De basis van geluk
“Wonderbaarlijk” naar zijn organisatie en uiterlijke gestalte kwam de mens uit de hand van Zijn Schepper voort. En waar hij sedert meer dan zesduizend jaar de steeds groeiende last van de ziekte en van het kwaad weerstand heeft geboden, is dit een duidelijk bewijs hoeveel hij tengevolge van zijn heerlijke schepping kan verdragen. Ofschoon de mensen die voor de Zondvloed leefden zich over het algemeen geheel aan de zonde overgaven, duurde het toch meer dan tweeduizend jaren, eer de schending van de natuurwetten aan hen te bemerken was.
Wanneer Adam niet meer lichamelijke kracht had bezeten, dan de mensen heden ten dage, dan was het menselijk geslacht reeds lang uitgestorven. Vanaf de zondvloed is de mensheid van geslacht op geslacht steeds dieper gezonken, zwakker geworden en ziekten hebben zich van de ouders op de kinderen overgeplant. Zelfs de zuigelingen in de wieg hebben te lijden door de zonde van hun ouders.
Mozes, de eerste geschiedschrijver, geeft ons een vrij uitvoerige beschrijving van het maatschappelijke- en familieleven in de vroegere tijd, maar nergens lezen wij, dat een kind blind, doof, verminkt of idioot geboren werd. Ook wordt ons geen melding gemaakt van een natuurlijke dood van een zuigeling, kind of jongeling. Het geslachts-register in Genesis luidt als volgt: “Zo waren al de dagen van Adam, die hij geleefd heeft, negenhonderd dertig jaar; en hij stierf.” “Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf.” Genesis 5:5,8. Van anderen staat er geschreven “Abraham gaf de geest, en stierf in hoge ouderdom, oud en van het leven verzadigd.” Genesis 25:8. Het was zulk een ongewone gebeurtenis, als een zoon voor zijn vader stierf, dat men het vermeldenswaardig vond: “Haran stierf bij het leven van zijn vader Terah.” Genesis 11:28. De aartsvaders van Adam tot Noach leefden, op enkele uitzonderingen na, bijna duizend jaar; vanaf die tijd is de gemiddelde leeftijd gestadig afgenomen.
Reeds bij de eerste komst van Christus was de mensheid zo zeer ontaard, dat niet alleen de ouden, maar zelfs die van middelbare leeftijd en de jeugd uit iedere stad tot de Heiland gebracht werden, opdat Hij ze van hun ziekten genezen zou. Velen zuchtten onder de druk van een onbeschrijfelijke ellende.
De schending van de natuurwetten, waarop slechts lijden en vroeg¬tijdige dood kan volgen, heeft zodanig de overhand genomen, dat men de gevolgen als een aan de mens toegedacht lot beschouwt; maar God heeft nooit de mens zo zwak geschapen. Dat de toestanden zo zijn, is niet het werk van de Voorzienigheid Gods, maar de schuld van de mensen, en slechte gewoonten zijn de oorzaken. De mens overtrad de geboden die God hem gaf om zijn bestaan te behouden.
Het voortdurend overtreden van de natuurwetten, is een voortdurende overtreding van de Goddelijke geboden. Hadden de mensen steeds naar de tien geboden geluisterd, en hadden zij de grondbeginselen daarvan in hun leven uitgeleefd, zo zou de vloek van ziekte, onder welke thans de gehele wereld zucht, niet bestaan. “Weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.” 1 Kor. 6:19,20.
Wanneer iemand een leven leidt, dat onnodig zijn krachten verteert, en zijn verstand verduistert, dan zondigt hij tegen God. Hij prijst God niet in zijn lichaam en in zijn geest, welke van God zijn. Maar ondanks dat de mens God hierdoor beledigd heeft, blijft God de mens toch liefhebben. Hij laat het licht schijnen opdat de mensen kunnen inzien dat zij de natuurwetten die hun bestaan beheersen moeten gehoorzamen om een volmaakt leven te leiden. Hoe noodzakelijk is het daarom dat de mens in dit licht wandelt door al zijn lichamelijke en geestelijke krachten te gebruiken om God te verheerlijken.
Wij leven in een wereld die de gerechtigheid, reinheid van karakter en de bijzondere groei in genade vijandig is. Waarheen wij ook kijken, overal vinden wij verderf, ontaarding en zonde. Hoezeer is dit echter in tegenstelling met het werk, dat in ons geschieden moet, eer wij de gave der onsterfelijkheid deelachtig kunnen worden! Gods uitverkorenen moeten in de laatste dagen vlekkeloos uit al de verdorvenheden, die hen omringen, te voorschijn komen. Hun lichaam moet heilig en hun geest rein zijn. Wanneer wij dit werk willen volbrengen, dan moet het voortaan met ernst en verstand geschieden. De Heilige Geest moet volkomen heerschappij over ons hebben en op iedere daad invloed uitoefenen.
Tot het grote werk dat een volk op de komst van de Here zal voorbereiden behoort ook de gezondheidshervorming. Zij is zo nauw met de derde engelboodschap verbonden, als de hand met het lichaam. De wet der tien geboden is door de mensen overtreden maar de Here wil de overtreders van die geboden niet eerder bestraffen voor Hij hen nog een waarschuwing gezonden heeft. Wanneer mannen en vrouwen zich door een bedorven eetlust of geprikkelde hartstocht laten beheersen, overtreden zij niet alleen de natuurwet maar bovendien het gebod van God. Daarom leert God ons hoe wij onze gezondheid bewaren en verzorgen kunnen opdat wij inzien hoe zondig het is als wij de wetten die Hij in onze natuur gelegd heeft, overtreden. Onze hemelse Vader ziet de beklagenswaardige toestand van de mensen, die, ofschoon velen het onwetend doen, in strijd handelen met de grondregels van een gezonde levenswijze. En uit liefde en medelijden tot de mensheid leert Hij ons hoe wij onze gezondheid kunnen bewaren.
Hij maakt Zijn gebod en de straf openbaar, opdat allen mogen inzien wat tot hun heil is. Hij verkondigt Zijn wet zo duidelijk en maakt haar zodanig openbaar, dat zij als een stad is die op een berg ligt. Alle met verstand begaafde wezens kunnen het begrijpen, wanneer zij het slechts willen, en zij zelf zijn daarvoor verantwoordelijk. De natuurwet duidelijk te maken en op gehoorzaamheid aan te dringen, is een werk, dat met de derde engelboodschap hand in hand gaat. Niet langer verontschuldigt onwetendheid de overtreding der wet. Het licht is helder en niemand behoeft daarom in het duister te blijven, want de Almachtige God is zelf de Leermeester van de mens. Allen zijn door de heiligste verplichtingen gebonden, het hemelse licht en de waardevolle lessen die God hen ten opzichte van het behoud van hun gezondheid geeft, gehoor te schenken.
God verlangt dat het licht de mens meegedeeld en hij aangespoord wordt dat te onderzoeken, want het is onmogelijk dat mannen en vrouwen, die zich in de macht der zonde bevinden en aan een gezondheid schadende, zenuwverzwakkende gewoonten toegeven, deze heilige waarheid kunnen waarderen. Wie zich laat onderwijzen met betrekking tot de werkingen welke zondige bevredigingen op zijn gezondheid hebben en zich aan deze hervorming onderwerpt, al is het ook slechts om zelfzuchtige redenen, die kan misschien hierdoor in zulk een gemoedstoestand komen, dat de waarheid van God zijn hart kan bereiken. En aan de andere kant zijn degenen, die de bijbelse waarheid reeds hebben ontvangen, in zulk een toestand, dat hun geweten door de gezondheidsvraag kan worden wakkergeschud. Zij zien en voelen de noodzakelijkheid zich van verkeerde levenswijzen en overheersende gewoonten die zij zo lang gevolgd hebben, los te maken. Er zijn veel mensen, die de waarheid van God ontvangen willen, daar zij door de duidelijkste bewijzen overtuigd zijn, maar de vleselijke lusten, die bevrediging verlangen beheersen het verstand en de waarheid wordt verworpen, daar deze met hun lusten in tegenspraak is. Sommige gemoederen zijn zo diep gezonken, dat God niet eens voor of met hen werken kan.
De richting van hun gedachten moet gewijzigd en de geestelijke aandoeningen opgewekt worden, eer zij de bedoelingen van God kunnen waarnemen. De apostel Paulus vermaant de gemeente als volgt: “Ik vermaan U dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.” Rom. 12:1. Zondige bevrediging bevlekt de lichamen en maakt de mensen tot aanbidding in Geest en waarheid ongeschikt. Wie naar het licht, dat God hem ten opzichte van de onderhouding van zijn gezondheid gegeven heeft wandelt, vindt daarin een grote steun, om door de waarheid geheiligd en voor de onsterfelijkheid voorbereid te worden. Wie echter het licht verwerpt en de natuurwetten ongehoorzaam is, die moet de straf dragen; zijn geestelijke krachten worden verdoofd, en hoe kan hij ooit tot volkomen heiligmaking in de vreze Gods komen?
De mensen hebben het lichaam, dat een tempel van de Heilige Geest zou zijn, verontreinigd en God roept hen toe, uit hun slaap wakker te worden en alle krachten aan te wenden om hun van God ontvangen manlijkheid, terug te krijgen. Slechts de genade van God kan het hart terug brengen en bekeren, slechts van Hem kunnen de slaven van de gewoonte kracht ontvangen om de ketenen los te maken waarmee zij gebonden zijn. Het is de mens onmogelijk zijn lichaam God tot een levend, heilig en welgevallig offer te geven, terwijl hij zich nog door gewoonten laat beheersen, die hem van de natuurlijke, geestelijke en zedelijke kracht beroven. Wederom zegt de apostel: “en wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is.” Rom. 12:2.
Toen Jezus op de Olijfberg zat, leerde Hij Zijn discipelen aan¬gaande de tekenen, die Zijn verschijning zouden voorafgaan: “Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag waarop Noach in de Ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.” Matt. 24:37-39.
Dezelfde zonden, die in de dagen van Noach Gods oordelen noodzakelijk maakten, worden ook nu bedreven. Mannen en vrouwen geven zich zo over aan eet- en drinklust, dat de gevolgen ten slotte brasserij en dronkenschap zijn. Deze zonde, welke steeds meer de overhand krijgt, n.l. de bevrediging van een bedorven smaak, beheerste als hartstocht de mensen in de dagen van Noach en was oorzaak van een groot verderf. Geweld en zonde schreeuwden tot in de hemel. Deze zedelijke verdorvenheid werd eindelijk door de zondvloed van de aarde verdelgd. Dezelfde zonden, de brasserij en de dronkenschap verstompten de zinnen van de inwoners van Sodom, zodat de zonde de vreugde van de mannen en vrouwen in die goddeloze stad scheen te zijn. Christus waarschuwt nu de wereld: “Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag, waarop de Zoon des Mensen geopenbaard wordt.” Luc. 17:28-30.
Christus heeft ons hier een zeer gewichtige waarschuwing nagelaten. Hij wilde ons het grote gevaar aantonen wanneer wij het eten en drinken als hoofdzaak beschouwen. Hij toont ons de gevolgen van onbeteugelde bevrediging van het gehemelte. Het zedelijke wordt verstompt, zodat de zonde ons toeschijnt geen zonde te zijn. Overtredingen worden gering geschat en hartstochten nemen de overhand, tot eindelijk alle goede grondbeginselen en neigingen verdwenen zijn en God gelasterd wordt. Dit zijn de gevolgen van onmatig eten en drinken. Maar juist dit zal volgens de voorspelling van de Here de toestand zijn wanneer Hij ten tweede male verschijnt. De Heiland stelt ons een hoger doel voor ogen om naar te streven dan alleen wat wij eten, drinken of waarmee wij ons kleden zullen.
Men overdrijft het eten, drinken en kleden zo zeer, dat het zonde wordt. Juist deze zonden worden in de laatste tijd meer en meer openbaar en zij zijn een teken van de naderende komst des Heren. Tijd, geld en kracht die van de Here zijn maar die Hij ons toever¬trouwt, worden in zucht tot pronk en lekkernijen verkwist, om het gehemelte te prikkelen. Daardoor wordt echter slechts de levenskracht vermindert en de gezondheid verstoord. Het is onmogelijk Gode onze lichamen tot een levend offer te geven, wanneer wij ze voortdurend door onze eigen zondige bevredigingen verwoesten.
Wij moeten ons meer bekend maken, met wat wij eten, drinken en hoe wij ons kleden zullen, om de gezondheid te behouden. Ziekten zijn de gevolgen van overtredingen der natuurwetten. Als onze eerste plicht, die wij God, onszelf en onze medemensen verschuldigd zijn, moeten wij de geboden Gods gehoorzamen, en deze omvatten de gezondheidswetten. Als wij ziek zijn, leggen wij onze vrienden zware plichten op en maken ons zelf ongeschikt onze plichten in het huisgezin evenals aan onze buren te vervullen. En wanneer een vroegtijdige dood het gevolg is, veroorzaken wij anderen kommer en harteleed. Onze buren ontroven wij de hulp, die wij hen hadden kunnen aanbieden; onze familie onttrekken wij de troost en de hulp, die ze van ons hadden kunnen ontvangen en eindelijk verzaken wij de dienst die God tot Zijn verheerlijking van ons eist. Overtreden wij daardoor niet in de volle zin van het woord Gods geboden?
Maar God is medelijdend en liefderijk, en wanneer het licht voor hun opgaat die zich door zondige bevredigingen te schande maken, en wanneer zij dat betreuren, wil Hij ze vol genade aannemen. Maar welk een onbeduidend, ellendig offer is ons lichaam, zelfs in de beste toestand, om het voor een rein en heilig God te brengen! O, welk een oneindige liefde, dat Hij het armzalige overblijfsel van het leven van een lijdende, berouwvolle zondaar niet versmaadt. Geloofd zij God, die zulke zielen uit het vuur redt.
Een vrome wandel schaadt nooit de gezondheid; alleen satan kan iemand zo iets wijsmaken. De godsdienst van de Bijbel is noch voor het lichaam noch voor de geest schadelijk. De werking van de Heilige Geest is het beste medicijn bij ziekten. In de hemel heerst gezondheid en hoe hoger de hemelse krachten geschat worden, des te zekerder zal de genezing van de gelovige zieke zijn. De ware grondregels van het christendom bereiden allen een onbeschrijfelijke vreugde, want de godsdienst is een altijd vloeiende bron, waaruit de christen putten kan, wanneer hij wil en die nooit opraakt.
De gemeenschap tussen het gemoed en het lichaam is zeer nauw. Zodra het ene lijdt, lijdt het andere ook. De toestand van het gemoed werkt op de lichamelijke gezondheid. Wanneer het gemoed tengevolge van een rein geweten en de genoegdoening anderen goed gedaan te hebben, vrij en vrolijk is, dan verschaft dit een vreugde, die op het gehele lichaam inwerkt, een vrijere loop van het bloed veroorzaakt en het gehele lichaam bezielt. De zegen van God is een genezende kracht en degenen, wier leven met weldoen jegens anderen vervuld is, zullen de zegen in hart en leven ondervinden.
Wanneer mensen, die zich door slechte gewoonten en zondige gebruiken laten beheersen, naar de goddelijke waarheid luisteren, en die ter harte nemen, zo wekt zij de zedelijke krachten op, die alreeds gestorven schenen te zijn. Zij bezitten een sterker, helderder verstand dan voorheen, toen zij nog niet op de levende rots stonden. Zelfs hun lichamelijke gezondheid verbetert, daar zij verzekerd zijn van hun aanneming door Christus. De bijzondere zegen van God, die op hen rust, geeft reeds op zichzelf gezondheid en kracht.
Wie op de paden der wijsheid en der heiligmaking wandelt zal ondervinden: “de Godsvrucht is nuttig tot alles daar zij een belofte inhoudt van leven in heden en toekomst.” 1Tim. 4:8. Hij ondervindt de ware levensvreugde en zal niet verontrust worden door verwijten van nutteloos verbruikte tijd, noch zal hij door donkere voorgevoelens gekweld worden, die toch de mensen van de wereld zo dikwijls plagen, wanneer zij niet in opwekkende vermaken verstrooiing vinden. Godzaligheid staat niet in tegenspraak met de wetten der gezondheid, maar komt met deze overeen. De vreze Gods is het fundament van al het ware geluk.
Maar ofschoon wij niet allen, die zo ver afgedwaald zijn, verbeteren kunnen, zo kunnen wij toch iets doen om de groei van het kwaad te belemmeren. Daarom wilde ik de ouders uitnodigen, bij hun kinderen te beginnen en hen een goede opvoeding te geven. Voedt ze zo op, dat zij een vast karakter hebben om de zonden die hen omringen weerstand te kunnen bieden. Zelfbeheersing moet reeds het kleine kind in de armen van de moeder leren. Het moet leren een opvliegend temperament te beheersen, zijn eigen wil te onderwerpen en schadelijke neigingen te verloochenen.
Leer uw kinderen alle opwekkende middelen te verafschuwen. Vele wekken hun neigingen voor zulke dingen op, zonder het te weten. Ik heb reeds bemerkt, hoe kinderverpleegsters de kleine onschuldige kinderen wat wijn of bier hebben te drinken gegeven, waardoor de smaak voor dergelijke prikkelmiddelen gevoed werd. Hoe ouder zij worden, des te meer leren zij zich aan deze dingen over te geven, tot zij eindelijk zo ver komen, dat zij overwonnen worden en van alle hulp verstoken, in het graf van de dronkaard neerdalen.
Maar niet alleen hierdoor wordt de smaak bedorven en tot een valstrik. De voeding draagt er ook vaak toe bij, om het verlangen naar sterke dranken op te wekken. Lekkernijen die het gehemelte prikkelen worden de kinderen voorgezet, zoals: gekruide spijzen, vette vleessauzen, koek en taarten. Dit gekruid voedsel prikkelt de maag en veroorzaakt een verlangen naar sterk opwekkende middelen. De eetlust van de kinderen wordt niet slechts door ongezonde voeding geprikkeld, maar men laat de kinderen aan tafel zoveel gebruiken als zij verkiezen, en zij eten ook dikwijls in de tussentijd; daardoor lijden zij dan op twaalf- of veertienjarige leeftijd aan maagzwakte.
U hebt misschien wel eens een afbeelding van de maag van een dronkaard gezien. Dezelfde toestand wordt ook door de prikkelende invloed van sterke kruiden in het leven geroepen. Wanneer de maag in zo’n toestand is, verlangt zij nog altijd meer en nog altijd sterkere middelen, om de eetlust te stillen, en het volgende zal zijn, dat u uw zonen op straat het roken ziet aanleren. In het begin is het een moeilijke taak dit aan te leren daar het hen onpasselijk maakt. En toch zetten zij de zaak door, met een volharding die in een ander geval prijzenswaardig zou zijn. Tabak verzwakt de zenuwen en verdooft het onderscheidingsvermogen van tong en gehemelte. Door het gebruik ervan krijgt men een verlangen naar sterke drank en in zeer vele gevallen wordt hierdoor de grond van de drankzucht gelegd.
Het gebruik van tabak is een nadelige, dure en vuile gewoonte. Terwijl de Heiland ons in Zijn leraarsambt ware heiliging, zelfverloochening en matigheid inscherpt, verwerpt Hij deze lelijke gewoonte. Wanneer wij bedenken, hoe lang Jezus in de woestijn honger leed, opdat Hij de kracht van de eetlust mocht breken, zo moeten wij ons erover verwonderen, dat zij, die zich Zijn navolgers noemen, zich door deze gewoonte laten beheersen. Verheerlijken de mensen God daardoor, dat zij hun krachten verzwakken en het brein benevelen door dit verdovende gif te blijven gebruiken? Welk recht hebben zij, het evenbeeld van God te ontsieren? Wat zegt de apostel daarvan? “Ik vermaan u dan, broeders, met een beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.”
Grote verantwoordelijkheid rust op ons. Wij kunnen God niet oprecht dienen, wanneer wij onze lichamen niet tot een levend offer geven. Niemand kan gerechtvaardigd worden, wanneer hij dit wonderbaar schone, menselijke lichaam ontsiert. Wanneer wij zo handelen, moeten wij niet alleen zelf er onder lijden, maar het kwaad zal op onze kinderen overgaan. Kan het ons verwonderen, dat kinderen, die zulk een erfenis ontvangen, God niet vrezen? Hoe dikwijls zien wij jongeren, pas acht jaar oud, die reeds roken. Wanneer wij er met hen over spreken, zeggen zij: “Mijn vader rookt ook, en wanneer het voor hem goed is, is het ook voor mij goed.” Zij wijzen op de predikant of leraar en zeggen: “Wanneer zulke brave mensen roken, dan mag ik het ook wel doen.” Wat kunnen wij ook anders van kinderen verwachten, als volwassenen hen zulk een voorbeeld geven? Moge God zich over de arme slaven, die zich aan zulke wellusten overgeven, ontfermen. Zowel tabak als sterke drank verwoesten de zenuwen en verduisteren het fijne onderscheidingsvermogen, zodat de slaven van deze gewoonte het heilige niet van het onheilige onderscheiden kunnen. Een voorbeeld van de zedenbedervende invloed van de dronkenschap vinden wij bij Nadab en Abihu. Zij dronken wijn, voor zij in de tempel traden, om de plichten van hun heilig ambt te vervullen. Het gevolg was, dat zij het heilige niet van het onheilige konden onderscheiden en daarom gedood werden. Misschien zegt iemand: “Wanneer zij toch dronken waren, en geen onderscheid tussen deze beide vuren zien konden, waarom werden zij dan gestraft?” Toen zij de beker aan hun mond zetten, stelden zij zich verantwoordelijk voor de zonden, die zij in deze toestand begaan hebben.
Hoe staat het met onze wetgevers? Wanneer het voor degenen, die bij de tabernakel de wacht hielden, noodzakelijk was nuchter te zijn, is het dan ook niet nodig, dat het verstand van degenen, die de wetten maken en uitvoeren volkomen helder blijft? Hoe staat het met de rechters en gezworenen, die over het menselijk wel en wee beschikken en wier oordeel de onschuldige kan verdoemen en de aange-klaagde vrij spreken? Moeten zij geen meester over hun geestelijke krachten zijn? Zijn zij matig in hun gewoonten? Wanneer zij het niet zijn, moesten zij niet zulk een verantwoordelijke betrekking be-kleden. Wanneer zij hun begeerten niet beheersen, dan worden hun geestelijke krachten verzwakt en dan is het gevaar aanwezig, dat zij niet juist oordelen. Is een bevrediging van neigingen, die de geest verduisteren, hedentendage niet nog even gevaarlijk als voorheen, toen God aan degenen die zich tot het heilige ambt voorbereidden, beperkingen oplegde?
Christus streed tegen de natuurlijke neigingen en droeg de overwinning weg, en wij kunnen ook in Zijn kracht overwinnen. Wie zal door de poort de stad ingaan? Geen van hen, die eens beweerden, de kracht van zulke begeerten niet te kunnen breken. Christus heeft hem, die ons in dienstbaarheid wil houden weerstand geboden. Ofschoon Hij door veertig dagen te vasten zeer verzwakt was geworden, streed Hij tegen de verzoekingen en toonde ons hierdoor, dat er ook hoop voor ons is. Ik weet, dat wij alleen de overwinning niet kunnen wegdragen, maar hoe zullen wij God danken dat wij een levende Heiland hebben, die bereid is om ons te helpen.
Ik herinner mij een geval, dat een man mij in een vergadering aansprak. Hij was door het gebruik van sterke drank en tabak bepaald ten gronde gericht. Hij ging gebukt, tengevolge van een liederlijk leven, en zijn kleding was overeenkomstig zijn verwarde toestand. Het scheen, dat hij te diep gevallen was, om hem nog te kunnen helpen. Toen ik hem echter zei, dat hij in de kracht van een verrezen Heiland de verzoeking weerstaan kon, hief hij zich bevend op en sprak: “Gij hebt U mijn lot aangetrokken, daarom wil ik het ter harte nemen.” Na zes maanden kwam hij bij mij. Ik herkende hem niet. Zijn aangezicht straalde van vreugde en met tranen in de ogen vatte hij mijn hand en zei: “U herkent mij wel niet, maar herinnert U zich de man in de oude jas, die in uw vergadering opstond en beloofde zich te beteren?” Ik was zeer verrast. Hij stond genezen voor mij en zag er tien jaar jonger uit. Hij was van de vergadering naar huis gegaan en had de gehele nacht biddende doorgebracht. Het was een nacht van strijd, maar God zij dank, hij behaalde de overwinning. Deze man kan van de treurige ervaringen van de dienstbaarheid van deze slechte gewoonten verhalen. Hij wist de jeugd voor deze gevaren te waarschuwen, en degenen, die evenals hij overwonnen waren, kon hij op Jezus wijzen, als de enige Hulpbron.
Op mijn reizen heb ik feestmaaltijden en drinkgelagen gezien, en toen ik de gevolgen van teugelloze bevrediging bemerkte, de lasterlijke uitgelatenheid bespiedde en de verwaarlozing, ja zelfs de ver-achting zag van alles, wat heilig is, dacht ik aan de godslasterlijke feesten van Belsassar, waarop duizend van zijn geweldigen, hoofdlieden, vrouwen en bijvrouwen waren uitgenodigd. Bij gelegenheid van deze feesten dronk men uit de aan de Here geheiligde bekers, terwijl de deelnemers hun zilveren en gouden goden loofden. Zij wisten niet, dat een onzichtbare getuige ieder lasterwoord hoorde en iedere onheilige daad bemerkte.
Gedurende deze lastering zag Belsassar de bleke hand van een ongenode gast. Zij schreef op de witte muur woorden, die als vuur blonken. Zij waren voor de grote menigte wel onbekend, maar bevatten een voorspelling van het lot van de door het geweten geplaagde zuipers. Hun uitgelatenheid nam spoedig een einde, en zij sidderden van onuitsprekelijke angst, zodra hun ogen het schrift op de wand aanschouwden. Waar men enkele minuten daarvoor slechts uitgelaten gesprekken en godslasterlijke geestigheid hoorde, zag men enkel bleke gezichten en menigeen schreeuwde van angst. Door de gehele vergadering klonk de luide roep van de razende koning, dat iemand moest komen en het schrift uitleggen. Alle wijzen te Babel werden geroepen, maar dit geheime handschrift was ook voor hen onverklaarbaar.
Toen dacht de koning aan Daniël, die aan koning Nebukadnezar voor vele jaren zijn vergeten droom weer vertelde en de betekenis uitlegde. Toen de profeet van God voor de schitterende, nu door vrees verslagen menigte stond, herinnerde hij de koning aan de zonden van Nebukadnezar en berispte hem wegens zijn eigen zonden. Daarop zich naar de wand kerende, las hij de boodschap des hemels. De hand was verdwenen, maar vier verschrikkelijke woorden stonden daar geschreven. Met ingehouden adem luisterde het volk hoe Daniël de woorden: “Mene, mene, tekel, ufarsin”, verklaarde: “God heeft uw koningschap geteld en er een eind aan gemaakt; gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven.” Daniël 5:25-28.
En zo zeker als er een getuige bij het feest van Belsassar was, zo zeker is ook een getuige bij iedere godslasterlijke feestelijkheid en de verslaggevende engel schrijft: “Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden.”
Ondanks alle pogingen om de onmatigheid meester te worden, neemt zij toe. Wij kunnen dit niet genoeg met alle ernst weerstaan, de voortgang er van te verhinderen, de gevallenen op te beuren en de zwakken voor de verzoeking te bewaren. Met onze eigen handen kunnen wij slechts weinig doen, maar wij hebben een onfeilbare Helper. Wij mogen niet vergeten, dat de arm van Christus in de grootste diepte van de menselijke schuld en verdorvenheid kan reiken. Hij kan ons helpen, ook deze vreselijke duivel der onmatigheid te weerstaan.
Reeds vanuit het ouderlijk huis moet zich het kind gewennen aan matigheid. De zwaarste last rust op hen, die verantwoordelijk zijn, de jeugd op te voeden en hun karakter te vormen. Dit is een werk voor de moeders, door hun kinderen te leren zich het goede aan te wennen en zich op een zuivere wandel toe te leggen om zo een ware, zedelijke waarde te verkrijgen. Laat ze leren, zich niet door anderen te laten verleiden noch zich aan slechte invloed over te geven, maar anderen door een goed voorbeeld voor te gaan, opdat zij, die met hen omgaan, veredeld en verbeterd worden. Leert ze dat, als zij met God verbonden zijn, zij kracht van Hem zullen ontvangen, om alle verzoekingen te weerstaan.
Aan het Babylonische hof was Daniël omringd door verleiding, maar met de hulp van God behield hij zijn reinheid. Wie de verleiding met al de kracht die in hem is, niet kan weerstaan, diens naam wordt niet als overwinnaar in de hemelse boeken geschreven. De Here laat nooit toe, dat de mensen zo sterk beproefd worden, dat het hun onmogelijk is de zonde weerstand te bieden. De goddelijke kracht is steeds gereed hen die aan de goddelijke natuur deelachtig zijn geworden, te sterken en te behoeden. De verzoekingen van de eetlust zijn zo machtig, dat zij slechts met Gods hulp overwonnen kunnen worden. Maar bij iedere verzoeking hebben wij de verzekering van God, dat wij deze kunnen ontvluchten. Waarom worden dan zovelen overwonnen? Omdat zij hun vertrouwen niet op de Here stellen. Zij trekken geen nut van de middelen, die hun voor hun bevrijding zijn aangeboden. Verontschuldigingen voor de bevrediging van een bedorven smaak worden niet door God aangenomen. Daniël waardeerde zijn menselijke bekwaamheden, maar hij verliet er zich niet op. Zijn vertrouwen rustte op de kracht, die God allen, welke met ootmoed zich geheel aan Hem overgeven, beloofd heeft.
Hij nam zich voor, zich niet met de spijzen van de koningstafel noch met de wijn die hij dronk te verontreinigen, want hij wist dat zulk voedsel zijn lichamelijke krachten niet versterken noch zijn geestelijke bekwaamheden vermeerderen kon. Hij wilde noch de wijn drinken noch ergens enig onnatuurlijk prikkelmiddel genieten, hij wilde niets doen dat zijn verstand verdonkerde, en “God gaf hem wetenschap en verstand in allerlei schrift en wijsheid, en verstand in allerlei gezichten en dromen.”
In later jaren rustten de zorgen van de Staat zwaar op hem en hij werd tot op het uiterste beproefd; maar hij werd sterk in de strijd tegen de moeilijkheden. Hij hield de hand van de oneindige kracht vast en wilde niet overwonnen worden. Hij wist, dat, als hij zijn werk goed wilde maken, hij de hulp van God nodig had. Hij ondervond, dat hij in zijn aanvechtingen en beproevingen, geen uur zonder God kon bestaan. Hij bad driemaal daags en God verhoorde zijn gebeden.
De hemelse getuigen kenden de beweegredenen van Daniël, en toen Daniël zich aan de kant des Heren plaatste, om op Zijn wegen te wandelen, plaatste de Here zich op de weg van Daniël om hem te bewaren.
In zijn jeugd was hij door zijn ouders tot de strengste matigheid aangespoord. Zij hadden hem geleerd, de wetten der natuur in al zijn gewoonten te gehoorzamen, en hij wist dat eten en drinken een grote invloed op zijn geestelijke, lichamelijke en zedelijke krachten uit-oefenden en dat hij aan de Here rekenschap moest geven van zijn bekwaamheden. Hij beschouwde ze daarom alle als een gave van God, welke hij door generlei handelwijze mocht beschadigen. De gevolgen van deze opvoeding waren, dat de geboden Gods in zijn hoofd en in zijn hart gegrift werden. In de eerste tijd van zijn gevangenschap moest Daniël een verzoeking weerstaan, die hem met de koninklijke heerlijkheid, met de huichelarij en het heidendom bekend maakte. Dat was inderdaad een zonderlinge school, om hem tot een leven van nuchterheid, vlijt en goede trouw op te leiden. En niettegenstaande dat bleef hij van het kwade dat hem omringde, onaangetast.
De ondervinding van Daniël en zijn jeugdige metgezellen tonen ons de voordelen aan van eenvoudige voeding en wat God voor hen doen zal, die aan de reiniging van veredeling der ziel met Hem samen willen werken. Daniël en zijn makkers verheerlijkten God en waren een helder licht aan het Babylonische hof. In deze geschiedenis horen wij de stem van God, die ons persoonlijk aanspreekt en ons vraagt ook een licht met betrekking tot de christelijke matigheid te zijn, en om ons aan de wetten der gezondheid te onderwerpen. Wij willen deel hebben aan de eeuwige erfenis en een plaats in het rijk van God, waar niets onreins meer te vinden is. Laat allen die de naam van Jezus kennen, ook zo wandelen dat zij aan de wereld, zowel door voorbeelden als door woorden, de grondregels van een waar leven aantonen. “Ik vermaan u dan, broeders, met een beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.”