Zijn belofte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont." 2 Petr. 3 : 13. „En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en Zijn dienstknechten zullen Hem vereren." Openb. 22 : 3.
Er is geen teleurstelling, geen smart, geen zonde, niemand die zal zeggen: Ik ben ziek; er zijn geen begrafenisstoeten, geen rouw, geen dood, geen scheiding, geen gebroken harten, want
Jezus is er, er is vrede. Daar zullen zij „hongeren noch dorsten, woestijngloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen." Jes. 49:10.

„Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden."

Gerechtigheid is heiligheid, gelijkheid aan God; en „God is liefde." i joh. 4 : 16. Het is overeenstemming met de wet van God; want „al Uw geboden zijn gerechtigheid." Ps. 119 : 172. Gerechtigheid is liefde en liefde is het licht en leven van God. De gerechtigheid van God is belichaamd in Christus. Wij ontvangen gerechtigheid door Hem aan te nemen.
Niet door pijnlijk zwoegen of vermoeiende arbeid, niet door gaven of offeranden wordt de gerechtigheid verkregen; maar zij wordt om niet gegeven aan iedere ziel die hongert en dorst om haar te ontvangen. „O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ... zonder geld en zonder prijs." Jes. S S : 1 „Hun recht (is) van Mijnentwege, luidt het woord des Heren." Jes. S4 : 17, en: „Dit is Zijn naam, waarmede men Hem zal noemen: de Here onze gerechtigheid." Jer. 23 : 6. Geen menselijke macht kan datgene verschaffen wat de honger en dorst van de ziel kan bevredigen. Maar Jezus zegt: „Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met Mij." Openb. 3 : 20. „Ik ben het brood des levens;
wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren, en wie in Mij gelooft,
zal nimmermeer dorsten." Joh. 6 : 3 5
Zoals we voedsel nodig hebben om onze lichamelijke kracht in
stand te houden, zo hebben wij Christus, het brood des hemels,
nodig om het geestelijk leven in stand te houden, en ons kracht
te geven om de werken Gods te werken. Zoals het lichaam voort
durend voedsel ontvangt dat het leven en de kracht in stand moet
houden, zo moet de ziel voortdurend gemeenschap hebben met
Christus, en zich aan Hem onderwerpen, en zich volkomen van
Hem afhankelijk stellen.

Zoals de vermoeide reiziger zoekt naar de bron in de woestijn, en, wanneer hij die gevonden heeft, zijn brandende dorst lest, zo zal de Christen dorsten naar het zuivere water des levens, waarvan Christus de bron is, en dat ook ontvangen. Wanneer wij de volmaaktheid van het karakter van onze Heiland aanschouwen, zullen wij verlangen volkomen veranderd te worden, en vernieuwd naar het beeld van Zijn reinheid. Hoe meer wij van God weten, des te hoger zal ons ideaal voor het karakter gesteld worden, en des te ernstiger ons verlangen om Zijn beeld te weerspiegelen. Een goddelijk element verenigt zich met het menselijke wanneer de ziel de handen uitstrekt naar God en het verlangende hart kan zeggen: „Mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is mijn verwachting." Ps. 62 : 6. Indien ge een behoefte gevoelt in uw ziel, indien ge hongert en dorst naar gerechtigheid, dan is dit een blijk dat Christus aan uw hart gewerkt heeft, opdat ge aan Hem zult vragen, voor u die dingen te doen door de gave van de Heilige Geest, die ge onmogelijk uit uzelf kunt doen. Wij behoeven niet te trachten onze dorst te lessen aan ondiepe wateren, want de grote bron is vlak boven ons, van welks overvloedige wateren wij vrij kunnen drinken, wanneer we slechts een weinig hoger komen op het pad des geloofs.
De woorden van God zijn fonteinen van leven. Wanneer gij zoekt naar die levende bronnen, zult gij, door de Heilige Geest, in gemeenschap met Christus gebracht worden. Vertrouwde waarheden zullen in uw gedachten met een nieuw licht overgoten worden; teksten uit de Schrift zullen opeens als in een lichtflits een nieuwe betekenis voor u krijgen, gij zult zien welk verband andere waarheden hebben met het verlossingswerk, en ge zult weten dat Christus u leidt; een goddelijke Leraar staat u ter zijde. Jezus zeide: „Het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven." Joh. 4 : 14. Wanneer de Heilige Geest u de waarheid openbaart, zult ge de meest kostbare ervaringen als schatten bewaren, en gij zult ernaar verlangen met anderen te spreken over de vertroostende dingen die aan u geopenbaard zijn. Wanneer ge met hen in contact komt, zult ge nieuwe gedachten aan hen geven betreffende het werk en het karakter van Christus. Ge zult een nieuwe openbaring ontvangen van Zijn ontfermende liefde om die mee te delen aan hen die Hem liefhebben en aan hen die Hem niet liefhebben. „Geeft en u zal gegeven worden," Luc. 6 :38, want het woord Gods is een „fontein der hoven, bron van levend water, beken van Libanon." Hooglied 4 :15. Het hart, dat eenmaal de liefde van Christus gesmaakt heeft, roept voortdurend om diepere teugen, en wanneer gij het aan anderen schenkt, zult ge het in rijker en overvloediger mate ontvangen. Iedere openbaring van God aan de ziel vermeerdert het vermogen om te kennen en lief te hebben. De voortdurende kreet van het hart luidt: „Meer van u," en het antwoord van de Geest is: „Veel meer." Immers, onze God doet met vreugde „oneindig veel meer ... dan wij bidden of beseffen." Ef. 3 :20. Aan Jezus, die Zichzelf ontledigde voor de redding van de verloren mensheid, werd de Heilige Geest zonder beperking gegeven. Zo zal hij gegeven worden aan iedere volgeling van Christus wanneer het gehele hart aan Hem wordt overgegeven, opdat Hij erin kan wonen. Onze Here heeft zelf het gebod gegeven: „Wordt vervuld met de Geest," EL 5 : i8, en dit gebod is ook een belofte, dat het geschieden kan. Het was het welbehagen des Vaders dat in Christus „de ganse volheid" woning zou maken, „en gij hebt volheid verkregen in Hem." Col. i : 19, 2 : .

God heeft Zijn liefde onbeperkt uitgegoten, als regenstromen die de aarde verfrissen. Hij zegt: „Laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen; de aarde opene zich, opdat het heil ontluike en zij daarbij gerechtigheid doe uitspruiten." „De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst; Ik, de Here, zal hen verhoren; Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale heuvels rivieren doen ontspringen en bronnen te midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen."
Jes. 45 :8; 41 :17, 18

»Uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade." Joh. i : 16.
„Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden."

Het hart van de mens is van nature koud en duister en liefdeloos;
steeds wanneer iemand een geest van barmhartigheid en vergeving
openbaart, doet hij dat niet uit zichzelf, maar door de invloed van
de Goddelijke Geest, die aan zijn hart werkt. „Wij hebben lief,
omdat Hij ons eerst heeft liefgehad." i Joh. 4 : 19.

God zelf is de bron van alle barmhartigheid. Zijn naam is „barmhartig en genadig." Ex. 34 : 6. Hij behandelt ons niet zoals wij verdienen. Hij vraagt ons niet, of we Zijn liefde waardig zijn, maar Hij stort de rijkdommen van Zijn liefde over ons uit, om ons waardig te maken. Hij is niet wraakgierig. Hij zoekt niet te straffen, maar te verlossen. Zelfs de strengheid die Hij openbaart door Zijn voorzienigheid, wordt geopenbaard tot redding van de afgedwaalden. Hij verlangt met een intense begeerte de smarten der mensen te lenigen, en Zijn balsem te leggen op hun wonden. Het is waar, dat God „de schuldige zeker niet onschuldig houdt," Ex. 34 : 7; maar Hij zou de schuld willen wegnemen. De barmhartigen hebben deel aan de goddelijke natuur, en in hen komt de ontfermende liefde van God tot uitdrukking. Allen wier harten medevoelen met het hart der Oneindige Liefde zullen trachten te bevrijden, en niet te veroordelen. Het wonen van Christus in de ziel is een bron die nooit verdroogt. Waar Hij vertoeft daar zal een overvloed van weldadigheid zijn.

Op de roep van de dwalenden, de verleiden, de ellendige slachtoffers van gebrek en zonde, vraagt de Christen niet: Zijn zij waardig? maar: Hoe kan ik hen helpen? In de meest ellendigen, in degenen die het diepst gezonken zijn, ziet hij zielen voor wier redding Christus gestorven is, en voor wie God aan Zijn kinderen het dienstwerk der verzoening heeft gegeven. De barmhartigen zijn zij die mededogen openbaren met de armen, de lijdenden en de verdrukten. Job verklaart: „Want ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen; met gerechtigheid bekleedde ik mij, en mijn recht bekleedde mij als mantel en hoofddoek; tot ogen was ik voor de blinde, en tot voeten voor de kreupele; een vader was ik voor de armen, en het rechtsgeding van mij onbekenden onderzocht ik." Job 29 : 12-16.

Er zijn vele mensen voor wie het leven een pijnlijke strijd is; zij voelen hun gebreken en zijn ongelukkig en geloven niet; zij menen dat zij niets hebben om dankbaar voor te zijn. Vriendelijke woorden, medelevende blikken, woorden van waardering zouden voor menig worstelend, eenzaam mens zijn als een beker koud water voor een dorstige ziel. Een woord van medeleven, een vriendelijke daad zouden lasten opheffen die zwaar drukken op vermoeide schouders. En ieder woord, iedere daad van onzelfzuchtige vriendelijkheid is een uitdrukking van de liefde van Christus voor het verloren mensdom.
De barmhartigen „zal barmhartigheid geschieden." „De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd." Spr. 1 1 :25. Er is een zoete vrede voor de ontfermende geest, een gezegende voldoening in het leven dat zichzelf vergeet terwille van anderen. De Heilige Geest, die woont in de ziel, en geopenbaard wordt in het leven, zal harde harten verzachten, en sympathie en tederheid opwekken. Ge zult oogsten wat ge zaait. „Welzalig hij, die acht slaat op de geringe ... De Here zal hem behoeden en in het leven behouden; hij zal geprezen worden op de aarde; aan de lust van zijn vijanden geeft Gij hem niet prijs. De Here steunt hem op het ziekbed, in zijn ziekte verandert Gij geheel zijn legerstede." Ps. 41 : 2-4

Hij, die zijn leven aan God heeft gegeven in het dienen van Zijn
kinderen, is verbonden met Hem, Die alle krachtbronnen van
het heelal tot Zijn beschikking heeft. Zijn leven wordt samenge
bonden door de gouden keten van de onveranderlijke beloften die
verbonden zijn aan een leven met God. De Here zal hem niet
verlaten in het uur van lijden en nood. „Mijn God zal in al uw
behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus."
Philipp. 4 : i q. En in het uur van hoogste nood zal de barmhartige
een toevlucht vinden in de barmhartigheid van de ontfermende
Heiland, en hij zal worden ontvangen in de eeuwige woningen.

„Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien."



De Joden waren zo nauwgezet wat betreft de ceremoniële reinheid,
dat de voorschriften daarvoor tot een grote last werden. Hun ge
dachten waren vervuld van voorschriften en bepalingen en van
de vrees voor uitwendige verontreiniging, en ze bemerkten niet
de smet die zelfzucht en haat op het hart werpen.
Jezus noemt deze ceremoniële reinheid niet als een van de voor
waarden om in Zijn koninkrijk binnen te gaan, maar Hij wijst op
de behoefte aan een rein hart. „De wijsheid van boven is vooreerst rein." Jac. 3 : 17. In de stad Gods zal niets onreins binnenkomen. Allen die daar eenmaal willen vertoeven, zullen rein van hart moeten worden. In de mens die van Jezus leert, zal een groeiende afkeer worden waargenomen van slordige manieren, onbetamelijke taal en ruwe gedachten. Wanneer Christus in het hart woont, zal er reinheid en verfijning in gedachten en optreden naar voren komen.

Maar de woorden van Jezus: „Zalig zijn de reinen van hart", hebben een diepere betekenis, - niet slechts rein in de zin zoals de wereld reinheid ziet, vrij van alles wat zinnelijk is, vrij van hartstochten, maar waar in de verborgen bedoelingen en motieven van de ziel, vrij van trots en zelfzucht, nederig, onzelfzuchtig, kinderlijk. Slechts gelijken kunnen elkander op hun juiste waarde schatten. Tenzij ge in uw eigen leven het beginsel van zelfopofferende liefde aanneemt, het beginsel van Zijn karakter, kunt ge God niet kennen. Het hart dat door Satan misleid wordt, ziet God als een heerszuchtig, genadeloos wezen; de zelfzuchtige karaktertrekken van de mens, ja, van Satan zelf, worden toegeschreven aan de liefdevolle Schepper. „Gij beeldt u in,- zegt Hij, „dat ben als i'." ~ „ Ik geheel en al
Ps. So :21

. Zijn voorzienigheden worden verklaard
als de uitdrukking van een willekeurige, wraakgierige natuur. Zo
is het ook met de Bijbel, het schathuis van de rijkdommen Zijner
genade. De heerlijkheid van zijn waarheden, die zo hoog zijn als
de hemel, en de eeuwigheid omvatten, wordt niet onderscheiden.
Voor de grote massa van de mensen is Christus Zelf wortel uit dorre aarde," „als een en zij zien in Hem „geen gedaante, dat wij Hem zouden hebben begeerd." Jes. 53 :2. Toen Jezus onder de mensen was, de openbaring Gods in mensengedaante, verklaarden de schriftgeleerden en Farizeeën Hem: „Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt, en bezeten zijt?" Joh. 8 : 48. Zelfs Zijn discipelen waren zo verblind door de zelfzucht van hun hart, dat ze traag waren om Hem te begrijpen, Die gekomen was om hun de liefde des Vaders te tonen. Daarom wandelde Jezus in eenzaamheid te midden der mensen. Hij werd slechts in de hemel volkomen begrepen.

Wanneer Christus zal komen in Zijn heerlijkheid, kunnen de goddelozen het niet verdragen Hem te aanschouwen. Het licht van Zijn tegenwoordigheid, dat leven betekent voor wie Hem liefhebben, betekent de dood voor de goddelozen. De verwachting van Zijn komst is voor hen „een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur." Hebr. 10 :27. Wanneer Hij zal verschijnen zullen zij bidden om verborgen te worden voor het aangezicht van Hem, Die stierf om hen te verlossen.
Maar voor harten die gereinigd zijn door de inwoning van de Heilige Geest is alles veranderd. Zij kunnen God kennen. Mozes was verborgen in de spleet in de rots toen de heerlijkheid Gods hem werd geopenbaard, en wanneer we in Christus verborgen zijn, aanschouwen wij de liefde Gods.

„Wie reinheid van hart bemint, en wiens lippen vriendelijk zijn, de koning is zijn vriend." Spr. 22 : i i. Door het geloof aanschouwen we Hem hier en nu. In onze dagelijkse ervaringen zien we Zijn goedheid en ontferming in de openbaring van Zijn voorzienigheid. We herkennen Hem in het karakter van Zijn Zoon. De Heilige Geest neemt de waarheid betreffende God en Hem die Hij gezonden heeft, en opent die voor het verstand en het hart. De reine van hart ziet God in een nieuw, innemend verband, als zijn Verlosser; en terwijl zij de reinheid en lieflijkheid van Zijn karakter zien, verlangen zij Zijn beeld te weerspiegelen. Zij zien Hem als een Vader, Die verlangt een berouwvolle zoon te omarmen, en hun harten worden vervuld van een onuitsprekelijk vreugde en heerlijkheid.

De reinen van hart zien de Schepper in de werken van Zijn machtige hand, in de schoonheid die het heelal overal omsluit. In Zijn geschreven Woord lezen ze in duidelijke bewoordingen de openbaring van Zijn genade, Zijn goedheid en Zijn barmhartigheid. De waarheden die verborgen zijn voor de wijzen en verstandigen, worden aan kleine kinderen geopenbaard. De schoonheid en kostbaarheid van de waarheid, die niet gezien wordt door de wereldse wijzen, gaan voortdurend verder open voor hen die een vertrouwend, kinderlijk verlangen koesteren om de wil van God te kennen en te doen. Wij onderscheiden de waarheid door zelf deelgenoten te worden van de goddelijke natuur.

De reinen van hart leven als in de zichtbare tegenwoordigheid van God gedurende de tijd die Hij hun toebedeelt op deze aarde. En zij zullen Hem ook van aangezicht tot aangezicht aanschouwen in de toekomstige, onsterfelijke staat, zoals Adam dat deed toen hij in Eden met God wandelde en sprak. „Want nu zien wij nog door een spiegel in raadselen, doch straks van aangezicht tot aan
gezicht." i Cor. 13 :12.

„Zalig de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden."

Christus is de „Vredevorst", Jes. 9 : 6, en het is Zijn zending op aarde en in de hemel de vrede te herstellen die door de zonde verbroken is. „Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God, door onze Here Jezus Christus." Rom. S : i. Een ieder die erin toestemt de zonde af te keuren en zijn hart open te stellen voor de liefde van Christus, krijgt deel aan deze hemelse vrede.

Er bestaat geen andere basis voor vrede dan deze. De genade van Christus doet, wanneer zij in het hart is opgenomen, de vijandigheid verdwijnen; door deze genade wordt strijd onderdrukt, en de ziel vervuld met liefde. Hij die vrede heeft met God en zijn medemensen kan niet ongelukkig gemaakt worden. In zijn hart zal geen naijver zijn; boze vermoedens zullen daar geen plaats vinden; haat kan er niet bestaan. Het hart dat in harmonie is met God heeft deel aan de vrede des hemels, en zal de gezegende invloed daarvan overal om zich heen verspreiden. De geest van vrede zal als dauw rusten op harten die vermoeid en belast zijn door de strijd in de wereld.
De volgelingen van Christus worden de wereld ingezonden met de boodschap van vrede. Een ieder die, door de rustige, onbewuste invloed van een heilig leven, de liefde van Christus zal openbaren, een ieder die, door woord of daad, een ander ertoe zal brengen de zonde te laten varen en zijn hart aan God over te geven, is een vredestichter
.
En „zalig de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden." De geest van vrede is het bewijs voor hun verbondenheid met de hemel. De zoete reuk van Christus omgeeft hen. De geur des levens, de lieflijkheid van karakter openbaren aan de wereld het feit, dat zij kinderen Gods zijn. De mensen zien aan hen, dat zij met Jezus geweest zijn. „Een ieder, die liefheeft, is uit God geboren." i joh. 4 :7. „Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe," maar „allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods." Rom. 8 :g, r4. „En het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele volkeren zijn als dauw van de Here, als regenstromen op het groene kruid, dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt." Micha
S . 6.

„Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen." ezus stelt Zijn volgelingen geen hoop op aardse eer en rijkdom
men voor ogen, geen leven vrij van beproevingen, maar Hij schildert hun het voorrecht, te wandelen met hun Meester op de paden van zelfverloochening en smaad, die de wereld niet kent.

Hij die kwam om de verloren wereld te verlossen, werd tegengewerkt door de verenigde strijdkrachten van de tegenstanders van God en de mensen. In een meedogenloos verbond schaarden boze mensen en boze engelen zich tegen de Vredevorst. Hoewel elk van Zijn woorden en daden goddelijke ontferming ademde, wekte het feit, dat Hij niet gelijkvormig was aan de wereld de bitterste
vijandigheid op. Omdat Hij Zijn goedkeuring niet wilde geven aan het uitleven van de boze hartstochten in onze natuur, wekte Hij de heftigste tegenstand en vijandschap op. Zo is het met allen die godzalig in Christus Jezus leven. Tussen gerechtigheid en zonde, liefde en haat, waarheid en leugen bestaat een strijd, die niet onderdrukt kan worden. Wanneer iemand de liefde van Christus en de schoonheid der heiligheid naar voren brengt, trekt hij de onderdanen van Satans koninkrijk van hem af, en de vorst van het kwaad wordt geprikkeld om dit tegen te gaan. Vervolging en smaad wachten allen, die zijn aangedaan met de Geest van Christus. De aard van de vervolging wisselt met de tijden; maar het beginsel - de geest die hieraan ten grondslag ligt - is dezelfde die de uitverkorenen des Heren heeft gedood sinds de dagen van Abel.

Wanneer mensen trachten in harmonie met God te komen, zullen zij bemerken, dat de smaad van het kruis niet verdwenen is. Overheden en machten en boze geesten in de hoge scharen zich tegen allen die gehoorzaamheid aan de wet des hemels betrachten. Daarom moet vervolging, verre van smart te veroorzaken, vreugde brengen aan de discipelen van Christus; immers, het is een bewijs, dat zij de voetsporen van hun Meester volgen. Hoewel de Here Zijn volk niet beloofd heeft dat zij zullen worden vrijgesteld van beproevingen, heeft Hij hun iets beloofd dat veel beter is. Hij zegt: „Uw sterkte moge zijn als uw levensduur." Deut. 33 :25- „Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid." 2 Cor. 12 :,q. Indien ge geroepen wordt om door de vurige oven te gaan om Zijnentwille, zal Jezus aan uw zijde gaan, zoals Hij met de drie getrouwen in Babylon was. Zij die hun Heiland liefhebben, zullen zich verheugen over iedere gelegenheid die zij krijgen om met Hem vernedering en smaad te mogen delen. De liefde die zij voor hun Here koesteren maakt het lijden om Zijnentwille zoet.

Door alle eeuwen heen heeft Satan het volk van God vervolgd. Hij heeft hen gemarteld en ter dood gebracht; maar in hun sterven werden zij overwinnaars. Zij openbaarden door hun standvastig geloof Een, die machtiger is dan Satan. Satan kon het lichaam martelen en doden, maar hij kon niet het leven raken dat verborgen was met Christus in God. Hij kon hen gevangen houden binnen de muren van een gevangenis, maar hij kon de geest niet binden. Zij konden over de somberheid heenzien op de heerlijkheid met de woorden: „Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden." Rom. 8 : 18. „Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid." 2 Cor. 4 : 17. Door beproeving en vervolging wordt de heerlijkheid - het karakter - van God geopenbaard in Zijn uitverkorenen. De gemeente van God, gehaat en vervolgd door de wereld, wordt opgevoed en onderricht in de school van Christus. Zij wandelen op de smalle weg op aarde; zij worden gezuiverd in de oven der beproeving. Zij volgen Christus door hevige strijd heen; zij verdragen zelfverloochening, en ervaren bittere teleurstellingen; maar hun pijnlijke ervaring leert hen de schuld en smart der zonde kennen, en zij bezien die met afschuw. Daar zij deel hebben aan het lijden van Christus, zijn zij voorbestemd om ook deel te krijgen aan Zijn heerlijkheid. In een heilig visioen zag de profeet de overwinning van het volk van God. Hij zegt: „En ik zag iets als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars ... staande aan de glazen zee, met de citers Gods. En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn Uw werken, Here God Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren." Openb. 1 s :2, 3. „Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen uitspreiden." Openb.7 : 14, 15

„Zalig zit gij, wanneer men u smaadt."

Sinds hij gevallen is heeft Satan door middel van bedrog gewerkt. Zoals hij een onjuiste voorstelling van God heeft gegeven, zo geeft hij, door zijn vertegenwoordigers, een onjuiste voorstelling van de kinderen Gods. De Heiland zegt: „De smaadwoorden van wie u smaden, kwamen op Mij neer." Ps. 69 : ic. Op dezelfde manier zullen ze neerkomen op Zijn discipelen. Nooit werd iemand onder de mensen wreder belasterd dan de Zoon des mensen. Hij werd uitgelachen en bespot om Zijn onwankelbare gehoorzaamheid aan de beginselen van Gods heilige wet. Zij haatten Hem zonder oorzaak. Nochtans stond Hij rustig voor Zijn vijanden, en verklaarde dat smaad een deel is van het Christelijk erfdeel, en Hij gaf Zijn volgelingen raad, hoe zij de pijlen der haat moesten opvangen, Hij vermaande hen niet zwak te worden tijdens vervolging.
Hoewel laster iemands goede naam kan bezoedelen, kan het karakter er niet door besmet worden. Dat wordt door God bewaard. Zolang wij niet toestemmen in de zonde, is er geen macht, duivels of menselijk, die een smet op de ziel kan werpen. Een man wiens hart verankerd is in God is dezelfde in het uur waarin hij het meest beproefd en het meest ontmoedigd wordt als in de tijd waarin hij voorspoedig was, toen het licht en de gunst van God op hem schenen te rusten. Zijn woorden, zijn motieven, zijn daden worden misschien verkeerd verklaard en vervalst, maar het raakt hem niet, omdat er voor hem grotere belangen in het spel zijn. Evenals Mozes verdraagt hij het „als ziende de Onzienlijke;" Hebr. i i : 27; niet ziende „op het zichtbare, maar op het onzichtbare." 2 Cor. 4 : 18Christus weet alles wat verkeerd begrepen en verkeerd verklaard wordt door de mensen. Zijn kinderen kunnen het zich veroorloven met rustig geduld en vertrouwen te wachten, hoezeer ze ook gehaat en veracht worden; want niets is verborgen, dat niet openbaar gemaakt zal worden, en zij die God eren zullen door hem geëerd worden in de tegenwoordigheid van mensen en engelen. „Wanneer men u smaadt en vervolgt," zei Jezus, „verblijdt u en verheugt u." En Hij. wees Zijn toehoorders op de profeten, die
gesproken hadden in de naam des Heren als „een voorbeeld van gelatenheid en geduld." Jac. S : io. Abel, de allereerste Christen onder de kinderen van Adam, stierf als martelaar. Henoch wandelde met God, en de wereld kende hem niet. Noach werd bespot als een fanaticus en een onruststoker. „Anderen weer hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap." „Anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben." Hebr. ii :36,35.

Door alle eeuwen heen zijn Gods uitverkoren boodschappers gesmaad en vervolgd; nochtans is door hun moeite de kennis van God wijd verbreid. Iedere discipel van Christus moet zich bij de gelederen aansluiten, en hetzelfde werk voorwaarts dragen, wetende dat de vijanden daarvan niets kunnen doen tegen de waarheid, slechts voor de waarheid. Het is de bedoeling van God, dat de waarheid naar voren gebracht zal worden, en het onderwerp zal worden van onderzoek en bespreking, juist ook door de verachting die de mensen ervoor koesteren. De gedachten van de mensen moeten wakker geschud worden; iedere strijd, ieder smaadwoord, iedere poging om gewetensvrijheid te beknotten is een middel van God om mensen wakker te maken die anders zouden kunnen insluimeren.

Hoe dikwijls is dit resultaat gezien in de geschiedenis van de boodschappers van God? Toen de edele, welsprekende Stephanus door steniging werd gedood op aanstoken van het Sanhedrin, leed de zaak van het evangelie geen verlies. Het licht des hemels, dat zijn gelaat verheerlijkte, de goddelijke ontferming die sprak uit het gebed dat hij stervende uitte, waren als een scherpe pijl der overtuiging voor het fanatieke lid van het Sanhedrin dat daarbij aanwezig was, en Saulus, de vervolgende Farizeeër, werd een uitverkoren vat, om de naam van Christus uit te dragen onder heidenen en koningen en de kinderen Israëls. En lang daarna schreef de bejaarde Paulus vanuit het huis waarin hij te Rome gevangen gehouden werd: „Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist ... genen ... met de onzuivere bedoeling, mij de gevangenschap zwaar te maken

In elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid, wordt Christus verkondigd." Philipp. i : 15-18. Door de gevangenschap van P aulus werd het evangelie verbreid, en zelfs in het paleis van de keizer werden zielen voor Christus gewonnen. Door de pogingen van Satan om het te vernietigen, wordt „het onvergankelijk zaad," „het levende en blijvende woord van God", in de harten der mensen gezaaid; door de smaad en vervolging van Zijn kinderen wordt de naam van Christus groot gemaakt en worden zielen gered. „Groot is het loon in de hemel" van hen die getuigen zijn voor Christus ondanks vervolging en smaad. Terwijl de mensen zien op aardse schatten, wijst Jezus hen op een hemelse beloning. Maar Hij plaatst het niet geheel en al in het toekomstige leven; het begint hier. De Here verscheen in de oudheid aan Abraham en zeide: „Ik ben uw schild: uw loon zal zeer groot zijn." Gen. r S : i. Dit is de beloning van allen die Christus volgen. Jehovah Emmanuel - „Hij, in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn", in „wie al de volheid der Godheid lichamelijk" woont-genade te mogen vinden in Zijn ogen, Hem te kennen, Hem te bezitten, doordat het hart zich meer en meer openstelt om Zijn karaktereigenschappen te ontvangen; Zijn liefde en kracht te kennen, de ondoorgrondelijke rijkdommen van Christus te bezitten, meer en meer te begrijpen „hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods," - „dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren." Ef. 3 : i8, i9; Jes. 54 : 17.

Dit was de vreugde die de harten van Paulus en Silas vervulde toen zij te middernacht in de kerker te Philippi baden en lofliederen tot God opzongen. Christus was daar naast hen, en het licht van Zijn tegenwoordigheid bestraalde de somberheid om hen heen met de heerlijkheid van de hemelse hoven. Vanuit Rome schreef Paulus, zonder zich te bekommeren om zijn boeien nu hij de verbreiding van het evangelie zag: „Daarin verblijd ik mij, en zal ik mij ook verblijden." Philip. r : 18. En de woorden van Christus zelf op de berg weerklinken in de boodschap van Paulus aan de gemeente te Philippi, te midden van hun vervolgingen: „Verblijd u in de Here ten allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!" Philipp. 4:4.

„Gij zijt het zout der aarde."

Zout wordt gewaardeerd omdat het behoudende eigenschappen bezit; en wanneer God Zijn kinderen zout noemt, wil Hij hun leren, dat het Zijn bedoeling is, wanneer Hij hen tot het voorwerp van Zijn genade maakt, dat zij machten zullen worden waardoor anderen gered worden. De bedoeling van God met het kiezen van een volk ten aanschouwe van de gehele wereld was niet alleen dat Hij hen zou aannemen als Zijn zonen en dochters, maar dat door hen de wereld de genade zou ontvangen die zaligmaakt. Titus 2 : i i. Toen de Here Abraham verkoos, was dat niet eenvoudig om een bijzondere vriend Gods te zijn, maar om een tussenpersoon te zijn voor de bijzondere voorrechten die de Here over de volken wilde uitstorten. Jezus zeide in Zijn laatste gebed voor Zijn discipelen vóór de kruisiging: „Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in de waarheid." Joh. 17 : 19. Op dezelfde wijze zullen Christenen die gereinigd zijn door de waarheid reddende eigenschappen bezitten die de wereld behoeden voor een volkomen zedelijk bederf. Zout moet vermengd worden met de substantie waaraan het wordt toegevoegd; het moet daarin doordringen en er één mee worden om te kunnen behouden. Zo worden de mensen door persoonlijk contact en omgang bereikt door de reddende kracht van het evangelie. Zij worden niet behouden in grote groepen, maar als aparte personen.

Persoonlijke invloed is een macht. Wij moeten hen, die wij willen helpen, nabij komen.
De smaak van het zout stelt de levenskracht van de Christen voor, - de liefde van Christus in het hart, de gerechtigheid van Christus die het leven doordrenkt. De liefde van Christus verspreidt zich en is agressief. Indien deze liefde in ons woont zal zij uitstromen naar anderen. Wij zullen hen nabij komen, totdat hun harten verwarmd worden door onze onzelfzuchtige belangstelling en liefde. De oprechte gelovigen verspreiden levende kracht, die overal doordringt, en een nieuwe zedelijke kracht geeft aan de zielen waarvoor zij werken. Het is niet de kracht van de mens zelf, maar de kracht van de Heilige Geest, die het hervormende werk verricht.

Jezus vervolgde met de ernstige waarschuwing: „Indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het dient nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden."
Terwijl zij luisterden naar de woorden van Jezus konden de mensen het witte zout zien schitteren op de paden waar het was weggeworpen, omdat het zijn smaak verloren had en nutteloos was geworden. Het gaf een goed beeld van de toestand van de Farizeeën, en van de uitwerking van hun godsdienst op de gemeenschap. Het geeft een beeld van het leven van iedere ziel waar de kracht van de genade Gods van is geweken, en die koud geworden is, zonder Christus. Wat hij ook belijdt, zo iemand wordt door mensen en engelen gezien als smakeloos en onaangenaam. Tot dezulken zegt Christus: „Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen." Openb. 3 :15, 16.

Zonder een levend geloof in Christus als een persoonlijke Verlosser is het onmogelijk om onze invloed te doen gevoelen in een sceptische wereld. Wij kunnen niet aan anderen geven wat wijzelf niet bezitten. De invloed die wij uitoefenen tot zegen en verheffing van het mensdom is evenredig met onze eigen vroomheid en toewijding aan Christus. Indien er geen waar dienen is, geen oprechte liefde, geen werkelijkheid in onze ervaringen, is er ook geen kracht om te helpen, geen band met de hemel, geen reuk van Christus in het leven. Indien de Heilige Geest ons niet kan gebruiken als machten waardoor de waarheid die in Jezus is aan de wereld kan worden medegedeeld, zijn wij als zout dat zijn smaak verloren heeft en volkomen nutteloos is geworden. Door ons gebrek aan genade van Christus getuigen wij tegenover de wereld, dat de waarheid, die wij beweren te geloven geen heiligende kracht heeft; en zo maken wij, voor zover onze invloed reikt, het Woord van God krachteloos. „Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar had de liefde niet, ik ware niets. Al warehet, dat ik wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om verbrand te worden, maar had de liefde niet, het baatte mij niets." i Cor. 13 : 1-3Wanneer liefde het hart vervult, zal zij uitstromen naar anderen, niet om de gunsten die wij van hen ontvangen, maar omdat liefde het beginsel van onze daden is. Liefde verzacht het karakter, beheerst de opwellingen, bedwingt vijandigheid, en veredelt genegenheden. Deze liefde is zo ruim als het heelal, en is in harmonie met de liefde van de dienende engelen. Wanneer zij gekoesterd wordt in het hart, maakt ze het gehele leven zoet, en verspreidt haar zegen overal. Het is dit, en dit alleen, wat ons tot het zout der aarde kan maken.

„Gij zit het licht der wereld."

Wanneer Jezus de mensen leerde, maakte Hij Zijn lessen belangwekkend, en hield de aandacht van Zijn toehoorders gevangen door dikwijls illustraties te gebruiken uit de natuur rondom hen. De mensen waren samen gekomen toen het nog morgen was. De stralende zon, die steeds hoger aan de hemel klom, verjoeg de schaduwen die toefden in de dalen en in de nauwe bergengten. De pracht van de oostelijke hemel was nog niet vervaagd. Het zonlicht overgoot het land met zijn schittering; de kalme oppervlakte van het meer weerkaatste het gouden licht, en weerspiegelde de rozige morgenwolkjes. Iedere bloem en knop en blaadje glinsterden door de dauwdroppels. De natuur glimlachte onder de weldaad van de nieuwe dag, en de vogels in de bomen zongen lieflijk. De Heiland keek naar de schare die voor Hem stond, en toen naar de rijzende zon, en zei tot Zijn discipelen: „Gij zijt het licht der wereld." Zoals de zon uitgaat met haar boodschap van liefde, en de schaduwen van de nacht verjaagt, en de wereld opwekt tot leven, zo moeten de volgelingen van Christus uitgaan met hun zending, en het licht des hemels doen stralen op hen die in de duisternis van dwaling en zonde zijn.
In het stralende morgenlicht waren de steden en dorpen op de omliggende heuvels duidelijk te zien, en zij vormden een aantrekkelijk onderdeel van het gehele beeld. Jezus wees hierop, toen Hij zei: „Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven." En Hij voegde er aan toe: „Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn." De meesten van de mensen die naar de woorden van Jezus luisterden, waren boerenarbeiders of vissers, en hun nederige stulpjes bevatten slechts één vertrek, waarin het ene licht op een kandelaar stond, en scheen op allen die in het huis waren. Zo, zei Jezus: „Laat uw licht schijnen voor de mensen opdat zij uw goede werken zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken."

Geen ander licht heeft ooit op de gevallen mens geschenen of zal ooit op hem schijnen, dan het licht, dat van Christus uitstraalt. Jezus de Heiland is het enige licht dat de duisternis kan verlichten van een wereld die geboeid ligt in de zonde.
Van Christus staat geschreven: „In het Woord was leven, en het leven was het licht der mensen." Joh. I : 4. Door het ontvangen van Zijn leven konden de discipelen lichtdragers worden. Het leven van Christus in hun ziel, Zijn liefde geopenbaard in hun karakter, zou hen tot het licht der wereld maken.

De mensheid heeft in zichzelf geen licht. Zonder Christus zijn wij als een kaars die niet is aangestoken, als de maan wanneer haar gelaat is afgewend van de zon; wij hebben geen enkele straal van licht om die in de duisternis van de wereld te doen schijnen. Maar wanneer we ons keren naar de Zonne der Gerechtigheid, wanneer we in contact komen met Christus, straalt de gehele ziel van het licht, van de goddelijke tegenwoordigheid. De volgelingen van Christus moeten meer zijn dan een licht te midden der mensen. Zij zijn het licht der wereld. Jezus zegt tot allen die Zijn naam aangeroepen hebben: Gij hebt u zelf aan Mij gegeven, en Ik heb u aan de wereld gegeven als Mijn vertegenwoordigers. Zoals de Vader Hem in de wereld gezonden had, zo, verklaart Hij „heb ook Ik hen gezonden in de wereld." Joh. 17 : 18. Zoals Christus het kanaal is voor de openbaring van de Vader, zo moeten wij het kanaal zijn voor de openbaring van Christus. Vergeet niet, Christen, dat, hoewel onze Heiland de grote lichtbron is,

Hij wordt geopenbaard door de mensen. Gods zegeningen worden door menselijke werktuigen uitgestort. Christus zelf kwam naar de wereld als de Zoon des mensen. De mensheid moet, verbonden met de goddelijke natuur, met de mensheid in contact komen. De gemeente van Christus, iedere discipel van de Meester persoonlijk, is het door de hemel verkoren instrument waardoor God zich openbaart aan de mensheid. Engelen der heerlijkheid wachten om door u het licht en de kracht des hemels mee te delen aan zielen die op het punt staan om verloren te gaan. Zal de menselijke vertegenwoordiger falen in het volbrengen van het hem toebedeelde werk? 0, dan wordt de wereld in dat opzicht beroofd van de beloofde invloed van de Heilige Geest! Maar Jezus gebood Zijn discipelen niet: „Streef ernaar uw licht te doen schijnen;" Hij zeide: „Laat het schijnen." Indien Christus in het hart woont, is het onmogelijk om het licht van Zijn tegenwoordigheid te verbergen. Indien zij die belijden volgelingen van Christus te zijn, niet het licht der wereld zijn, is dat zo omdat de levengevende kracht hen heeft verlaten; indien zij geen licht te geven hebben, is dat zo omdat zij niet verbonden zijn met de Bron van licht.

Door alle eeuwen heen heeft „de Geest van Christus in hen" (i Petr. i : ii) Gods ware kinderen gemaakt tot het licht voor de mensen van hun geslacht. Jozef was een lichtdrager in Egypte. In zijn reinheid, welwillendheid en kinderliefde was hij een vertegenwoordiger van Christus te midden van een volk van afgodendienaars. Terwijl de Israëlieten op weg waren van Egypte naar het beloofde land, waren de oprechten onder hen een licht voor de volken die hen omgaven. Door hen werd God geopenbaard aan de wereld. Van Daniël en zijn vrienden in Babylon, en van Mordechai in Perzië, straalde het licht temidden van de duisternis van de koningshoven. Op dezelfde wijze zijn de discipelen van Christus gesteld als lichtdragers op de weg naar de hemel; door hen worden de barmhartigheid en goedheid van de Vader geopenbaard aan een wereld die gehuld is in de duisternis van een verkeerd begrip aangaande God. Door dat zij hun goede werken zien, worden anderen ertoe geleid de Vader Die in de hemelen is te verheerlijken; want het wordt duidelijk gemaakt, dat er een God is op de troon van het heelal, Wiens karakter lof en navolging waard is. De goddelijke liefde die brandt in het hart, de Christelijke harmonie die geopenbaard wordt in het leven, zijn als een glimp van de hemel gegeven aan de mensen op aarde, opdat zij de heerlijkheid daarvan op de juiste waarde zullen schatten.

Op deze wijze worden de mensen ertoe gebracht de liefde te onderkennen „die God jegens ons heeft." i joh. 4 : 16.

Zo worden harten die eens zondig en verdorven waren, gereinigd en veranderd, om te staan „onberispelijk ... voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde." Judas 24.

De woorden van de Heiland: „Gij zijt het licht der wereld," wijzen op het feit, dat Hij Zijn volgelingen een wereldwijde zending heeft opgedragen. In de dagen van Christus hadden zelfzucht, trots en vooroordeel een sterke, hoge scheidsmuur gebouwd tussen de aangewezen bewaarders van de heilige Godsspraken en ieder ander volk op de aardbol. Maar de Heiland was gekomen om dit alles te veranderen. De woorden die de mensen van Zijn lippen hoorden waren anders dan wat zij ooit gehoord hadden van priester of rabbi. Christus haalt de scheidsmuur neer, de eigenliefde, het scheidingmakende vooroordeel van nationaliteit, en Hij leert een liefde voor allen die tot het menselijk geslacht behoren. Hij heft de mens uit boven de enge kring die hun zelfzucht voorschrijft; Hij doet alle grenzen en kunstmatige scheidingen in de maatschappij te niet. Hij maakt geen verschil tussen buren en vreemdelingen, vrienden en vijanden. Hij leert ons iedere ziel in nood te beschouwen als onze naaste, en de wereld als onze akker.

Zoals de zonnestralen doordringen tot de meest afgelegen hoeken der aarde, zo wil God dat het licht van het Evangelie zal reiken tot iedere ziel op aarde. Indien de gemeente van Christus de bedoeling van onze Here ten uitvoer zou brengen, zou het licht worden uitgegoten over allen die in duisternis zitten en in het dal der schaduw des doods. In plaats van samen te klitten en de verantwoordelijkheid en het dragen van het kruis te mijden, moeten de leden van de gemeente zich verspreiden naar alle landen, en het licht van Christus door hen laten,schijnen, door evenals Hij dat deed te werken voor de redding van zielen, en dit „evangelie des koninkrijks" zou spoedig aan de gehele wereld gebracht zijn. Op deze wijze wordt Gods bedoeling met het roepen van Zijn volk, van Abraham in de vlakte van Mesopotamië tot ons in deze eeuw toe, vervuld. Hij zegt: „Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen . . ., en gij zult tot een zegen zijn." Gen. 12 :2. De woorden van Christus, die Hij sprak door de evangelieprofeet, en die slechts als een echo klinken in de bergrede, zijn bestemd voor ons in deze laatste generatie: „Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op." Jes. 6o : i. Indien de heerlijkheid des Heren is opgegaan over uw geest; indien ge de schoonheid hebt ontvangen van Hem Die de voornaamste is onder tienduizenden, en Die volkomen lief te hebben is; indien in uw ziel de aanwezigheid van Zijn heerlijkheid straalt, dan is dit woord van de Meester tot u gericht. Hebt u met Christus gestaan op de berg der verheerlijking? Beneden in de vlakte zijn mensen die door Satan als slaven gevangen gehouden worden; zij wachten op het woord van geloof en gebed om hen te bevrijden. Wij moeten niet alleen de heerlijkheid van Christus overdenken, maar ook spreken over Zijn uitnemende eigenschappen. Jesaja aanschouwde niet alleen de heerlijkheid van Christus, maar hij sprak ook over Hem. Terwijl David peinsde, brandde het vuur; toen sprak hij met zijn mond. Terwijl hij peinsde over de wonderlijke liefde Gods, kon hij niet anders dan spreken over datgene wat hij zag en gevoelde. Wie kan door het geloof het heerlijke verlossingsplan aanschouwen, de heerlijkheid van de eniggeboren Zoon van God, en daar niet van spreken? Wie kan nadenken over de onpeilbare liefde die geopenbaard werd aan het kruis van Golgotha bij de dood van Christus, opdat wij niet verloren zouden gaan, maar eeuwig leven hebben, - wie kan dit aanschouwen, en geen woorden hebben om de eer van de Heiland groot te. maken? „Maar in Zijn paleis zegt ieder: Ere!" De zanger van Israël prees Hem op de harp, zeggende: „Ik zal van de heerlijke luister Uwer majesteit en van Uw wonderdaden gewagen. Zij zullen spreken van de macht Uwer geduchte daden, en Uw grootheid wil ik vertellen." PS.. 29 : 9; 145 : S, 6.
42

Het kruis van Golgotha moet hoog verheven worden boven de mensen, hun gedachten geheel in beslag nemen. Dan zullen alle geestelijke vermogens aangedaan worden met goddelijke kracht die rechtstreeks van God komt. Dan zal alle kracht zich samentrekken in oprechte arbeid voor de Here. De arbeiders zullen lichtstralen uitzenden in de wereld, als levende werktuigen om de wereld te verlichten.

Christus neemt vol blijdschap ieder menselijk wezen aan, dat aan Hem wordt overgegeven. Hij verenigt het menselijke met het goddelijke, opdat Hij aan de wereld de geheimenissen kan meedelen van de vleesgeworden liefde. Spreekt ervan, bidt ervan, zingt ervan; verkondig de boodschap van Zijn heerlijkheid wijd en zijd, en blijf steeds optrekken naar verder gelegen gebieden. Geduldig gedragen beproevingen, dankbaar ontvangen zegeningen, moedig weerstane verleidingen, zachtmoedigheid, vriendelijkheid, barmhartigheid en liefde die voortdurend geopenbaard worden, zijn de lichtpunten die stralen in het karakter in tegenstelling tot de duisternis van het zelfzuchtige hart, waar het licht des levens nooit in heeft geschenen.