John Wyclif
(5)
Vóór de Hervorming waren er soms maar heel
weinig exemplaren van de Bijbel. God heeft
echter nooit toegelaten dat zijn Woord
helemaal verloren ging. Zijn waarheid zou
niet voor altijd verborgen blijven.
God kon de woorden des levens even gemakkelijk
van hun ketenen ontdoen als Hij de deuren van
de gevangenis en de ijzeren poorten kon openen
om zijn boodschappers in vrijheid te stellen.
In verschillende landen van Europa zette Gods
Geest mensen ertoe aan „naar de waarheid te
speuren als naar verborgen schatten". Zij
werden door Gods voorzienigheid tot de
Schrift gebracht en bestudeerden haar met de
grootste belangstelling. Ze waren bereid het
licht tot elke prijs aan te nemen. Hoewel ze
niet alles goed begrepen, slaagden ze er toch
in vele waarheden te ontdekken die onder het
stof der eeuwen lagen. Gods boodschappers
gingen voorwaarts, verbraken de ketenen van
dwaling en bijgeloof en riepen de mensen die
zo lang in slavernij waren geweest op om
voortaan als vrije mensen te leven.
De Waldenzen hadden de Bijbel in de volkstaal,
maar in de rest van Europa heeft Gods Woord
eeuwenlang bestaan in talen die alleen door
geleerden konden worden gelezen. Nu was echter
de tijd aangebroken dat de Bijbel zou worden
vertaald en in de verschillende landen in de
volkstaal toegankelijk zou zijn voor alle
mensen. Het middernachtelijk duister van deze
wereld was voorbij. De uren van donkerheid
verstreken vlug en in vele landen kon men de
tekenen zien die de dageraad aankondigden.
In de veertiende eeuw verrees in Engeland „de
morgenster van de Hervorming". John Wyclif was
de heraut van de Hervorming in Engeland, maar
ook voor de hele christelijke wereld. Het
protest tegen Rome dat hij onder woorden mocht
brengen, zou nooit meer worden onderdrukt. Dit
protest was het begin van de strijd die zou
leiden tot de vrijmaking van mensen, kerken en
volken.
Wyclif had een degelijke opleiding genoten en
hij geloofde dat de vreze des Heren het begin
der kennis is. Op de universiteit was hij
bekend om zijn ijver en godsvrucht, zijn
talenten en zijn grondige kennis. In zijn
dorst naar kennis streefde hij ernaar elk
vakgebied grondig te beheersen. Hij werd
opgeleid in de scholastische wijsbegeerte, in
het canoniek en burgerlijk recht, vooral met
betrekking tot Engeland.
In het werk dat hij later heeft gedaan, is de
waarde van de opleiding in zijn jeugd
duidelijk naar voren gekomen. Door zijn
grondige kennis van de speculatieve
wijsbegeerte van zijn eigen tijd kon hij haar
dwalingen duidelijk aan het licht brengen en
door zijn studie van het nationaal en het
kerkelijk recht was hij de man om zich in te
zetten voor burgerrechten en
godsdienstvrijheid. Terwijl hij de wapens die
het Woord van God hem ter hand stelde goed kon
gebruiken, had hij zich ook de intellectuele
discipline van de scholastiek eigen gemaakt en
beheerste hij de tactiek van de scholastici.
Zijn genialiteit en de omvang en grondigheid
van zijn kennis dwongen bij vriend en vijand
eerbied af. Zijn aanhangers stelden met
voldoening vast dat hun voorvechter één van
de vooraanstaande geesten van Engeland was en
zijn vijanden konden onmogelijk de zaak van de
Hervorming in diskrediet brengen door te
wijzen op de onwetendheid of de zwakheid van
haar verdediger.
Toen Wyclif nog student was, begon hij de
Bijbel te onderzoeken. In die dagen, toen de
Bijbel alleen in de oude talen bestond,
konden geleerden de weg naar de bron van
waarheid wel vinden, maar mensen die niet
geschoold waren moesten het maar zonder
stellen. Zo was de weg al gebaand voor Wyclifs
toekomstig werk als hervormer. Geleerden
hadden het Woord van God onderzocht en hadden
de belangrijke waarheid van Gods vrije genade,
die in de Schrift wordt geopenbaard, leren
kennen. Ze hadden deze waarheid onderwezen en
hadden anderen leren luisteren naar de levende
uitspraken van God.
Toen Wyclif de Bijbel begon te onderzoeken,
deed hij dat met dezelfde degelijkheid
waarmee hij de scholastische wijsbegeerte had
bestudeerd. Tot dat ogenblik had hij een
grote leemte gevoeld die noch zijn
scholastische opleiding noch de leer van de
rooms-katholieke kerk had kunnen vullen.
In Gods Woord vond hij wat hij vroeger
tevergeefs had gezocht: de openbaring van het
verlossingsplan. Hij leerde ook de waarheid
kennen dat Christus de enige middelaar is
tussen God en de mens. Hij stelde zichzelf in
dienst van Christus en besloot de waarheden
die hij had ontdekt aan anderen te
verkondigen.
Zoals de hervormers die na hem kwamen, heeft
Wyclif bij de aanvang van zijn werk niet
kunnen vermoeden waartoe het zou leiden. Hij
viel Rome niet opzettelijk aan. Maar zijn
eerbied voor de waarheid moest hem wel in
conflict brengen met de leugen. Hoe
duidelijker hij de dwalingen van het pausdom
inzag, des te vuriger verkondigde hij de leer
van de Bijbel. Hij stelde vast dat Rome het
Woord van God had prijsgegeven voor menselijke
overlevering.
Onbevreesd beschuldigde hij de priesters ervan
de Schrift te hebben verboden. Hij eiste dat
de Bijbel weer aan het volk zou worden gegeven
en dat het gezag van Gods Woord in de kerk zou
worden hersteld.
Hij was een bekwaam en oprecht leraar en een
welsprekend prediker. Bovendien waren zijn
leer en zijn leven volkomen met elkaar in
overeenstemming. Zijn kennis van de Bijbel,
de kracht van zijn betoog, de reinheid van
zijn leven en zijn onwrikbare moed en
oprechtheid bezorgden hem algemene achting en
vertrouwen. Velen vonden hun vroeger geloof
onbevredigend. Zij zagen de goddeloosheid in
de rooms-katholieke kerk en namen de waarheid
die Wyclif aan het licht bracht met onverholen
blijdschap aan. De rooms-katholieke leiders
waren echter buiten zichzelf van woede toen ze
vaststelden dat de hervormer meer invloed had
dan zij.
Wyclif gaf blijk van scherpzinnigheid bij het
ontdekken van dwalingen en hij viel vele van
de misbruiken die door Rome waren goedgekeurd
onbevreesd aan. Toen hij hofkapelaan was,
verzette hij zich moedig tegen de betaling van
een schatting die de paus aan de Engelse
koning wilde opleggen en toonde hij aan dat de
aanspraken van de paus om macht uit te oefenen
over wereldlijke heersers in strijd waren met
de rede en met de openbaring. Men was zeer
verontwaardigd over de eisen van de paus en
Wyclifs leer had grote invloed op de leiders
van het land. De koning en de edellieden waren
eensgezind in hun verwerping van de pauselijke
aanspraken op wereldlijke macht en in hun
weigering de schatting te betalen. Op die
manier werd een gevoelige slag toegebracht aan
de pauselijke heerschappij in Engeland.
De hervormer heeft ook een lange en verbeten
strijd gevoerd tegen een ander kwaad: de
bedelorden. De monniken van deze orden waren
over heel Engeland uitgezwermd en brachten de
goede naam en de welvaart van het land ernstig
in het gedrang. Hun nadelige invloed was
merkbaar in de economie, het onderwijs en de
openbare zeden.
Het luie bedelaarsleven van de monniken maakte
niet alleen de bevolking armer, maar was er
ook de oorzaak van dat nuttige arbeid werd
veracht. De jeugd werd het slachtoffer van
zedenverval en verdorvenheid. Onder invloed
van de monniken werden velen ertoe overhaald
in het klooster te treden om een monnikenleven
te gaan leiden. Ze deden dat niet alleen
zonder toestemming van hun ouders, maar vaak
ook buiten hun medeweten en tegen hun
uitdrukkelijke bevelen. Een van de vroegere
kerkvaders, die de eisen van het monnikenleven
boven de liefde en de verplichtingen van het
kind tegenover de ouders stelde, zei: „Ook al
zou uw vader wenend en klagend voor uw deur
liggen en ook al zou uw moeder u de schoot die
u gedragen heeft en de borsten die u gezoogd
hebben tonen, moet u ze onder de voet lopen
en recht naar Christus gaan". Door deze
„monsterachtige onmenselijkheid" zoals Luther
het later zou noemen „die meer weg had van de
wolf en de tiran dan van de christen en de
mens", werden de harten van de kinderen tegen
hun ouders verhard (Barnas Sears, The Life of
Luther, pp.70,69) Zo stelden de
rooms-katholieke leiders, net zoals de
Farizeeën in het verleden, het gebod van God
buiten werking door hun eigen overlevering. Zo
werden gezinnen uit elkaar gerukt en werden
ouders van hun kinderen beroofd.
Zelfs de studenten aan de universiteiten
werden door de valse voorstelling van de
monniken misleid en ertoe overgehaald tot hun
orde toe te treden. Velen hadden later spijt
van deze stap wanneer het tot hen doordrong
dat ze hun eigen leven hadden verknoeid en hun
ouders verdriet hadden aangedaan. Maar
wanneer ze eenmaal in de val zaten, was het
onmogelijk weer vrij te komen. Veel ouders
weigerden uit vrees voor de monniken hun
kinderen naar de universiteit te sturen. Er
kwamen aanzienlijk minder studenten naar de
grote universiteitssteden. De „colleges"
kwijnden weg en onwetendheid vierde hoogtij.
De paus had deze monniken de bevoegdheid
gegeven biecht te horen en vergiffenis te
schenken. Dit werd een bron van veel kwaad.
Daar deze monniken erop belust waren hun eigen
winst te vergroten, waren ze zo bereid
vergiffenis te schenken dat allerlei
misdadigers zich tot hen wendden, met het
gevolg dat de ergste misdaden snel toenamen.
De zieken en armen werden aan hun lot
overgelaten, terwijl de gaven die hun nood
hadden kunnen lenigen aan de monniken werden
gegeven. De monniken persten de mensen met
bedreigingen aalmoezen af en hekelden de
goddeloosheid van degenen die het aandurfden
geen geld aan hun orde af te staan. Ondanks
hun gelofte van armoede nam de rijkdom van de
monniken zienderogen toe en de armoede van
het volk ging steeds schriller afsteken bij
hun prachtige gebouwen en rijk gedekte tafels.
Terwijl zij hun tijd in weelde en genot
doorbrachten, zonden ze achterlijke mannen
rond die alleen wonderverhalen en legenden
konden opdissen en moppen konden tappen om het
volk te vermaken zodat ze nog meer onder de
knoet van de monniken kwamen. Zo behielden de
monniken hun greep op de bijgelovige massa.
Ze leerden de mensen dat alle godsdienstige
plichten vervuld waren wanneer men het
oppergezag van de paus erkende, de heiligen
aanbad en schenkingen deed aan de monniken. Ze
beweerden dat dit voldoende was om een plaats
in de hemel te verdienen.
Geleerde en vrome mannen hadden tevergeefs
geprobeerd een hervorming in deze
kloosterorden door te voeren, maar Wyclif met
zijn scherp doorzicht pakte het kwaad bij de
wortel aan en zei dat het stelsel op zichzelf
verkeerd was en dat het moest worden
afgeschaft. De mensen begonnen vragen te
stellen en te onderzoeken. Toen de monniken
door het land trokken om pauselijke aflaten te
verhandelen, begonnen velen te twijfelen aan
de mogelijkheid vergiffenis met geld te kopen
en zij vroegen zich af of ze niet beter
vergiffenis van God zouden afsmeken dan van de
paus van Rome (zie Aanhangsel onder
„Aflaten").
Velen werden verontrust door de schraapzucht
van de monniken, wier hebzucht niet te
bevredigen was. De mensen zeiden: „De monniken
en priesters van Rome vreten ons op als de
kanker. God moet ons van hen bevrijden of wij
gaan ten onder" (D'Aubigné, b.17, ch.7).
Om hun geldgierigheid te verdoezelen,
beweerden de monniken dat ze het voorbeeld van
de Heiland volgden en zeiden dat Jezus en zijn
discipelen in leven waren gehouden door de
gaven van het volk. Deze bewering deed echter
afbreuk aan hun zaak, want velen gingen toen
zelfde Bijbel onderzoeken om de waarheid te
ontdekken - een gevolg dat Rome allesbehalve
aanstond. De geesten van de mensen werden
gericht naar de Bron der waarheid, die Rome
juist wilde verbergen.
Wyclif begon traktaten tegen de monniken te
schrijven en uit te geven. Hij wilde niet
zozeer met hen in discussie treden, maar
probeerde vooral de aandacht van de mensen bij
de leer en de Schrijver van de Bijbel te
bepalen. Hij zei dat de paus niet méér recht
had om vergiffenis te schenken en mensen in de
ban van de kerk te doen dan de gewone
priesters en dat niemand echt geëxcommuniceerd
kon worden, tenzij hij eerst het oordeel Gods
over zich had gebracht. Dit was de beste
methode die Wyclif kon gebruiken om het enorme
stelsel van geestelijke en wereldlijke
heerschappij omver te werpen, een stelsel dat
de paus in het leven had geroepen en de zielen
en lichamen van miljoenen mensen gevangen
hield.
Weer werd er een beroep gedaan op Wyclif om de
rechten van de Engelse kroon te verdedigen
tegen de onrechtmatige aanspraken van Rome.
Hij werd benoemd tot ambassadeur van de
koning, bracht twee jaar door in de
Nederlanden en onderhandelde in die tijd met
de vertegenwoordigers van de paus. Hij kwam in
contact met geestelijken uit Frankrijk,
Italië en Spanje. Hij kon daardoor achter de
schermen kijken en kwam veel dingen te weten
die voor hem verborgen zouden zijn gebleven in
Engeland. Hij leerde veel dat waardevol zou
blijken te zijn bij zijn later werk. Door deze
vertegenwoordigers van het pauselijk hof
ontdekte hij het ware karakter en de echte
doelstellingen van Rome. Hij keerde naar
Engeland terug en verkondigde openlijker en
met overtuiging wat hij vroeger al had
onderwezen. Hij zei dat hebzucht, trots en
misleiding de goden van Rome waren.
In één van zijn traktaten schreef hij het
volgende over de paus en zijn geldinzamelaars:
„Ze halen alles uit ons land wat arme mensen
nodig hebben om in leven te blijven. Jaarlijks
halen ze ook vele duizenden uit de schatkist
van de koning voor sacramenten en geestelijke
zaken. Dit is gewoon de verderfelijke ketterij
die simonie heet. Ze laten de hele
christenheid deze ketterij goedkeuren en in
standhouden. Ook al had ons koninkrijk een
grote berg goud en niemand nam er iets van,
behalve de geldinzamelaars van deze
hooghartige, wereldse priester, dan zou deze
berg na verloop van tijd opraken, want hij
blijft geld uit ons land wegzuigen en wij
krijgen alleen Gods vloek voor zijn simonie"
(John Lewis, History of the Life and
Sufferings of J. Wyclif, p.37).
Kort na zijn terugkeer in Engeland werd Wyclif
door de koning benoemd tot pastoor van
Lutterworth. Dit betekende dat de vorst hem de
duidelijke woorden die hij had gesproken zeker
niet had kwalijk genomen. Wyclifs invloed was
merkbaar in de beslissingen van het hof en in
het godsdienstonderricht dat aan het volk werd
gegeven.
Het duurde dan ook niet lang of de pauselijke
banbliksems werden naar hem geslingerd. Er
werden drie bullen naar Engeland gezonden: één
naar de universiteit, één naar de koning en
één naar de prelaten. In alle drie werd geëist
dat er onmiddellijk afdoende maategelen zouden
worden genomen om de ketterse leraar het
zwijgen op te leggen (Augustus Neander,
General History of the Christian Religion and
Church, period 6, sec.2, pt.I, par.8). (Zie
ook Aanhangsel onder „Wyclif).
Nog vóór de aankomst van de bullen hadden de
bisschoppen in hun ijver Wyclif al voor hun
raad gedaagd om zich te verantwoorden. Maar
twee van de machtigste prinsen in het rijk
gingen met hem mee naar de rechtbank en de
mensen die buiten het gebouw stonden en naar
binnen stormden, joegen de rechters de schrik
zó op het lijf dat het proces werd verdaagd.
Zo kon Wyclif in vrede zijn gang gaan. Kort
daarna stierf Edward III, die de prelaten op
zijn oude dag tegen de hervormer probeerden op
te hitsen. Wyclifs vroegere beschermheer werd
regent over het koninkrijk.
Maar toen de bullen aankwamen, kreeg Engeland
het onvoorwaardelijke bevel de ketter aan te
houden en gevangen te zetten. Zulke
maatregelen riepen onmiddellijk beelden van de
brandstapel op. Het scheen bijna zeker dat
Wyclif spoedig het slachtoffer van de wraak
van Rome zou worden. Maar Hij die tot Abram
had gezegd: „Vrees niet, Abram, Ik ben uw
schild" (Genesis 15:1), strekte zijn hand weer
uit om zijn dienaar te beschermen:. Niet de
hervormer stierf, maar de paus die Wyclif ter
dood wilde laten brengen. Gregorius XI stierf
en de geestelijken die waren samengekomen voor
het proces van Wyclif gingen uiteen.
God leidde de gebeurtenissen nog verder zodat
de Hervorming kon uitgroeien. Na de dood van
Gregorius werden er twee rivaliserende pausen
gekozen. Twee vijandige machten, die allebei
onfeilbaar beweerden te zijn, wilden nu
gehoorzaamheid afdwingen. (Zie Aanhangsel
onder „Onfeilbaarheid"). Ze riepen hun
volgelingen op om hen te helpen in de oorlog
tegen hun concurrent. Beiden zetten hun eisen
kracht bij door het uitspreken van krachtige
banvloeken tegen hun tegenstanders enerzijds
en van beloften voor een hemelse beloning aan
hun medestanders anderzijds. Dit voorval
verzwakte het pausdom ten zeerste.
De elkaar bestrijdende partijen hadden de
handen vol met het bekampen van elkaar en
Wyclif werd enige tijd met rust gelaten.
Banvloeken en beschuldigingen vlogen over en
weer. Er werd zeer veel bloed vergoten om hun
tegenstrijdige eisen kracht bij te zetten.
Misdaden en schandalen rolden als een
vloedgolf over de kerk. Intussen had de
hervormer zich teruggetrokken in de stilte van
zijn parochie te Lutterworth en deed alles om
de mensen van de elkaar bestrijdende pausen
af te keren en wees hen op Jezus, de
Vredevorst.
Dit schisma en al de strijd en corruptie die
ermee gepaard gingen baanden de weg voor de
Hervorming, omdat de mensen de ware aard van
het pausdom gingen inzien. In een traktaat dat
hij uitgaf onder de titel „On the Schism of
the Popes" (Over het Schisma der Pausen) riep
Wyclif de mensen op om er eens over na te
denken of die twee priesters geen gelijk
hadden wanneer ze elkaar de Antichrist
noemden. Hij zei: „God wil de duivel niet
langer door één priester laten regeren,
maar... Hij heeft een scheuring teweeggebracht
tussen de twee, zodat de mensen door Christus
allebei makkelijker kunnen overwinnen (K.
Vaughan, Life and Opinions of John Wycliffe,
vol.2, p.6).
Wyclif predikte net zoals Jezus het evangelie
aan de armen. Hij naam er geen genoegen mee
dat het licht alleen in hun eenvoudige
woningen in zijn eigen parochie te Lutterworth
scheen. Hij besloot dat het naar alle delen
van Engeland moest uitstralen. Om dit plan uit
te moeren vormde hij een groep predikers -
eenvoudige, godvruchtige mannen, die de
waarheid liefhadden en niets vuriger wensten
dan haar aan anderen bekend te maken. Deze
mannen gingen naar alle delen van het land en
predikten op marktpleinen, in de straten van
grote steden en op landwegen. Ze zochten
bejaarden, zieke en arme mensen op
en verkondigden het goede nieuws van Gods
genade.
Wyclif predikte als hoogleraar in de theologie
te Oxford het Woord Gods in de collegezalen
van de universiteit. Hij verkondigde de
waarheid zo getrouw aan zijn studenten dat
hij de titel „the gospel doctor" (de leraar
van het evangelie) kreeg. De vertaling van de
Bijbel in de volkstaal, het Engels, zou echter
zijn levenswerk worden. In
een publikatie, „On the Truth and Meaning of
Scripture" (Over de. Waarheid en de
Betekenis van de Schrift), zei hij dat hij de
Bijbel wilde vertalen, zodat iedereen in
Engeland over Gods wonderen zou kunnen lezen
in zijn eigen taal.
Plotseling moest zijn werk worden stopgezet.
Hoewel hij nog geen zestig was, hadden het
zware werk, de studie en de aanvallen van zijn
vijanden zijn krachten ondermijnd en hem vóór
zijn tijd oud gemaakt. Hij leed aan een
ernstige ziekte. De monniken waren erg blij
toen ze dat nieuws hoorden. Ze dachten dat hij
nu wel spijt zou hebben van het kwaad dat hij
de kerk had aangedaan en haastten zich naar
zijn ziekbed om zijn schuldbelijdenis te
horen. De vertegenwoordigers van de vier
kloosterorden en vier ambtenaren stonden rond
het bed van de man die volgens hen op sterven
lag. Ze zeiden: „De dood ligt op uw lippen.
Geef uw fouten toe en herroep in onze
tegenwoordigheid alles wat u gezegd heeft en
ons geschaad heeft". De hervormer luisterde
zonder een woord te zeggen. Toen vroeg hij
zijn verzorger hem te laten opzitten in zijn
bed. Terwijl zij op zijn herroeping stonden te
wachten, keek hij hen recht in de ogen en
sprak met de krachtige stem die hen al zo
dikwijls had doen beven: „Ik lig helemaal niet
op sterven. Ik blijf leven en zal nogmaals de
boze daden van de monniken aan iedereen
vertellen" (D'Aubigné, b.17, ch.7). Verbaasd
en beschaamd haastten de kloosterlingen zich
uit zijn kamer.
Wyclifs woorden werden waarheid. Hij leefde
lang genoeg om zijn landgenoten het machtigste
wapen tegen Rome te schenken: hij gaf hun de
Bijbel, het door God aangewezen middel om het
volk te bevrijden, te verlichten en te
bekeren. Wyclif moest bij de uitvoering van
dit werk veel grote moeilijkheden overwinnen.
Hij zelf leed aan allerlei kwalen. Hij wist
dat hij nog maar enkele jaren had om dit werk
te voltooien. Hij zag op welke tegenstand het
stuitte, maar door Gods beloften aangemoedigd,
ging hij onverschrokken verder. Hij was
bekwaam, had een rijke ervaring en was door
Gods bijzondere voorzienigheid in leven
gehouden en voorbereid voor deze taak, zijn
levenswerk. Terwijl er onrust heerste in de
christelijke wereld legde de hervormer zich in
zijn pastorie te Lutterworth toe op zijn
uitverkoren taak en lette niet op de stormen
die daarbuiten woedden.
Tenslotte was het werk af: de eerste vertaling
van de Bijbel in het Engels. Het Woord van God
was beschikbaar voor Engeland. De hervormer
was nu niet meer bang voor de gevangenis of de
brandstapel. Hij had het Engelse volk een
licht geschonken dat nooit meer zou worden
uitgedoofd. Door zijn landgenoten de Bijbel te
geven, had hij meer gedaan om de boeien van
onwetendheid en zonde te verbreken en zijn
land te bevrijden en te verbeteren, dan ooit
was bereikt door de schitterendste
overwinningen op het slagveld.
De boekdrukkunst was nog niet uitgevonden en
daarom konden er slechts door moeizame arbeid
meer exemplaren van de Bijbel met de hand
worden overgeschreven. De belangstelling om
het boek in eigen bezit te hebben was zó groot
dat velen bereid waren het werk over te
schrijven, maar de kopiisten konden nauwelijks
aan de vraag voldoen. Sommige rijke kopers
bestelden de hele Bijbel. Anderen kochten maar
een gedeelte. Zo kwam Wyclifs Bijbel spoedig
tot in de huizen van de mensen.
De Bijbel deed een beroep op het verstand van
de mensen en bevrijdde hen van hun slaafse
onderwerping aan pauselijke dogma's. Wyclif
verkondigde de typische leerstellingen van het
protestantisme: verlossing door het geloof in
Christus en de onfeilbaarheid van de Schrift
en de Schrift alléén. De predikers die hij had
uitgezonden, hadden zo'n succes bij de
verspreiding van de Bijbel en de geschriften
van de hervormer dat het nieuwe geloof door
bijna de helft van de bevolking van Engeland
werd aangenomen.
Het verschijnen van de Bijbel vervulde de
kerkelijke overheid met ontzetting. Ze moesten
nu het hoofd bieden aan een instrument dat nog
machtiger was dan Wyclif, een instrument
waartegen hun eigen wapens weinig zouden
baten. Op dat ogenblik waren er in Engeland
geen wetten die het gebruik of het bezit van
de Bijbel verboden, want de Bijbel was nog
nooit in de volkstaal uitgegeven. Zulke wetten
werden later wel ingevoerd en met harde hand
toegepast. Intussen had men ondanks de
tegenwerking van de priesters de gelegenheid
het Woord van God te verspreiden.
Weer zette de rooms-katholieke geestelijkheid
een samenzwering op touw om de hervormer het
zwijgen op te leggen. Hij werd
achtereenvolgens voor drie rechtbanken
gedaagd, maar steeds zonder gevolg. Eerst
verklaarde een bisschoppensynode dat zijn
geschriften ketters waren; ze slaagden erin de
jonge koning Richard II voor hun zaak te
winnen en konden een koninklijk bevel van hem
loskrijgen waarbij iedereen die de
veroordeelde leerstellingen aanhing met
gevangenisstraf werd bedreigd.
Wyclif beriep zich na de uitspraken van de
synode op het Parlement. Onbevreesd daagde
hij de kerkelijke overheid voor de nationale
raad en eiste een hervorming van de enorme
misbruiken die door de rooms-katholieke kerk
werden goedgekeurd. Hij leverde het
overtuigend bewijs van het machtsmisbruik en
de corruptie van de pauselijke stoel. Zijn
vijanden werden in verlegenheid gebracht.
Wyclifs vrienden en sympathisanten hadden
zich moeten overgeven en men was er zeker van
dat ook de hervormer op zijn oude dag, eenzaam
en zonder vrienden, zou zwichten voor de
vereende macht van kroon en mijter. Maar niets
daarvan. De pausgezinden werden verslagen. Het
parlement was aangegrepen door Wyclifs
pleidooi en besloot het koninklijk bevel in
te trekken. Weer was de hervormer op vrije
voeten.
Hij werd voor de derde keer voor de rechtbank
gedaagd. Nu was het voor de hoogste kerkelijke
rechtbank in het koninkrijk. Men zou hier
zeker niet mals zijn voor ketters. Hier zou
Rome zegevieren, hier zou er een einde worden
gemaakt aan het werk van de hervormer.
Tenminste dat dachten de aanhangers van de
paus. Als ze hun zin kregen, zou Wyclif
worden gedwongen zijn leer te herroepen of de
rechtszaal verlaten om naar de brandstapel te
gaan.
Maar Wyclif herriep niets. Hij wilde niet
huichelen. Onbevreesd bleef hij bij zijn leer
en verwierp de beschuldigingen van zijn
vervolgers. Hij cijferde zichzelf, zijn
positie en de omstandigheden gewoon weg en
daagde zijn toehoorders voor Gods rechtbank.
Hij woog hun drogredenen en misleidende
leerstellingen in de weegschaal van de eeuwige
waarheid. De kracht van de Heilige Geest was
voelbaar in de rechtszaal. De toehoorders
waren met stomheid geslagen. Zij schenen geen
kracht meer te hebben om de zaal te verlaten.
Als pijlen uit Gods pijlkoker drongen de
woorden van de hervormer in hun harten. Hij
beschuldigde zijn tegenstanders op zijn beurt
van ketterij. Hij vroeg hun hoe ze hun
dwalingen durfden verspreiden en waarom ze uit
winstbejag Gods genade tot koopwaar hadden
gemaakt.
Tenslotte zei hij: „Tegen wie denken jullie
dat jullie strijden? Tegen een oude man aan
de rand van het graf? Neen. Tegen de
Waarheid. De Waarheid, die sterker is dan
jullie en jullie ook zal overwinnen" (Wylie,
b.2, ch.13). Met deze woorden verliet hij de
vergadering en géén van zijn tegenstanders
durfde hem tegen te houden.
Wyclifs taak was bijna volbracht. Hij zou het
vaandel van de waarheid dat hij zó lang had
gedragen weldra moeten neerleggen. Maar hij
zou nog eens van het evangelie getuigen. De
waarheid zou vanuit de vesting van het
koninkrijk der dwaling worden verkondigd.
Wyclif werd gedaagd voor de pauselijke
rechtbank te Rome een rechtbank die al veel
bloed van de heiligen had laten vloeien. Hij
was niet blind voor het gevaar dat hem
bedreigde, maar hij zou toch op de
dagvaarding zijn ingegaan als een beroerte
het hem niet onmogelijk had gemaakt de reis te
ondernemen.
Hoewel men zijn stem in Rome niet zou horen,
kon hij per brief spreken en dat besloot hij
dan ook te doen. Vanuit zijn pastorie schreef
de hervormer een brief naar de paus waarin hij
eerbiedig en met een christelijke geest de
pracht en praal van de pauselijke stoel scherp
veroordeelde.
Hij schreef: „Het is voor mij een ware vreugde
mijn brief te openen met een verklaring over
het geloof dat ik belijd. Deze verklaring is
gericht aan iedereen en in het bijzonder aan
de bisschop van Rome. Aangezien ik
veronderstel dat mijn geloof zuiver en waar
is, hoop ik dat hij mijn geloof deelt. Als ik
dwaal, hoop ik dat hij mij zal terechtwijzen.
In de eerste plaats geloof ik dat het
evangelie van Christus Gods volledige wet
omvat... Aangezien de bisschop van Rome de
plaatsvervanger van Christus op aarde is,
neem ik aan en geloof ik dat hij het meest
gebonden is aan die wet van het evangelie.
Want de grootheid van de discipelen van
Christus bestond niet in wereldse waardigheid
of eer, maar in de stipte navolging van het
leven en de werken van Christus... Christus
was tijdens zijn pelgrimstocht op aarde een
zeer arm man, die alle wereldse macht en eer
van de hand wees...
Een christen hoeft de paus of de andere
heiligen alleen te volgen voor zover zij de
Here Jezus zelf ook hebben gevolgd, want
Petrus en de zonen van Zebedéüs waren God niet
welgevallig toen zij streefden naar de eer van
de wereld en Christus' voorbeeld niet wilden
volgen. Daarom mogen wij hen niet in die
dwaling volgen...
De paus behoort alle wereldlijke macht over te
laten aan de wereldlijke overheid en hij moet
alle leden van zijn geestelijkheid
nadrukkelijk daartoe aansporen, want dat
hebben Christus en zijn apostelen ook gedaan.
Indien ik op één van deze punten gedwaald heb,
zal ik mij in alle nederigheid aan
terechtwijzing onderwerpen en indien nodig
zelfs de doodstraf ondergaan. Ik wilde
persoonlijk voor de bisschop van Rome
verschijnen, maar de Here heeft het anders
beschikt en Hij heeft mij geleerd Gode meer
gehoorzaam te zijn dan mensen".
Hij eindigde zijn brief met de woorden: „Laten
wij God bidden dat Hij verder aan het hart van
onze paus Urbanus VI mag werken, opdat hij met
zijn geestelijkheid het leven en de werken van
de Here Jezus Christus zou navolgen, dat hij
het volk grondig mag onderwijzen en dat zij
hem in alles getrouw mogen volgen" (John Foxe,
Acts and Monuments, vol.3, pp.49,50).
Met die woorden stelde Wyclif de zachtheid en
nederigheid van Christus aan de paus en zijn
kardinalen ten voorbeeld. Hij toonde daarbij
niet alleen de paus en zijn aanhangers, maar
ook alle christenen, welke tegenstelling er
bestond tussen hen en de Meester, wiens
vertegenwoordigers zij beweerden te zijn.
Wyclif was ervan overtuigd dat hij zijn geloof
met zijn leven zou moeten betalen. De koning,
de paus en de bisschoppen waren vereend om
zijn ondergang te bewerken en het scheen alsof
hij over enkele maanden zeker op de
brandstapel zou staan. Maar zijn moed was
ongeschokt. „Waarom willen jullie de kroon van
het martelaarschap in verre streken zoeken",
zei hij. „Predik het evangelie van Christus
aan hooghartige prelaten en je zal zeker een
martelaar worden. Zal ik daarom zwijgen? ...
Nooit of te nimmer. Laat de slag maar komen.
Ik ben erop voorbereid" (10 D'Aubigné, b. 17,
ch.8).
God beschermde nog altijd zijn boodschapper.
De man die zijn hele leven moedig de waarheid
had verdedigd en elke dag zijn leven kon
verliezen, zou geen slachtoffer worden van de
haat van zijn vijanden. Wyclif had nooit
geprobeerd zichzelf te beschermen, maar God
was zijn beschermer geweest. Nu zijn vijanden
zich zeker waanden van hun prooi, nam de Here
hem weg. Hij stierf in zijn kerk te
Lutterworth toen hij de communie zou uitdelen.
Hij werd door een beroerte getroffen en stierf
niet lang daarna.
God had Wyclif zijn taak gegeven. Hij had de
waarheid in zijn mond gelegd en een wacht
rondom hem gesteld, zodat zijn woorden het
volk konden bereiken. God had zijn leven
beschermd en hij kon zijn werk voortzetten
totdat het fundament voor de Hervorming was
gelegd.
Wyclif leefde in de donkere Middeleeuwen. Vóór
hem was er niemand op wiens werk hij kon
bouwen om zijn hervorming door te voeren.
Zoals Johannes de Doper had hij een bijzondere
opdracht: hij was de voorloper van een nieuw
tijdperk. Toch was er in de waarheid die hij
naar voren bracht een eenheid en samenhang die
de hervormers na hem niet hebben verbeterd.
Sommigen konden hem zelfs een eeuw later niet
evenaren. Het fundament dat hij had gelegd was
zo breed, diep en stevig dat zijn werk niet
hoefde te worden overgedaan door de hervormers
die na hem kwamen.
De hervormingsbeweging die Wyclif had ingeluid
zou het geweten en het verstand vrijmaken en
volken die zo lang vastgeketend waren aan
Rome's zegewagen bevrijden. De beweging vond
haar oorsprong in de Bijbel, de bron van het
water des levens dat vanaf de veertiende eeuw
onafgebroken heeft gevloeid.
Wyclif geloofde dat de Heilige Schrift de
geïnspireerde openbaring van Gods wil en de
enige maatstaf voor geloof en zeden was. Door
zijn opvoeding beschouwde hij de kerk van Rome
als het goddelijke, onfeilbare gezag. Hij had
de algemeen aanvaarde leerstellingen en
gebruiken, die duizend jaar oud waren, zonder
kritiek aangenomen. Maar voortaan luisterde
hij alleen naar Gods heilig Woord. Dit was het
gezag dat hij aan de mensen voorstelde. Hij
wilde dat de pauselijke uitspraken plaats
moesten maken voor Gods uitspraken in zijn
Woord, de enige ware bron van gezag. Hij
leerde niet alleen dat de Bijbel de volmaakte
openbaring is van Gods wil, maar ook dat de
Heilige Geest zijn enige uitlegger is en dat
iedereen door het onderzoek van de Bijbel zijn
plichten zelf moet leren kennen. Zo leidde hij
de mensen af van de paus en de kerk van Rome
en bepaalde hen bij het Woord van God.
Wyclif is één van de grootste hervormers.
Weinigen die na hem kwamen hadden zo'n brede
kijk en zo'n heldere geest. Weinigen waren zo
vastberaden en moedig bij het verdedigen van
de waarheid.
Deze eerste hervormer was integer,
onvermoeibaar in zijn studie en zijn werk. Hij
was door en door eerlijk, betrouwbaar en
toegewijd bij zijn pastoraal werk. Hij had
deze eigenschappen ondanks de geestelijke
duisternis en het zedenverval van de tijd
waarin hij leefde.
Het karakter van Wyclif getuigt van de
opvoedende waarde van de Schrift. Hij was door
de Bijbel gevormd. De inspanning om de grote
geopenbaarde waarheden te begrijpen, schenkt
frisheid en kracht aan alle vermogens. Het
geeft een bredere kijk op de dingen, scherpt
het waarnemingsvermogen en vormt de kritische
zin.
Het onderzoek van de Bijbel zal meer dan elke
andere studie iedere gedachte, elk gevoel en
elk streven veredelen. Het zet aan tot
volharding, geduld, moed en vastberadenheid.
Het verfijnt het karakter en heiligt de ziel.
Een ernstig en eerbiedig onderzoek van de
Schrift brengt de geest van de onderzoeker in
verbinding met de oneindige Geest. Het vormt
mensen met een scherpere en creatievere geest
en met hogere beginselen. Het zal betere
resultaten opleveren dan de beste opleiding
waar menselijke inzichten aan ten grondslag
lagen. De dichter van de Psalmen zegt: „Het
openen van uw woorden verspreidt licht, het
geeft de onverstandigen inzicht" (Psalm
119:130).
De leer die Wyclif had verkondigd, werd nog
enige tijd verspreid. Zijn volgelingen, de
Wycliffieten of Lollarden, trokken niet alleen
door Engeland, maar gingen ook naar andere
landen en leerden de mensen het evangelie
kennen. Nu hun leider er niet meer was,
werkten de predikers met nog grotere ijver
dan vroeger. Grote groepen kwamen samen om
naar hun prediking te luisteren. Sommige
edellieden en zelfs de koningen werden
bekeerd.
Op veel plaatsen was er een duidelijke
verandering merkbaar in de zeden van de
mensen; ook werden de afgodische symbolen van
het roomse geloof uit de kerken verwijderd.
Maar het duurde niet lang of een meedogenloze
storm van vervolgingen barstte los over
degenen die het gedurfd hadden de Bijbel als
hun enige gids aan te nemen. De Engelse
koningen, die erop gebrand waren hun macht
dank zij de steun van Rome uit te breiden,
aarzelden geen moment om de hervormers op te
offeren. Voor de eerste keer in de
geschiedenis van Engeland werd de brandstapel
ingevoerd voor de volgelingen van het
evangelie. De één na de andere stierf de
marteldood. De verdedigers van de waarheid,
die vogelvrij werden verklaard en gemarteld
werden, konden hun geroep slechts opzenden
naar de Here Zebaoth. Ze werden achtervolgd
als vijanden van de kerk en als landverraders,
maar bleven op verborgen plaatsen preken. Ze
vonden zo goed en zo kwaad als dat ging
onderdak bij de armen en hielden zich zelfs
in holen en spelonken schuil.
Ondanks het woeden van de vervolgingen
protesteerden ze in de eeuwen die volgden
kalm, oprecht, ernstig en volhardend tegen de
heersende geloofsafval. De christenen uit de
vroege tijd kenden de waarheid slechts ten
dele, maar ze hadden Gods Woord lief,
gehoorzaamden het en leden geduldig ter wille
van de waarheid.
Velen gaven zoals in de tijd van de apostelen
hun aardse bezittingen op voor de zaak van
Christus. Zij die in hun huis konden blijven
wonen, waren gastvrij tegenover hun verbannen
broeders en toen ook zij werden verdreven,
aanvaardden zij hun lot met blijdschap.
Duizenden die bang waren voor de woede van hun
vervolgers gaven hun geloof op om vrij te zijn
en verlieten hun gevangenissen in
boeteklederen om op die manier hun herroeping
aan iedereen bekend te maken. Maar velen,
zowel mensen van adel als eenvoudige mensen,
getuigden onbevreesd van de waarheid in hun
cellen, in „Lollard torens", op de pijnbank
en de brandstapel. Ze waren blij dat zij
waardig bevonden waren om „deel te hebben aan
zijn lijden".
Het was de pausgezinden niet gelukt met Wyclif
te doen wat ze wilden toen hij nog in leven
was en hun haat was niet bevredigd nu hij daar
zo rustig in het graf sliep. Meer dan veertig
jaar na zijn dood werden zijn beenderen op
bevel van het concilie van Konstanz
opgegraven en in het openbaar verbrand. Zijn
as werd in een nabijgelegen beek uitgestrooid.
Een schrijver uit het verleden zegt: „Deze
beek voerde zijn as mee in de Avon, de Avon
bracht dit in de Severn, de Severn bracht het
in de brede riviermonding en vandaar naar de
oceaan. Zo is de as van Wyclif het symbool
van zijn leer, die nu over de hele wereld is
verspreid" (T.Fuller, Church History of
Britain, b.4, sec.2, par.54). Zijn vijanden
hadden geen flauw vermoeden van de symbolische
betekenis van hun daad.
Onder invloed van de geschriften van Wyclif
verwierp Johannes Hus uit Bohemen vele van de
dwalingen van het rooms-katholicisme en begon
ook hij aan zijn hervorming. In deze twee
landen, die zo ver uit elkaar liggen, werd dus
het zaad van de waarheid gezaaid. Vanuit
Bohemen verspreidde het werk zich naar andere
landen. De geesten van de mensen werden weer
bepaald bij het lang vergeten Woord van God.
God trof voorbereidingen voor de Hervorming
van de zestiende eeuw. ("Het grote Conflict"
- E.G.White)