08 Beelden en de gedachtenhallen van het geheugen
Laten wij het 'Boek der herinnering', 'het karakter' en 'het verslag der zonde' eens op een andere wijze illustreren. De pen van Ellen White gebruikt de uitdrukking 'beelden in de gedachtenhallen van het geheugen. (5T610, 744) Misschien kunnen wij door deze vergelijking te gebruiken wat meer inzicht krijgen in de werking van de geest. Natuurlijk moeten wij ons realiseren, dat wij deze vergelijking niet onbeperkt kunnen benutten; zij ver -klaart niet alles; de geest is wonderbaar toebereid.Psalm 139.14 De uitdrukking 'beelden in de hallen van het geheugen' geeft het idee, dat deeltjes informatie en beelden in de hersenen aanwezig zijn, als schilderijen die aan de wanden hangen in het circuit van gangen in ons geheugen. Sommige van deze gangen worden vele malen door ons geestesoog doorkruist en doorlopen. Andere gangen bijna nooit. Plezierige ervaringen uit het verleden zijn gemakkelijker en dikwijls beter te herinneren, dan onplezierige. Het geestesoog schrikt ervoor terug sommige gedachtengangen opnieuw te doorwandelen, omdat dit met onplezierige ervaringen gepaard gaat. Om de een of andere reden kan een geheugen- of gedachtengang die dikwijls gebruikt wordt, gemakkelijker door de geest teruggevonden (herinnerd ) worden. De verbeelding is in staat om zo'n geheugenspoor snel en met groot gemak te doorkruisen. Dat is het gevolg van wat wij een leerproces of een gewoonte-vorming noemen. Sommige van deze beelden zijn stom, zonder geluid of emotie, terwijl ander beelden met geluid of andere gewaarwordingen gepaard gaan of verbonden zijn. Er kan in dit verband nog veel meer gezegd worden, maar laten wij in het bijzonder de werking van gedachten en herinnering bestuderen, met betrekking tot zonde en gerech¬tigheid. Van nature zijn wij opstandelingen en hebben wij in onze herinnering vele indrukken en beelden van zonden, die in onze gedachtengangen zijn opgehangen. Op een tijdstip in het verleden, werd zo'n zondig beeld voor het eerst in het geheugen opgehangen. Er was een zondige begeerte in ons. Dit beeld is omringd met een sfeer van schuld en zondig genoegen. We bemerken dat er in veel gevallen beelden zijn, die verfraaid en vergroot zijn, omringd met ermee verbonden plezie¬rige of aangename voorstellingen. Iedere keer als het oog des geestes zo'n gang doorkruist, wordt er meer aan toegevoegd. Ook bemerken wij dat er beelden in de gangen hangen, die geen directe morele of zedelijke betekenis hebben. Beoor¬deeld in het licht van de zedenwet, zijn zij noch goed, noch kwaad. Als wij de geheugengangen van een bekeerd mens zouden doorwandelen, zouden daar ook sommige goede beelden hangen. Er zijn beelden die getuigen van cultuur en goede smaak, maar wij vinden daar geen 'rechtvaardige' beelden. (1 MB94.7; GC509.5; AA233.8)
Wat gebeurt er nu wanneer iemand tot bekering komt? Wij zien veranderingen plaats vinden. Er komen nieuwe verlangens, nieuwe interessen; nieuwe motieven krijgen de overhand. De sfeer van schuld, die de beelden omringden, verdwijnt. Al de zondige beelden in de gedachtengangen worden bedekt met het bloed van Christus. Nu doorkruist ons geestesoog in gezelschap van de Heilige Geest de gedachtengangen en worden een nieuw soort beelden in de gangen van het geheugen opgehangen. Bijgestaan door de Heilige Geest, verschijnen er nieuwe beelden van bijbelteksten, rechtvaardige daden van vriendelijkheid, van gebed en van het gezang van liederen. Wij beseffen ook dat niet ieder beeld een goed beeld is. Als het een zonde voorstelt, dan zal de Heilige Geest tenslotte er de aandacht van de toegewijde christen op vestigen, opdat het beleden, nagelaten en bedekt kan worden. Door een geheiligd denken, door gebed en bijbelstudie, werkt God met de christen samen, om Zijn wet in het hart te schrijven (Jer.31.33 - Spr.3.3)en deze aan de wanden in de gangen van ons geheugen op te hangen. Zo wordt een rechtvaardig karakter, stukje bij stukje, opgebouwd. Uit eigen ervaring weten wij dat er ook andere gebeurtenissen in ons geheugen plaats vinden. Soms doorkruist ons geestesoog de gedachtengangenen wordt onze aandacht gevestigd op één van de beelden, die Jezus reeds met zijn bloed bedekt heeft. Door verlokking of zondige aantrekkingskracht wordt de verbeelding ertoe gebracht, de bedekking van het bloed te negeren, en zich opnieuw in te laten met het beeld van die vroegere zonde. Weliswaar pleit de Heilige Geest in ons gemoed, maar moet zich terugtrekken, wanneer het gemoed zijn eigen weg gaat, de bedekking wegrukt en zich opnieuw verlustigt aan het zondige beeld. Dan keert de sfeer van schuld terug rondom dat beeld. Wat moet er nu gebeuren? De Heilige Geest pleit met ons. De zonde moet opnieuw verworpen worden, beleden, en bedekt door de dienst van de Heilige Geest en onze Zaligmaker. Als ons geestesoog de gedachtengangen van het geheugen doorkruist, wil God, dat dit gebeurt tezamen met de Heilige Geest. Rom.8:1 (SC63-64) Hij wil dat wij, in plaats van te zondigen, Hem toegewijd blijven en zijn kracht (genade) te hulp roepen, als de verbeelding ertoe verleid wordt af te wijken, als zondige beelden zich aan de wanden in de gedachtengangen bevinden; als een nieuwe zondige gedachte, die zich spontaan aan de zintuigen opdringt.
De oproep tot God om hulp wordt in de gedachtengang van het geheugen juist op dat punt opgetekend en wordt een waarschuwingsteken ingeval het geestesoog een volgende maal die weg gaat. (GC481.4) Nadat het zondige beeld herhaalde malen verworpen is, wordt de aantrekkingskracht, die dat zondige beeld uitoefent, steeds minder. Toch blijft die zonde, al is zij bedekt door het bloed, in de geest achter. (GC487.1; 420-421) Er komt een tijd, waarop, op Gods bevel, iets meer gedaan zal worden voor zijn trouwe volgelingen. In het onderzoekend oordeel zal God in feite vragen: 'Hoe is de houding van die per¬soon tegenover Mij en Mijn regering? Heeft hij Mij lief en is het zijn verlangen met de heiligen in de hemel samen te leven? Zijn al de zondige beelden in de gedachtengangen van het geheugen verworpen en bedekt?' (GC483) Wat staat opgetekend in de gedachtengangen van het geheugen? (GC481,483) "Als het antwoord op deze vragen de goedkeuring des hemels kan wegdragen, dan zal het bevel gegeven worden: 'Wis die zondige beelden uit. Delg ze uit". (GC483.6; 5T475; 4BC1178) Mijn kind heeft ze overwonnen en wil ze niet. Het overblijvende karakter is volmaakt vrij van de zonde en van de aantekening daarvan. Geen verborgen zonden zijn meer te openbaren. Zij zijn van te voren in het oordeel gebracht. (4BC1178) Die persoon had de Heilige Geest vrije toegang tot de gedachtengangen van het geheugen verleend, en wanneer de slechte zondige beelden, die in die gangen hingen, in hun ware licht aan hem werden geopenbaard, werden zij oprecht verworpen in de kracht van de Here. Gods Geest woont in volheid in de geest van de volgeling. Na de uitdelging der zonde en de uitstorting van de Heilige Geest in volheid, gaat het geestesoog voort met het ophangen van rechtvaardige beelden in de gedachtengangen. Het karakter, het geheel van gedachten en gevoelens, zal zich in alle eeuwigheid verder ontwikkelen. Van de tijd van de uitdelging der zonde af, totdat Jezus wederkomt in de wolken des hemels en de lichamelijke natuur veranderd wordt, zal het oog des geestes nog steeds gehinderd worden door zwakheden en degeneratie van de hersenen; maar zal die persoon door de kracht van God en onder de leiding van de Heilige Geest niet zondigen. Geen zondige beelden zullen dan meer opgehangen worden in de gedachtengangen van het geheugen. (5T216.5) Want na de uitdelging van de zonde en de afsluiting van de genadetijd, zal er geen mogelijkheid meer bestaan, dat de schuld der zonde kan worden weggenomen, zondige beelden bedekt (vergiffenis) om op een later tijdstip uitgedelgd te worden. Het mïddelaarswerk door Jezus, onze Hogepriester, dat daarin voorzag vanaf de zonde van Adam tot aan de uitdelging der zonde, heeft voor altijd opgehouden. (GC425.5, 614.2)
De heiligen zullen niet zeggen dat zij zondeloos zijn, want zij bezitten nog een zondige lichamelijke natuur. (AA562.1: 2SM33.8) Zij bezitten geen 'heilig vlees' (2SM32.7) Nog steeds zullen zij verzocht worden tot Jezus' komst. Zij beseffen dat zij zouden kunnen zondigen, maar zij zullen vertrouwen op die 'noodzakelijke genade', die kracht van God om te gehoorzamen, net zoals Jezus deed. (AA56.1) Gedurende deze tijd van benauwdheid, is het geestesoog zich bewust, dat de gedachtengangen van het geheugen door de gevolgen van de zonde geleden hebben. Voldoende bewijzen zijn daar te zien van de strijd. Er zijn open plekken, er zijn littekens. (TM447.5; OHC227; 8T66.5) Er zijn als het ware nog de lege lijsten, maar het beeld dat daar gehangen heeft is uitgedelgd, bestaat gewoon niet meer. (GC 620.4) Door die dingen, die achter bleven in de gedachtengangen der herinnering, is die persoon zich steeds bewust van zijn onwaardigheid. (GC620.9-620.4) Maar er zijn tekenen die wijzen op de overwinning. (GC481.5) Overal zijn de roepstemmen om hulp tot God aangetekend. De gedachtengangen, waar eens de verlokkende, zondige beelden, hingen, die al de moeilijkheden veroorzaakten, tonen een overvloed van bewijzen van berouw, dat getoond werd. (GC481.5) Het geestesoog ziet duidelijk, dat zonder Gods hulp, alles verloren zou zijn geweest. (DA98.7; GC641.8) Er is niets te zien waarover te roemen valt. (GC619.1) Met de hulp van God zal de persoon in de tijd van benauwdheid, geloof, hoop en geduld oefenen, in een grotere mate dan ooit tevoren. (GC631.2) Hij zal doorgaan lessen te leren, lessen van geloof en gehoorzaamheid. Net zo als Jezus gehoorzaamheid leerde uit de dingen die Hij leed Heb.5:8, zo zal ook Gods volk de lijdensbeker worden aangereikt en gehoorzaamheid en geloof leren uit de dingen die zij lijden. (GC641.8) Hij heeft beloofd hen te bewaren in "de ure der verzoeking". De belofte is, 'Mijn genade is u genoeg'. (GC486-7; PP218.1; MLT291.4) Het is de genade die in staat stelt te gehoorzamen, de genade waarom Jezus bad. (AA56)
Tenslotte nog dit. Zoals gezegd in hoofdstuk 4, zijn alle gevoelens en gedachtenbeelden zowel in de hersenen van de mens hier op aarde, alsook in de boeken des hemels opgetekend. Van alles wat hier in het origineel gebeurt, bevindt zich in de hemelse boeken een exacte copie.*Het is deze aantekening (GC482; MM184.2) die ons in de hemel vertegenwoordigt. (GC428) Het is middels deze aantekening dat de heiligen gerekend worden in de hemel te zijn. (GC427.6) Omgekeerd is het ook zo, dat alles wat door de dienst van Christus met de aantekeningen in de hemel gebeurt, zoals de uitdelging van de aantekening der zonde, eveneens gedaan moet worden met de aantekeningen in de menselijke geest van de levend overblijvenden hier op aarde.