23 Luther en Carlstadt
Luther en Carlstadt
De zaak Carlstadt verdient aandacht - Zijn problemen met Luther wat betreft de brief van Jakobus - Kwam met Luther op tegen de paus - Wat Carlstadt deed tijdens Luthers gevangenschap - Hoe hij onder de invloed van fanatisme kwam - Wie met Carlstadt samenwerkte in het wegnemen van beelden uit de kerken, het onderdrukken van de mis, en de afschaffing van de wet van het celibaat - Luther herstelde bij zijn terugkeer de mis en ging in tegen de eenvoudige viering van het avondmaal - Carlstadt onderwierp zich aan de correctie van Luther - Na twee jaar voelde Carlstadt zich gedrongen tegen Luther in te gaan wat betreft het avondmaal - De gronden van hun verschil betreffende de Reformatie - Volgens Luther waren Christus’ vlees en bloed letterlijk tegenwoordig in brood en wijn - Carlstadt zei dat deze dingen Hem alleen maar voorstelden - De daarop volgende strijd - Carlstadt weerlegd door verbanning - Zijn wrede behandeling in ballingschap - Hij stond niet in verband met het wanordelijk gedrag van de Wederdopers - Waarom Carlstadt zo hard werd beoordeeld - D’Aubigné’s gedachte over deze strijd - Het werk van Carlstadt in Zwitserland - Luther schrijft tegen hem - Luther en Carlstadt met elkaar verzoend - Wat D’Aubigné over Carlstadt denkt als geleerde en als christen - Carlstadt een sabbatsvierder - Waarin Luther Carlstadt van dienst was - Waarin Luther nut had kunnen hebben van Carlstadt.
Het verdient de aandacht dat tenminste één van de hervormers die naar voren traden - Carlstadt - een sabbatsvierder was. Men kan onmogelijk de verslagen van de Reformatie lezen zonder de overtuiging op te doen dat Carlstadt een grondiger hervormingswerk wilde doen dan Luther. En dat, waar Luther geneigd was om bepaalde misbruiken te dulden opdat de Reformatie niet in gevaar zou worden gebracht, Carlstadt er ten koste van alles voorstander van was om volledig naar de Heilige Schrift terug te keren.
De sabbattistische beginselen van Carlstadt, zijn intieme band met Luther, zijn naar voren treden in de beginjaren van de Reformatie, en de belangrijke invloed van Luthers beslissing aangaande de sabbat op heel de geschiedenis van de protestantse kerk, maken dat het bovenstaande de aandacht verdient in de geschiedenis van de sabbat. Wij zullen zijn verslag weergeven in dezelfde woorden als de beste geschiedschrijvers, waarvan niet één instemde met zijn viering van de zevende dag. De manier waarop zij zijn gebreken vaststellen, laat zien dat zij niet partijdig jegens hem waren. Kort nadat Luther begon te prediken tegen de verdiensten van goede werken, bracht zijn diepe belangstelling voor het werk om de mensen te bevrijden van pauselijke slavernij hem ertoe om de inspiratie van sommige gedeelten van die geschriften, die tegen hem werden ingebracht, te loochenen. Dr. Sears zegt het als volgt:
“Luther was zo ijverig in het prediken van de leer van gerechtigheid door het geloof, dat hij bereid was om zelfs het gezag van sommige gedeelten van de Schrift in twijfel te trekken, die volgens hem niet met die leer in overeenstemming waren. Vooral ten opzichte van de brief van Jakobus tonen zijn uitlatingen de grootste afkeer.” (1)
Vóór de gevangenschap van Luther op de Wartburg was er een geschil ontstaan tussen hem en Carlstadt over dit onderwerp. Van Carlstadt wordt vermeld dat in het jaar 1520 - “Hij een verhandeling publiceerde `betreffende de canon van de Schrift’ dat, hoewel ontsierd door bittere aanvallen op Luther, toch een bekwaam werk was, waarin de grote beginselen van het Protestantisme, d.i. het klaarblijkelijk gezag van de Schrift, naar voren werden gebracht. In deze tijd kwam hij ook op voor het gezag van de brief van Jakobus, tegen Luther in. Bij de publicatie van de bul van Leo X tegen de hervormers, toonde Carlstadt een echte en eerlijke moed door standvastig achter Luther te staan. Zijn werk over “Pauselijke Heiligheid” (1520) valt de onfeilbaarheid van de paus aan op grond van de Bijbel.” (2)
Zoals bekend is, werd Luther na zijn terugkeer uit Worms door mannen van de keurvorst van Saksen aangehouden en voor zijn vijanden verborgen op de Wartbrug. Over Carlstadt lezen wij in die tijd als volgt:
“In 1521 had Carlstadt, tijdens het verblijf van Luther op Wartbrug, vrijwel de volledige leiding van de hervormingsbeweging te Wittenberg, en stond daar als oppermachtig aan de universiteit. Hij viel het monnikenwezen en het celibaat aan in een verhandeling “betreffende het celibaat, het monnikenwezen en het weduwschap.” Zijn volgende aanval was gericht op de mis. En een opstootje van studenten en jonge burgers tegen de mis volgde al spoedig. Op kerstmis van het jaar 1521 gaf hij het sacrament in beide vormen aan de leken in het Duits en in januari 1522 trouwde hij. Zijn vurige ijver bracht hem ertoe te doen wat volgens hem juist was, en wel direct en willekeurig. Maar spoedig liet hij Luther achter zich en één van zijn grote fouten was dat hij het Oude Testament gelijkstelde aan het Nieuwe. Op 24 jan. 1522 verkreeg Carlstadt de adoptie van een nieuwe kerkelijke constitutie te Wittenberg, die alleen van belang is als de eerste protestantse organisatie van de Reformatie.” (3)
In deze tijd waren in Wittenberg zekere fanatieke leiders die naar de stad waar zij vandaan kwamen - “de profeten van Zwickau” - werden genoemd. Zij kregen Carlstadt een tijd lang zodanig onder hun invloed, dat hij academische graden als zondig beschouwde en dat, gezien de inspiratie van de Geest voldoende was, menselijke kennis onnodig was. Daarom gaf hij aan de studenten van de universiteit de raad om naar huis terug te gaan. (4) Die instelling liep gevaar om opgeheven te worden. Dusdanig handelde Carlstadt tijdens de afwezigheid van Luther. Met uitzondering van deze laatste beweging waren zijn daden, op zichzelf beschouwd, juist.
De veranderingen in Wittenberg tijdens de afwezigheid van Luther worden, terecht of onterecht, over het algemeen toegeschreven aan Carlstadt, en er wordt gezegd dat hij ze op eigen verantwoordelijkheid nam, op fantieke wijze. Dr. Maclaine zegt hierover:
“De lezer kan zich wellicht voorstellen uit het verslag van dr. Mosheim over deze zaak, dat Carstadt deze veranderingen alleen maar op eigen gezag heeft ingevoerd, maar dit was beslist niet het geval. Het onderdrukken van afzonderlijke missen, de verwijdering van beelden uit de kerken, de afschaffing van de wet die geestelijken verbood om te trouwen, zijn de veranderingen die onze geschiedschrijver overhaast en gevaarlijk noemde, en deze werden bewerkstelligd door Carlstadt, samen met Bugenhagen, Melanchton, Jonas Amsdorf en anderen, en ze werden bekrachtigd door het gezag van de keurvorst van Saksen. Er is dus een bepaalde reden om te vermoeden dat één van de voornaamste oorzaken van Luthers misnoegen over deze veranderingen voortkwam uit het feit, dat ze tijdens zijn afwezigheid waren aangebracht. Of wij moeten aannemen dat hij de boeien van het bijgeloof nog niet zover had afgeschud, dat hij niet de absurditeit en de schadelijke gevolgen van het gebruik van beelden besefte.” (5)
Carlstadt had de beker, die zolang door Rome aan de leken was onthouden, aan hun gegeven. Hij had de verering van het geconsecreerde brood opzij geschoven. Dr. Sears vermeldt dit werk van Carlstadt en zegt ons dan wat Luther na zijn terugkeer hieraan heeft gedaan:
“Hij (Carlstadt) had in zoverre het sacrament van maaltijd des Heren hersteld, dat zowel brood als wijn aan de leken werd gegeven. “Om een zwak geweten geen aanstoot te geven” stond Luther erop dat alleen het brood zou worden uitgedeeld, en hierin had hij succes. Hij (Carlstadt) verwierp het gebruik om de hostie hoog te houden en te vereren. Luther stond het toe, en voerde het weer in.” (6)
De positie van Carlstadt in deze tijd was erg moeilijk. Hij had “vele dingen, door de nieuwe leraars” uit Zwickau onderwezen, niet aangenomen; maar hij had in het openbaar enkele van hun fanatieke ideeën met betrekking tot de invloed van de Geest van God, die de noodzaak van studie overbodig maakte, onderwezen. Maar wat betreft het onderdrukken van de afgodische diensten der roomsen had hij in wezen gelijk. Het deed hem pijn te zien dat veel van deze dingen weer terugkwamen. Bovendien had de keurvorst hem niet toegestaan te prediken of te schrijven over dingen, waarin hij met Luther van mening verschilde. D’Aubigné zegt over zijn handelwijze het volgende:
“Niettemin offerde hij zijn eigenliefde op terwille van de vrede, weerhield zijn verlangen om zijn leer te rechtvaardigen, liet zich, - tenminste naar het uiterlijk - verzoenen met zijn collega (Luther) en hernam kort daarop zijn studie aan de universiteit.” (7)
Omdat Luther enkele leerstellingen leerde die Carlstadt niet kon goedkeuren, had hij tenslotte het gevoel dat hij moest spreken. Dr. Sears schrijft:
“Nadat Carlstadt van 1522 tot 1524 gedwongen was geweest om te zwijgen, en zich te onderwerpen aan de meerdere macht en het gezag van Luther, kon hij zich niet langer stilhouden. Daarom verliet hij Wittenberg en stichtte een drukpers in Jena, zodat hij door een reeks publicaties lucht kon geven aan zijn overtuigingen, die zolang waren onderdrukt.” (8)
De beginselen bij het vaststellen van hun gedachten over de Reformatie waren als volgt: Carlstadt stond erop alles in de Katholieke kerk te verwerpen wat niet gesteund werd door het gezag van de Bijbel. Luther had zich voorgenomen alles wat niet nadrukkelijk verboden was, te behouden. Dr. Sears noemt hier hun voornaamste verschillen:
“Carlstadt handhaafde `dat wij niet in zaken, die God betreffen, rekening moeten houden met wat de massa zegt of denkt, maar eenvoudig moeten zien naar het woord van God. Anderen, zo voegt hij eraan toe, zeggen dat wij, rekening houdende met de zwakken, niet moeten haasten met het houden van Gods geboden, maar dat wij moeten wachten tot zij verstandig en sterk zijn.’ Met betrekking tot de gebruiken die de kerk zijn binnengekomen, oordeelde hij net als de zwitserse hervormers, dat alles wat niet door de Bijbel gemachtigd werd, verworpen moest worden. `Het is voldoende tegen de Schrift als u ervoor geen machtiging in dat Boek vindt.’”
“Luther beweerde daarentegen: Wat niet tegen de Schriften is, is vóór de Schriften, en de Schriften zijn ervoor. Hoewel Christus niet heeft geboden om de hostie te aanbidden, heeft hij het ook niet verboden.” “Nee,” zei Carlstadt, “wij zijn gehouden aan de Bijbel, en niemand kan een beslissing nemen naar hemzelf goeddunkt.” (9)
Het is van belang te weten, welk onderwerp de strijd veroorzaakte tussen deze beide, en welke positie elk innam. Dr. Maclaine noemt het voorval van de strijd die nu ontstond:
“Dit verschil van mening tussen Carlstadt en Luther betreffende de eucharistie was de ware oorzaak van de gewelddadige breuk tussen deze twee uitnemende mannen, en diende heel weinig tot eer van de laatste. Want al lijkt de verklaring van Carlstadt van de woorden over de inzetting van de maaltijd des Heren geforceerd, toch zijn de gevoelens die hij koesterde, dat die inzetting een gedachtenis was aan de dood van Christus en geen viering van zijn lichamelijke tegenwoordigheid, die het gevolg zou zijn van een eenwording met brood en wijn, oneindig redelijker dan de leer van Luther, die beladen is met sommige van de meest tastbare absurditeiten van de transsubstantiatie. En als verondersteld mocht worden dat Carlstadt de regels van interpretatie te ver doorvoerde, als hij aannam dat Christus bij het voornaamwoord “dit” (in de woorden “dit is mijn lichaam”) wees op zijn lichaam en niet op het brood, wat moeten wij dan wel denken van de verklaring van Luther, die de onzinnige leer verklaarde van eenwording door de vergelijking met een roodgloeiend ijzer, waarin twee elementen samengaan, zoals het lichaam van Christus aanwezig is in het brood van de eucharistie?” (10)
Dr. Sears stelt eveneens de gelegenheid van dit conflict in 1524:
“Het belangrijkste verschil tussen hem en Luther, en dat wat de laatste het meest tegen hem verbitterde, had betrekking op de maaltijd des Heren. Hij was niet alleen tegen de transsubstantiatie, maar ook tegen de consubstantiatie, de eenwording, de ware aanwezigheid en de verheffing en aanbidding van de hostie. Luther verwierp de eerste, bevestigde de tweede en de derde en stond de beide anderen toe. Met betrekking tot de ware aanwezigheid zegt hij: “In het sacrament is het ware lichaam en ware bloed van Christus, zodat zelfs de onwaardigen en goddelozen er deel aan kunnen hebben, en wel er “lichamelijk deel aan kunnen hebben” en niet geestelijk, zoals Carlstadt dat leert.” (11)
Vrijwel iedereen in deze tijd zal erkennen dat in deze twist Luther degene was die hoofdzakelijk dwaalde. D’Aubigné kan niet nalaten hem te bekritiseren:
“Toen eenmaal de kwestie van het avondmaal naar voren werd gebracht, verwierp Luther het juiste element van de Reformatie en nam een eigen positie in voor zichzelf en zijn kerk in een uitsluitend Lutheranisme.” (12)
Dr. Sears karakteriseert deze twist als volgt:
“Een felle strijd was het gevolg. Beide partijen overschreden de grenzen van christelijke gepastheid en matigheid. Carlstadt was nu in de nabijheid van de wederdoperse opstanden, verwekt door Munzer. In sommige dingen sympatiseerde hij met hen, hoewel hij hun wanordelijkheid afkeurde. Luther maakte hierover veel drukte.” (13)
Het is duidelijk dat Luther in deze strijd geen beslissend voordeel behaalde, zelfs niet naar de mening van zijn vrienden. De keurvorst van Saksen kwam tussenbeide en verbande Carlstadt! D’Aubigné vermeldt dit voorval als volgt:
“Hij vaardigde bevelen uit om Carlstadt zijn functies te ontnemen en verbande hem, niet alleen uit Orlamund, maar uit zijn keurvorstendom.” “Luther had niets te maken met deze gestrengheid van de vorst; het was vreemd aan zijn gesteldheid, - en dit heeft hij nadien aangetoond.” (14)
Omdat Carlstadt de leer handhaafde betreffende het avondmaal, die nu door vrijwel alle Protestanten wordt gehuldigd, en de leer van Luther, dat Christus persoonlijk tegenwoordig is in het brood, loochende, werd hij jarenlang een zwerver zonder thuis. Hij werd in 1524 verbannen. Wat daarop volgde, wordt als volgt beschreven:
“Van deze tijd af tot 1534 zwierf hij door Duitsland, achtervolgd door de vervolgende meningen van zowel Lutheranen als roomsen, en bij tijden in grote moeilijkheden gebracht door armoede en impopulariteit. Maar hoewel hij altijd medeleven en gastvrijheid vond onder de Wederdopers, is hij duidelijk onschuldig aan de aanklacht van samenzwering met de opstand van Münzer. Toch mocht hij niet schrijven; zijn leven was soms in gevaar en hij vertoont het droefgeestig schouwspel van iemand die in veel opzichten groot is en het bij het rechte eind heeft, maar wiens overhaastheid, eerzucht en onoprechte ijver, naast vele fanatieke opvattingen hem hadden geplaatst onder de gegronde maar mateloze censuur van zowel vriend als vijand.” (15)
Een dergelijke taal schijnt niet gewettigd door de feiten. In deze vervolging van Carlstadt school geen recht. Voor korte tijd huldigde hij sommige fanatieke gedachten, maar hij handhaafde ze later niet. Dezelfde schrijver gaat in deze lijn verder:
“Men kan niet loochenen dat hij in veel opzichten schijnbaar verder was dan Luther, maar zijn fout lag in zijn overhaast zijn om de uiterlijke vormen en praal omver te werpen en af te schaffen alvorens de harten der mensen, en ongetwijfeld ook zijn eigen hart, door een innerlijke verandering daarop waren voorbereid. Er zijn talrijke biografieën van hem en de Reformatie heeft ongetwijfeld veel aan hem te danken, waarvoor hij niet de verdienste heeft gekregen, daar dit overschaduwd was door het kwaad dat hij bewerkstelligd heeft.” (16)
Een belangrijke waarheid betreffende de diensten van Carlstadt wordt hier gesteld, maar deze is verbonden met suggesties van het kwaad, die in feite geen voldoende grond hebben. Dr. Sears zegt over de bittere taal die jegens hem wordt gebruikt:
“Drie eeuwen lang is het zedelijk karakter van Carlstadt in zekere zin gezien zoals dat met Luther het geval zou zijn geweest als alleen het katholiek getuigenis was vernomen. De belanghebbende partij was zowel getuige als rechter. Hoe zou het zijn als wij Zwingli’s christelijk karakter moesten beoordelen naar de voorstellingen van Luther? De waarheid is, dat Carlstadt nauwelijks een mindere gesteldheid openbaarde of meer smaadwoorden tegen Luther heeft gebruikt, dan Luther jegens hem. Carlstadt wist dat de waarheid in vele zaken aan zijn kant was; en toch werd hij in deze dingen, niet minder dan in andere zaken, door de staatkundige macht, die aan de kant van Luther stond, verpletterd.” (17)
D’Aubigné zegt over de strijd tussen deze beide mannen:
“Elk keert zich tegen de dwaling die naar zijn mening het schadelijkst is en gaat - wellicht - bij het aanvallen ervan bezijden de waarheid. Maar laat dit het geval zijn, toch is het waar dat beiden gelijk hebben in de overheersende ommekeer in hun denken, en hoewel zij tot verschillende kampen worden gerekend, vinden wij de twee grote leraars niettemin onder dezelfde banier - die van Jezus Christus, die in de ware zin van het woord alleen de WAARHEID is.” (18)
D’Aubigné zegt van hen, nadat Carlstadt verbannen is:
“Het is onmogelijk niet de pijn te voelen bij het bedenken dat deze beide mannen, die eens vrienden waren en die beiden onze achting verdienen, elkaar zo vijandig tegenstonden.” (19)
Enige tijd nadat Carlstadt uit Saksen was verbannen, bezocht hij Zwitserland. D’Aubigné spreekt over de resultaten van zijn werk in dat land en wat Luther tegen hem deed:
“Zijn instructies trokken spoedig een aandacht, die bijna gelijk was aan die, ontstaan door de eerste stellingen van Luther; Zwitserland leek haast gewonnen voor zijn leer. Bucer en Capito schenen ook zijn gezichtspunten aan te nemen.”
“Toen steeg de verontwaardiging van Luther naar een hoogtepunt; en hij gaf een van zijn machtigste, maar tevens meest verontwaardigde van zijn polemische geschriften uit - zijn boek: “Tegen de hemelse profeten.” (20)
Dr. Sears noemt ook het werk van Carlstadt in Zwitserland, en zegt over Luthers onoprechte boek:
“Het werk dat hij tegen hem schreef, noemde hij: “Het boek tegen de hemelse profeten.” Dit was onoprecht, want de strijd hield voornamelijk verband met het sacrament van het avondmaal. In het zuiden van Duitsland en in Zwitserland vond Carlstadt meer aanhangers dan Luther. Als wederdoper verbannen, werd hij aanvaard als Zwingliaan.” (21)
Dr. Maclaine verhaalt een incident dat volgde en dat de betere natuur van deze vermaarde mannen waardig is:
“Na zijn verbanning uit Saksen stelde Carlstadt een verhandeling samen tegen enthousiasme in het algemeen, en speciaal tegen de buitensporige leerstellingen en gewelddadige voortgang van de Anabaptisten. Deze verhandeling werd zelfs aan Luther gezonden, die er zo door werd getroffen dat hij, gedreven door berouw over zijn onwaardige behandeling van Carlstadt, diens zaak bepleitte en van de keurvorst toestemming verkreeg hem te doen terugkeren naar Saksen.” (22)
“Na deze verzoening met Luther stelde hij een verhandeling samen over de eucharistie, die een uiterst vriendschappelijke geest van gematigdheid en nederigheid ademt; en nadat hij de geschriften van Zwingli had doorgewerkt, waar hij zijn eigen gevoelens over dat thema zag gehandhaafd met de grootste helderheid en overtuiging, keerde hij een tweede maal terug naar Zürich, en vandaar naar Bazel, waar hij werd aangesteld in het ambt van predikant en professor in de godgeleerheid, en waar hij na een leven van voorbeeldige en gedurige praktijk in elke christelijke deugd, temidden van de warmste uitstraling van godsvrucht en bescheidenheid, op 25 december 1541 stierf.” (23)
Over de kennis en nauwgezetheid van Carlstadt zegt D’Aubigné:
“`Hij was’, zegt dr. Scheur, `goed vertrouwd met Latijn, Grieks en Hebreeuws;’ en Luther erkent dat hij hem in kennis overtrof. Begiftigd met grote geestelijke vermogens, offerde hij roem, positie, land en zelfs zijn brood op aan zijn overtuiging.” (24)
Dr. White getuigt over zijn sabbatsviering:
“Deze (de viering van de zevende dag) kwam evenzo tot leven in de tijd van Luther door Carolastadius, Sternebergius en door sommige sekten onder de Anabaptisten, die zowel toen als in andere tijden als joods en ketters is gebrandmerkt.” (25)
Dr. Sears verwijst naar Carlstadt’s viering van de zevende dag. Maar zoals heel gebruikelijk is bij voorstanders van de eerste dag in zulke gevallen, doet hij het op een manier waardoor het feit zo vaag is, dat de gewone lezer er zonder het te merken aan voorbij gaat. Hij schrijft als volgt:
“Carlstadt verschilde essentieel met Luther betreffende het gebruik dat van het Oude Testament gemaakt moest worden. Voor hem was de wet van Mozes nog steeds van kracht. Luther daarentegen had een duidelijke afkeer van wat hij een wettische en judaïserende godsdienst noemt. Carlstadt hield zich aan het goddelijk gezag van de sabbat uit het Oude Testament; Luther geloofde dat christenen vrij waren om elke dag als een sabbat te vieren, mits zij eenstemmig zouden zijn bij de viering van die dag.” (26)
Wij hebben echter Luther’s eigen uitspraak met betrekking tot Carlstadt’s visie op de sabbat. Deze is afkomstig uit zijn boek “Tegen de hemelse profeten”:
“Als Carlstadt inderdaad verder over de sabbat zou schrijven, dan zou de zondag plaats moeten maken voor de sabbat en zou de sabbat - dat is de zaterdag - geheiligd moeten worden. Hij zou ons in alle dingen werkelijk Joden maken, en wij zouden ertoe worden gebracht ons te laten besnijden; want het is een feit dat niet geloochend kan worden, dat wie het noodzakelijk acht om één wet van Mozes te houden, en deze ook als een wet van Mozes houdt, ze alle noodzakelijk moet achten en ze alle moet houden.” (27)
De verschillende geschiedschrijvers die spreken over de problemen tussen Luther en Carlstadt, spreken vrijuit over de drijfveren van beiden. Het beste is echter om over zulke dingen maar weinig te zeggen. De oordeelsdag zal openbaren wat in de harten der mensen leeft, en wij moeten tot dat tijdstip wachten. Wij kunnen echter vrij over hun daden spreken en kunnen terecht de dingen opnoemen waarin elk de ander van nut zou zijn geweest. De dwalingen van Carlstadt in Wittenberg waren niet het gevolg van het feit, dat hij de hulp van Luther verwierp, maar omdat hij er door de gevangenschap van Luther van verstoken was. Luther’s dwalingen in deze zaken waar Carlstadt het bij het rechte eind had, waren het gevolg van het feit dat hij het als juist oordeelde de leer van Carlstadt te verwerpen.
1. De fout van Carlstadt in het wegdoen van de beelden, het onderdrukken van de missen, de afschaffing van geloften der monniken of de geloften van het celibaat, en in het zowel de wijn als het brood geven bij het avondmaal, en de dienst te houden in het Duits in plaats van in het Latijn, was, als het al een fout was, eerder één van tijd dan van leer. Als Luther achter hem had gestaan, zou dit alles wellicht enkele maanden, misschien zelfs jaren zijn uitgesteld.
2. Carlstadt zou waarschijnlijk niet onder de invloed van de profeten van Zwickau zijn gekomen als Luther aanwezig was geweest. Zoals de zaken nu stonden, aanvaardde hij voor een tijd niet hun leerstellingen in het algemeen, maar wel de gedachte dat de inspiratie van de Heilige Geest in de gelovigen menselijke kennis ijdel en waardeloos maakt. In beide zaken onderwierp Carlstadt zich aan Luther’s correctie. Als Luther met Carlstadt rekening had gehouden, zou hij met de volgende bijzonderheden gebaat zijn geweest:
1. In zijn ijver voor de leerstellingen van rechtvaardigmaking door het geloof zou hij gespaard zijn gebleven voor het loochenen van de inspiratie van de brief van Jakobus, en zou deze geen “strooien brief” hebben genoemd. (28)
2. In plaats van de transsubstantiatie - de Roomse leer dat het brood en de wijn van het avondmaal het werkelijke lichaam en bloed van Christus worden - te wijzigen in de consubstantiatie - de leer die hij voorhield aan de Lutherse kerk, dat Christus’ vlees en bloed daadwerkelijk tegenwoordig zijn IN het brood en de wijn - zou hij aan die kerk de leer hebben overhandigd dat het brood en wijn eenvoudig het lichaam en bloed van Christus voorstellen, en worden gebruikt als gedachtenis aan zijn offer voor onze zonden.
3. In plaats van de katholieke zondagsviering zou hij de aloude sabbat des Heren hebben gehouden en deze hebben doorgegeven aan de protestantse kerk.
4. In plaats van vast te houden aan alles in de roomse kerk, wat niet nadrukkelijk in de Bijbel was verboden, zou hij alles, wat niet daadwerkelijk door dat heilige boek was goedgekeurd, terzijde hebben gelegd.
Carlstadt had de hulp van Luther nodig, en aanvaardde deze. Had Luther niet evenzeer de hulp van Carlstadt nodig? Wordt het geen tijd dat Carlstadt wordt gerechtvaardigd van de grote perversiteit, waarvan de overheersende partij hem heeft beschuldigd? En zou dat niet reeds lang zijn gebeurd als Carlstadt geen besliste sabbatsvierder was geweest?
Voetnoten
Verwijzingen:
(1) Life of Luther by Barnas Sears, D.D. Larger ed. p.400,401.
(2) M’Clintock and Strong’s Cycl. vol.2, p.123.
(3) Id.
(4) D’Aubigné, Hist. of the Reformation, book 9.
(5) Mosheim’s Church Hist. book 4, cent.16, sec.3, part 2, par.22. Note.
(6) Life of Luther, p.401.
(7) D’Aubigné, book 9, p.282. Porter and Coates’ one vol. ed.
(8) Life of Luther, p.402,403.
(9) Id. p.401,402.
(10) Mosheim’s Hist. of the Church, book 4, cent.16, sec.3, part 2, par.22.
(11) Life of Luther, p.402.
(12) D’Aubigné, book 10, p.312.
(13) Life of Luther, p.403.
(14) D’Aubigné’s History of the Reformation, book 10, p.314.
(15) M’Clintock and Strong’s Cycl., vol.2, p.123.
(16) Id.
(17) Life of Luther, p.400.
(18) Id.
(19) Id, book 10, p.315.
(20) Id.
(21) Life of Luther, p.403.
(22) Mosheim’s Church Hist, book 4, cent.16, sec.3, part 2, par.22.
(23) Id. Vrijwel dezelfde uitspraak wordt gedaan door Du Pin, tome 13, ch.2, sec.20, p.103, A.D.1703.
(24) Hist. Ref. book 10, p.315.
(25) Treatise of the Sabbath-Day, p.8.
(26) Life of Luther, p.402.
(27) Aangehaald in life of Martin Luther in Pictures, p.147, J.W. Moore, 195 Chestnut street, Philadelphia.
(28) M’Clintock and Strong’s Cycl. vol 2, p.123; Dr. A.Clarke’s Comm. voorwoord op de brief van Jakobus.