Nog steeds deel van Gods familie
Mattheus 26:31-35, 69-75; Marcus 14: 27-31, 66-72; Lucas 22: 24-34, 54-62; Johannes 18;15-18, 25-27
Ben je ooit bang geweest? Of iets gedaan waar je achteraf spijt van had?
Een hele tijd geleden was een man bang. En het gevolg daarvan was dat hij zijn vriend teleurstelde. Het gebeurde waarschijnlijk op deze manier.
Waar blijft Johannes zo lang? Dacht Petrus bij zichzelf, al rillend. Het is koud hier. Ik vraag me af wat ze met Jezus aan het doen zijn?
Johannes was naar het huis van de Hogepriester gegaan. Hij wilde zien waar de soldaten Jezus naartoe hadden gebracht. De mensen bij de poort kenden Johannes, dus lieten ze hem binnen. Johannes vroeg of Petrus ook naar binnen mocht. Eindelijk ging de poort open. Het dienstmeisje bij de poort keek indringend naar Petrus. Petrus keek weg. “Kom binnen Petrus”, fluisterde Johannes. Toen verdween hij. Petrus liep snel naar het vuur in de tuin. Hij probeerde niet op te vallen. Het dienstmeisje kwam aangelopen om haar handen te warmen. Ze stond vlak naast Petrus. “Jij bent toch een van de discipelen van Jezus” vroeg ze. Petrus deed alsof hij haar niet hoorde.
Ze stelde de vraag opnieuw. Andere mensen keken nu ook naar Petrus. “ Ik ken Hem niet!” gromde Petrus. Er kraaide een haan op de achtergrond, maar Petrus hoorde het niet.
Hierna probeerde Petrus zich tussen de mensen schuil te houden. Het was moeilijk. Hij kon zien wat de soldaten met Jezus deden. Ze sloegen Hem en spuugden op Hem. Petrus voelde zich erg bedroefd, maar hij probeerde te doen alsof hij net als de rest was.
Tijd ging voorbij. Een man die vlak bij Petrus stond bleef hem maar aankijken. “Deze man was met Jezus” zei hij tegen de anderen die om het vuur heen stonden. Iedereen staarde naar Petrus. Petrus huiverde. Hij wenste dat hij onzichtbaar was. Hij schudde zijn hoofd. “Jij komt uit Galilea,” zei iemand anders. “ Ik kan het zien aan je kleding en ik hoor het aan je manier van praten. Jij bent toch een van zijn volgelingen? “Dat ben ik niet!” riep Petrus. “Was jij niet in de tuin met Jezus?” vroeg een derde man. Hij keek eens goed naar Petrus. “ Jij bent degene die mijn neef zijn oor eraf heeft gesneden!” riep hij. “Nee!” riep Petrus. “Ik ken die man niet” Toen zei hij een heleboel slechte woorden . Plotseling kraaide de haan weer. Petrus keek op. Jezus keerde zich om en keek met een bedroefde blik in zijn ogen naar Petrus.
“Voordat de haan twee maal kraait zul je drie maal gezegd hebben dat je Mij niet kent” had Jezus de vorige dag tegen hem gezegd. Petrus had niet willen geloven dat hij ooit zoiets zou zeggen.
Petrus voelde zich verschrikkelijk. Hij rende de poort uit naar de hof. Hij viel neer op dezelfde plek waar Jezus gebeden had. Daar huilde hij een hele tijd. Hij herinnerde zich wat hij eerder gezegd had.”Ik ga voor u naar de gevangenis, meester!” Had hij opgeschept. “Ik wil zelf voor u sterven!”
“ Hoe zal Jezus mij ooit nog kunnen vergeven? Het spijt mij ontzettend, Heer,” riep hij naar de hemel.
Jezus vergaf Petrus. Hij gaf hem zelfs een speciale taak te doen. “Help mij iedereen sterk te maken,” zei Jezus tegen Petrus. Jezus hield nog steeds van Petrus. Hij wilde dat Petrus deel zou blijven van Gods familie. En Jezus houd van ons, ook als we fouten maken. Hij is altijd bereid ons te vergeven. Hij wil dat wij deel uitmaken van Zijn familie. Hij wil dat wij anderen helpen om ook van Hem te houden.