09 Zie op de Heiland

Uit eigen kracht is het voor ons onmogelijk om de aandrang vanonze gevallen natuur te weerstaan. Via deze weg zal satan ons verzoeken.Christus wist dat de vijand tot ieder mens zou komen om gebruik temaken van onze erfelijke zwakheid, en dat hij door zijn valse verdacht-makingen allen wier vertrouwen niet op God is, zou verstrikken. En doorde weg te gaan die ook de mens moet gaan, heeft onze Heer die weggeëffend, zodat wij kunnen overwinnen. Het is niet Zijn wil dat wij tenopzichte van satan in een nadelige positie zouden verkeren. Hij wil nietdat wij door de aanvallen van de slang geïntimideerd en ontmoedigdraken. “Houdt goede moed”, zegt Hij, “Ik heb de wereld overwonnen.”(Johannes 16:33)





Laat hij die worstelt tegen de macht van de eetzucht, zien op deHeiland tijdens de verzoeking in de woestijn. Zie Hem in Zijn zielsangstaan het kruis, toen Hij uitriep: “Mij dorst.” (Johannes 19:28) Hij heeftalles verdragen opdat het voor ons te dragen zou zijn. Zijn overwinning isonze overwinning.





Jezus vertrouwde op de wijsheid en kracht van Zijn hemelseVader. Hij verklaarde: “Maar de Here HERE helpt Mij, daarom werd Ikniet te schande; Want Ik wist, dat Ik niet beschaamd zou worden Zie de Here HERE helpt Mij.” (Jesaja 50:7,9) Verwijzend naar Zijn eigenvoorbeeld zegt Hij tot ons: “Wie onder u vreest de HERE, ...Wanneer hijin diepe duistemis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naamdes HEREN en steune op zijn God.” (Jesaja 50:10)





. “Want de overste der wereld komt”, zegt Jezus, “en heeft aan Mijniets.” (Johannes 14:30) Er was in Hem niets waar satans haarkloverij vatop had. Hij gaf niet toe aan zonde. Zelfs niet in gedachte bezweek Hijvoor verzoeking. Zo kan het ook voor ons zijn. Christus” menszijn wasverbonden met Goddelijkheid: Hij werd voor de strijd toegerust door deinwoning van de Heilige Geest. En Hij is gekomen om ons deel te latenhebben aan de goddelijke natuur. Zolang wij met Hem verenigd zijn doorhet geloof, heeft de zonde geen zeggenschap meer over ons. God strektZich uit naar de hand van het geloof in ons, om die te leiden naar eenstevig houvast aan de Goddelijkheid van Christus, opdat wij totvolmaaktheid van karakter kunnen komen.





(1875) 3T 561239. Satan komt tot de mens, zoals hij tot Christus kwam, metzijn overweldigende verzoekingen om aan de eetzucht toe te geven. Hij iszich bewust van zijn macht om de mens op dit punt te verslaan. Hijoverwon Adam en Eva in Eden via hun eetzucht en zij verloren hunschitterende woning. Wat een opeenstapeling van ellende en misdaadheeft onze wereld vervuld als gevolg van de val van Adam. Completesteden zijn van het aardoppervlak weggevaagd vanwege de laaghartigeovertredingen en gruwelijke ongerechtigheid die hen tot een schandvlekin het heelal maakten. Het toegeven aan hun eetzucht was het fundamentvan al hun zonden.





(1890) C.T.B.H. 16240. Christus begon Zijn verlossingswerk precies daar waar hetverval begon. Zijn eerste beproeving was op hetzelfde punt waar Adamfaalde. Het was via verzoekingen, gericht op de eetzucht, dat satan eengroot deel van het menselijk geslacht had verslagen, en zijn succes hadhem het gevoel gegeven dat de heerschappij van onze gevallen planeet inzijn handen berustte. Maar in Christus vond hij iemand die in staat washem te weerstaan, en hij verliet het slagveld als een verslagen vijand.Jezus zei: “[Hij] heeft aan Mij niets.” Zijn overwinning is eenverzekering dat ook wij als overwinnaars uit de strijd met deze vijandkunnen komen. Maar het is niet de bedoeling van onze hemels Vader omons te redden, zonder dat wij van onze kant een aandeel leveren insamenwerking met Christus. Wij moeten ons aandeel leveren, dan zalGoddelijke kracht, die zich met onze inspanning verenigt, de overwinningbrengen.

[Ter wille van ons oefende Christus een zelfbeheersing uit die sterker is dan honger of dood - 295]

[Christus” uithoudingsvermogen door vasten; Zijn overwinning bemoediging voor iedereen - 296]

[Toen Hij het felst werd aangevochten, at Christus niets 70]

[I)e macht van de verzoeking, afgemeten aan de zielsangst van Christus tijdens Zijn vasten ~ 298]