08 Het Isreal Gods
In het jaar 1821 n. Chr. begon Dr. Joseph Wolff als zendeling op te treden. Wolff was in Duitsland geboren uit Joodse ouders; zijn vader was een Joodse rabbijn.
Reeds op jeugdige leeftijd werd hij overtuigd van de waarheid van de Christelijke godsdienst. Met volle aandacht luisterde hij altijd naar de gesprekken die door vrome Hebreeën gehouden werden ten huize van zijn vader over de hoop en verwachting van hun volk, de heerlijkheid van de komende Messias en het herstel van Israël. (Laat ik hierbij opmerken dat Christus niet meer zal komen als de Messias voor de Joden, maar als Koning der koningen en Here der Heren, om te oordelen de levenden en de doden, waaronder ook de Joden — de Messias waarop zij nog steeds zitten te wachten, hebben zij bijna tweeduizend jaar geleden zelf gedood).
Toen Joseph Wolff eens over Jezus van Nazareth hoorde praten, vroeg hij wie dat was. “Een Jood van bijzonder groot talent,” was het antwoord; ‘maar toen Hij Zich uitgaf voor de Messias, veroordeelde de Joodse rechtbank Hem ter dood!”
Waarom vroeg hij verder, ‘is Jeruzalem verwoest en waarom zijn wij in ballingschap?" — "Helaas, helaas!” antwoordde zijn vader, “omdat de Joden de profeten vermoord hebben.” (Laat ik hier opmerken dat dit niet de juiste reden was, maar dat zij de Messias — hun van God gezonden - vermoord hadden: “Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” Matth.27:25).
Toen kwam de gedachte bij hem op: “Misschien was Jezus ook wel een profeet, en hebben de Joden ook Hem gedood, terwijl Hij onschuldig was.” (Travels and Adventures of the Rev. Joseph Wolff, deel 1, blz.6).
Zo sterk werd bij hem dat gevoel, dat hij, hoewel het hem verboden was een Christelijke kerk binnen te gaan, vaak bij de open deur naar de preek stond te luisteren. Eens stond hij te pochen tegenover een bejaarde Christelijke buurman over de toekomstige glorie van Israël en de komst van de Messias, waarop de oude man vriendelijk zei: “Beste jongen, ik zal je eens vertellen wie de ware Messias was: dat was Jezus van Nazareth, Die jouw vaderen gekruisigd hebben zoals ze met alle profeten gedaan hebben. Ga thuis maar het drieënvijftigste hoofdstuk van Jesaja lezen, en je zult overtuigd zijn dat Jezus Christus Gods Zoon is.” (idem, blz.7).
Hij las het betreffende hoofdstuk, en met verwondering zag hij hoe volmaakt alles zich vervuld had in Jezus van Nazareth. Had de Christen waarheid gesproken? Hij vroeg zijn vader een uitleg van de profetie, maar dat werd met zo’n ijzig stilzwijgen beantwoord, dat hij over dat onderwerp nooit weer durfde beginnen. Maar daardoor groeide juist zijn verlangen, meer van de Christelijke godsdienst te weten. En zo is hij geworden tot een grote Christenzendeling. (Zie “De grote strijd” // ”Triomf van Gods liefde”, pag. 333-337 en 41-47 van Ellen G. White. Uitg.: Uitgeverij “Veritas’, Den Haag/Brussel).
Zo hebben dan ook in dit geval de woorden van de apostel Paulus - zelf een Israëliet — zijn vervulling gevonden. Hij zegt nl. dat er een bedekking ligt over het hart van Israël, zodat zij geen inzicht hebben, maar telkens wanneer iemand van hen zich tot de Here bekeert, zal die bedekking worden weggenomen, omdat die bedekking alleen in Christus kan verdwijnen. (2 Cor.3:14-18; zie ook Joh.12:37-43 en Hand.28:23-29).
Zo is dan ook Joseph Wolff een waar kind van Abraham geworden, want allen die in Christus zijn, zijn het (ware) zaad van Abraham,(Gal. 3:26-29), en behorende tot het Israël Gods, het geestelijk Israël. De Joden zeiden tegen Christus dat zij Abraham tot vader hadden, waarop Jezus hen tot antwoord gaf: “Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; maar nu tracht gij Mij te doden. Gij doet de werken van uw vader.” hun antwoord hierop was, dat zij niet uit hoererij waren geboren, maar één vader hadden, en dat was God.
Jezus antwoordde o.a. hierop: “Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen. Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij Mijn Woord niet kunt horen. Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen: een mensenmoorder en een leugenaar. Wie uit God is, hoort de Woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.” (Joh.8:30-47).
Verder lezen wij in het Johannes - Evangelie: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toom Gods blijft op hem.” Joh.3:36.
De apostel Paulus zegt dan ook over de Joden die zich niet willen bekeren, dat zij daardoor te allen tijde de maat hunner zenden vol hebben gemaakt, en zodoende Gods toorn over hen is gekomen tot het einde toe, (1 Thess.2:13-16), zoals wij ook in bovengenoemd uitspraak hebben kunnen lezen van Johannes de Doper: “De toorn Gods blijft op hem.”
De gedachte van het “geestelijk Israël” is niet nieuw, maar reeds zo oud sinds het nieuwtestamentisch verbond in werking is getreden. Vroeger werd dit dan ook algemeen geloofd en geleerd in de Christelijke kerken, omdat de Bijbel hierover zeer positief is. Maar wat is nu het geval: vele kerken zijn van deze Bijbelse gedachte afgestapt. Vooral sinds het volk Israël weer naar Palestina begon te trekken. Dit begon toen de aandacht van de gehele wereld te trekken, en in het bijzonder van de Christelijke kerken. De gedachte rees toen bij de Christenen op, dat God het volk Israël weer in ere zou herstellen, en de oude profetieën van het Oude Testament hun vervulling zouden vinden met betrekking tot het volk Israël.
Het geloof begon dus plaats te maken in aanschouwen. Maar wat men aanschouwt, heeft niets meer met geloof te maken, want, zoals ook de Bijbel zegt, geloof valt niet te aanschouwen; want als dit wel het geval zou zijn, dan zou het geen geloof meer zijn. (2 Cor.5:7; Rom.8:24,25). Verder zegt de Bijbel over het geloof: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet.” Hebr.11:1. Maar wat is nu het geval?
Doordat de kerken dus “zien”, geloven zij niet meer in wat de Bijbel zegt met betrekking tot het ware Israël Gods, het geestelijk Israël dus, maar geloven zij in hetgeen zij aanschouwen. En in dat geval is hun geloof niet meer gebaseerd op de Bijbel, maar op hetgeen zij aanschouwen.
En dat proberen zij op de Bijbel van toepassing te brengen. Aanschouwing is wel de grootste misleiding die er in deze wereld bestaat, want door het aanschouwen, stapt men van het geloof af. En om dit duidelijk te maken, zal ik straks nog een voorbeeld geven. En zo zijn er dan ook vele Christenen, die door “het aanschouwen” zijn gaan “geloven” in een, spoedig herstel van het volk Israël, zoals in de oud-testamentische profetieën staat beschreven. Maar al deze Christenen zullen beschaamd uit komen te staan want dit zal nooit in vervulling gaan (en waarom niet, dat zal ik straks verder uiteenzetten). Ik zou dan ook niet graag in de schoenen willen staan van de “profeten” die dit wel durven te “profeteren”.
De Bijbel zegt zelfs, dat valse profeten zo overtuigt zijn van hun eigen (valse) profetieën, dat zij gewoon op de vervulling ervan zitten te wachten. (Ezech.13:1-3,6). Zij profeteren tegen de Here in, omdat zij zeggen dat God Israël in ere zal herstellen, terwijl de Here dit niet zal doen. En zoals de apostel Paulus zegt: “Wie zou de Here durven tegenspreken?” (Rom. 9:20).
Voor deze mensen zou het beter geweest zijn, als ware zij nooit geboren, want het moet een vreselijke verschrikking zijn om te vallen in de handen van de levende God. (Hebr.10:31). U moet mij wel goed begrijpen, dat ik persoonlijk niets tegen de Joden heb; ja, ik zou het zelfs toejuichen als God hen weer in ere zou herstellen. En waar ik ook zeer van overtuigd ben, is, dat God hen allen weder zal enten op de edele olijf, indien zij zich massaal zouden gaan bekeren. (Rom.11:11-24).
Maar de strijd, die heden in het Midden - Oosten plaatsvindt, is er niet op gericht op een godsdienstige opleving, naar om politieke redenen. Want tot op heden staat het geestelijk leven van Israël niet op zo’n hoog peil, en daar zal waarschijnlijk jammer genoeg wel geen verandering in komen ook. Het overgrote deel zal Jezus nimmer accepteren als de Messias. Bovendien, zou u het niet dwaas vinden indien God hen het land Palestina weer in bezit zou geven? Want bij de (spoedige) wederkomst van Christus zal Hij immers de gehele aarde gaan verwoesten (Jes.24:1-6; Zef.1:2,3,14-18), incl. Palestina dus. Waartoe zou dan het herstel moeten dienen? Het zou immers totaal geen zin hebben? Bovendien, heeft Jezus niet duidelijk gesteld, dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld zou zijn? (Joh.18:36; Matth.26:47-52).
De strijd die er dan ook thans nog steeds gaande is in het Midden - Oosten is dan ook een onnodige strijd en bloedvergieten. Israël had zich dan ook enorm veel leed kunnen besparen, indien zij gehoor hadden gegeven aan Gods uitnodiging om tot Zijn heil toe te treden, welke Hij alle mensen (Joden en niet - Joden) heeft aangeboden - en nog steeds aanbiedt - in Zijn geliefde Zoon, Jezus Christus.
Zoals u wel zult weten, kon het volk Israël steeds kiezen tussen de zegen en de vloek. Door het bestuderen van de Bijbel wordt ons duidelijk gemaakt, dat Israël een weerspannig en hardnekkig volk was. Ze vertrouwden en steunden meer op hun afgoden en op de volkeren rondom hen, dan op God, wat dan ook steeds het gevolg had dat “de vloek” over hen kwam. Ze werden dan verstrooid onder de volkeren, en het zwaard achtervolgde hen.
We kunnen zelfs verschillende keren lezen, dat God het volk Israël “zat” was, maar Hij heeft ze laten bestaan, zo kunnen wij steeds lezen, terwille van Zijn Naam. (Ezech.20:8,9).
Als God geen rekening had willen houden met Zijn Naam ten opzichte van de overige volken, dan had Hij de Israëlieten reeds een vroegtijdige dood laten sterven. Maar door Zijn oneindige liefde en geduld, heeft Hij Israël verscheidene kansen gegeven, om tot Hem terug te keren, en te laten zien dat zij het waard zouden zijn, Zijn Eigen volk te zijn.
U weet, dat Israël een ernstig slag toegebracht is geworden in de tweede wereldoorlog. Waarom? Had dit te maken met de zegen of de vloek? We moeten wel zeer goed onderscheiden, dat God niet hén had verworpen, maar dat zij God hadden verworpen door Zijn Zoon niet te hebben geaccepteerd.
Indien God werkelijk van plan was geweest om het volk Israël te herstellen, dan had Hij zeer zeker daarmee geen tweeduizend jaar gewacht, maar dan had Hij hen in Zijn grote liefde al veel eerder in ere hersteld. God is geen God dat Hij tweeduizend jaar blijft toornen op een volk, om hen daarna pas weer in ere te gaan herstellen. Maar wat “aanschouwen” nu onze ogen? Dat Israël weer terug is gekeerd naar Palestina. Inderdaad! Maar mogen wij dit nu als een bewijs gaan aanvoeren dat God weer bemoeienis heeft met het volk Israël?
Door wie worden zij geleid? Natuurlijk door hun vader. Maar hun vader is niet God, maar, zoals Jezus het reeds uitdrukte, zij hebben de duivel tot vader. (Joh.8:44).
Vanaf hun uittocht uit Egypte, tot de komst van de Messias, hebben zij meer de duivel gediend dan God, en tot op heden is dit nog niets veranderd, hoewel zij zelf nog steeds de gedachte hebben dat zij God dienen, zoals dat ook hun gedachte was ten tijde van Jezus. Maar om nog even terug te komen op de zegen en de vloek: Indien Israël volledig gehoorzaam was geweest, dan zou God Zijn verbond met hun vaderen bevéstigd hebben, en zij zouden voor altijd Zijn volk zijn geweest, met de daarbij behorende zegeningen. (Deut.7:11,12).
Eén van die zegeningen zou dan geweest zijn, dat geen enkele vijandig land hun land zou begeren ten tijde dat zij in aanbidding zouden zijn, om God te aanbidden. (Ex.34:23,24). Maar wat is nu geschied?
Terwijl Israël in aanbidding lag (de grote verzoendag 1973) was er wel een vijandig land, die wel hun land begeerde, namelijk Egypte. Waarom zou God dit hebben toegelaten? Omdat zij nog steeds Zijn volk zijn? Als dit het geval zou zijn geweest, dan had God Egypte niet de macht gegeven om zo’n misselijke rotstreek (want dat was het) uit te gaan halen, want alle machten zijn namelijk onderworpen aan God, dus ook Egypte.
Maar God heeft Egypte rustig z’n gang laten gaan. Waarom dus? Niet omdat Israël nog steeds Zijn volk is, maar juist hierom dat zij Zijn volk niet meer zijn, althans niet meer als natie. Egypte’s inval op de grote verzoendag was Gods antwoord met betrekking tot Zijn verhouding met het volk Israël. Ook door het vieren van de grote verzoendag heeft Israël bewezen dat zij niet meer in verbinding staan met de Geest van God, want de grote verzoendag vindt niet meer op de aarde plaats, maar, sinds het Offer van Christus, in de hemel. Dit is wel een duidelijk bewijs dat zij - althans wat het overgrote merendeel betreft - het Offer van Christus, als de Zoon van God, nog steeds niet hebben geaccepteerd; en wie de Zoon verwerpen, verwerpen daarmee ook de Vader, en wie de Vader verwerpen, zullen door de Vader verworpen worden….
Maar waarom laat God dan toe dat de duivelse geesten het volk Israël terugleiden naar Palestina? Vanwege de grote misleiding! Zoals de Bijbel vermeldt, zou vlak voor de wederkomst van Christus de gehele wereld (inclusief de christelijke wereld) misleid worden door Satan, wetende dat hij weinig tijd heeft. Al de koninkrijken der aarde zouden zelfs misleid worden, zo kunnen wij lezen, en dat is geen kleinigheid. (2 Thess.2:8-12; Openb.16:13,14).
God laat al deze misleidingen toe om de gehele wereld te beproeven ten opzichte van hun liefde tot de waarheid; want juist door al die misleidingen zal openbaar gemaakt worden, wie de ware kinderen Gods zullen zijn. De ware kinderen Gods kennen namelijk het Woord van hun Vader, en zullen zich daarom niet laten misleiden door al die misleidingen. Zoals Jezus ook zegt: “Mijn schapen kennen Mijn stem, en zij volgen Mij; een vreemde herder zullen zij nimmer volgen.” (Joh.10:1-18,27-29).
Wij mogen nimmer afgaan wat onze ogen aanschouwen, maar wij moeten ons steeds gaan afvragen: Hoe luidt het Woord des Heren? Wat heeft de Here ons te zeggen? Want alleen Gods Woord is betrouwbaar! (Jer.23:35,36; Psalm 12:7; 33:4; Spr.3:5).
Om u een voorbeeld te noemen: Als wij wonderen zien geschieden, dan wil dat nog niet zeggen dat dit dan ook maar direct van God afkomstig moet zijn, want ook de Satan doet wonderen. Er zijn vele Christenen (in het bijzonder de charismatische bewegingen; Pinksterbewegingen, zgn. vol van de Heilige Geest) die wonderen zien geschieden - zieken worden genezen, men spreekt in tongen, enz. Daarom zijn deze mensen ervan overtuigd dat zij in de waarheid staan.
Maar hun geloof is niet nuchter gebaseerd op de Bijbel, maar gebaseerd op hetgeen zij aanschouwen, en dat is voor hen dan ook tevens het bewijs dat zij in de waarheid staan. Maar het is zeer merkwaardig dat juist deze mensen niet openstaan voor de duidelijke Bijbelse waarheden. En dat is juist één van de belangrijkste taken van de Heilige Geest: de mens de weg te wijzen tot de volle waarheid. Zij “zien” en dat is voor hen voldoende; al het andere is dan niet meer belangrijk, en daar is Satan maar al te goed mee op de hoogte.
De wonderen getuigen immers dat zij Gods goedkeuring wegdragen? Satans grootste misleiding is dan ook door het aanschouwen de mens te doen “geloven”, en dat is in werkelijkheid een dood -geloof, en het zal de mens zeer zeker de ondergang toebrengen. En om aan al die misleidingen te ontkomen, is het zeer noodzakelijk om kennis te hebben van de volledige waarheid, om te kunnen weten wat uit God is, en wat uit Satan is. (Efez.6:10-18; 4:14,15).
Verder wilde ik u nog iets vertellen over het volk Israël in het algemeen. Na de zondeval werd de afstand door de eeuwen heen steeds groter tussen God en de mens. Ten tijde van Abram dienden al de volken afgoden (zelf Abrams vader).
God, de Schepper van hemel en aarde, was nagenoeg onbekend geworden bij het maaksel Zijner handen. Daarom heeft Hij Abram in het leven geroepen, en met hem ook zijn nageslacht, om door toedoen van hen Zijn Naam weer groot te maken over de ganse aarde, zodat iedere mens weer bekend zou worden met zijn Schepper; want hoe we het ook bekijken, wij zijn allen - Joden en niet-Joden - afstammelingen van het eerste mensenpaar. Vele Schriftgedeelten bevestigen dan ook dat God het volk Israël in het leven heeft geroepen, niet alleen om hen tot een God te zijn, maar temeer juist hierom, om Zijn Naam weer groot te maken over de ganse aarde. (Gen.18:17,l8; 22:18; 2 Sam.7:22,23; 1 Kon.8:41-43).
Om deze reden heeft God ook de Farao gebruikt ten tijde van Mozes, (Ex.9:13-16), hoewel op een andere manier dan Hij Israël wenste te gebruiken. Abram was God in alles getrouw, vandaar ook Zijn verbondsluiting met Abram.
Maar een verbond berust altijd op voorwaarden, zo ook Gods verbond met Abram, hoewel God aan Abram zelf geen voorwaarden heeft gesteld, maar wél aan zijn nageslacht. Abraham`s nageslacht zou dus onherroepelijk Gods volk zijn; daar was niets meer aan te veranderen. Maar het gaat er nu om wie het werkelijke nageslacht van Abraham is.
Wie beschouwt God nu als nageslacht van Abraham? En Gods Woord maakt ons dan ook wel heel duidelijk wie tot het ware zaad van Abraham behoren: Ex.19:5; Deut.7:11,12; 8:19,20; 28:1,9; Ez. 20:10-13; Matth.23:37-39; Joh.1:10-13; Gal.3:6-9,26-29.
God zou Abraham’s nageslacht dus als Zijn volk gaan aannemen op grond daarvan, dat zij God in alles gehoorzaam zouden zijn, zoals ook Abraham God in alles getrouw is gebleven.
God zei dan ook tegen de Israëlieten, dat wanneer zij volledig gehoorzaam zouden zijn, Hij Zijn verbond met Abraham met hen zou bevestigen. (Gen.18:17-19; 22:15-18; 26:4,5; Ex.6:6,7; 19:1-6; Deut.7:6-12; 8:19,20; 10:12-17; 26:16-19; 28:1,9,15,34,37,45-48,58-66; 30:11-20).
Maar vanaf de tijd van de uittocht uit Egypte ging het al mis. God zegt dan ook op een gegeven moment dat Israël onverbeterlijk is, en daarom uitriep, dat de mens, die wél aan Hem gehoorzaam zou zijn, daardoor zou leven. (Ezech.20:13; Lev.18:5; Jes.31:6).
Zover had Israël het al geschopt. Toch heeft God - vroeg en laat - Zijn profeten gezonden om hen te vermanen zich te bekeren, maar zij wilden niet luisteren; ja, zij hebben zelfs Gods profeten vervolgd en gedood; zij luisterden liever naar de valse profeten. (Luc.6:22,23,26; 2 Kron.36:15,16; Hand.7:51-53).
En wat dit betreft, is de (christelijke) wereld er niet op vooruitgegaan. Israël is zelfs zover gegaan dat zij Gods Eigen Zoon - hun Messias - hebben gekruisigd. (Matth.27:25,26; 1 Thess.2:13-16).
Dus, in plaats dat Israël Gods Naam onder de heidenen ging heiligen - waartoe God hen in het leven had geroepen - hebben zij Deze integendeel ontheiligd. Zij hadden een voorbeeld voor de heidenen moeten zijn, zodat door hun toedoen ook de heidense volkeren belangstelling zouden hebben gekregen in het dienen van de Enige en Waarachtige God. En Gods eer zou compleet zijn geweest.
Maar dat heeft jammer genoeg niet zo mogen zijn. De laatste proefperiode die God aan Isra1 heeft toegekend, was een periode van 70 (profetische) weken, oftewel 490 jaar, zoals God aan Daniël heeft laten weten. (Dan.9:24). Van deze proefperiode hing alles af. Deze periode begon vanaf de tijd, dat zij Jeruzalem weder op zouden bouwen na de Babylonische ballingschap, tot aan de komst van de Messias. (Dan. 9:25).
Indien zij deze proefperiode goed waren doorgekomen, en Christus hadden aangenomen als de Messias, dan zou God hen als Zijn uitverkoren natie bevestigd hebben. Dan zouden al die heerlijke profetieën, welke op hen betrekking hadden, letterlijk hun vervulling hebben gevonden. Dan zouden zij een heilsstaat zijn geweest, zoals God met hen voor had. Dan zou God door hen Zijn Naam groot hebben gemaakt over, en tot zegen vóór de ganse aarde. (Jes.60:1-22).
Maar Israël heeft ook deze kans voorbij laten gaan. Dus kon God Zijn prachtige voornemens niet in vervulling doen gaan. Voor God bleven er eigenlijk twee dingen over: of komen als een toornige God om het volk Israël volledig te vernietigen, en daarmee tevens alle andere volken, zodat er geen leven meer over was gebleven op aarde, of Zijn Zoon zenden om Die te laten sterven in ruil voor het leven van de wereld, zodat alle mensen - zowel Joden als niet-Joden - de kans hadden om zich te laten verzoenen met God, door het bloed van Christus.
God heeft door Zijn eeuwige liefde voor het laatste gekozen. (1 Joh.2:1,2; Joh.3:16; 6:48,50,51).
De Israëlieten leefden onder het oude verbond, welke bestond uit vele verordeningen. Toen Christus op aarde is gekomen, begonnen deze verordeningen te wankelen, (Jer. 31:35-37), om vervolgens plaats te moeten maken voor het nieuwe verbond: Christus! Christus was het nieuwe verbond. (Matth.26:26-28; Col.1:15-23; Hebr. hoofdstuk 8 en 9).
De Joden moesten Hem accepteren als hun Verlosser, maar daar konden zij - door gebrek aan kennis (zie ook Hosea 4:6) - niet aan voldoen, althans wat het overgrote deel betrof - wat trouwens ook door Daniël voorzegd was geworden (Dan.9:26,27). Ja, voor velen was het (nieuwe) verbond inderdaad te zwaar, omdat zij een “andere” Verlosser verwacht hadden; niet één die aan het kruis genageld moest worden om de wereld met God te verzoenen, maar een Verlosser die hen voor eeuwig zou hebben verlost van aardse machten.
Zij waren hierin dus enorm teleurgesteld. Maar deze teleurstelling hadden zij niet aan God te danken, maar aan zichzelf. Trouwens, indien zij in hun totaliteit Christus als de Messias hadden aangenomen, zou God automatisch afgerekend hebben met hun tegenstanders, daar zij dan een heilsstaat zouden zijn geweest. Dus, in plaats dat God kwam om “Zijn” volk te vernietigen, en daarmee alle leven, heeft Hij Zijn Zoon gezonden om de plaats van de wereld in te gaan nemen. De wereld had de dood verdiend, maar deze straf heeft God op Zijn Eigen Zoon doen neerkomen, opdat de wereld door Hém het leven zou behouden. (Joh.6:51). O, welk een liefde!
Maar deze grote liefde werd door Israël niet opgemerkt, omdat zij zichzelf als rechtvaardig beschouwden. (Rom.10:1-3). Dus geen (rechtvaardige) vernietiging ván de wereld, maar een (genadige) verzoening mét de wereld. Deze verzoening hield in dit geval echter wel in dat God “Zijn” volk Israël als “natie” heeft verworpen. (Rom.11:11-15).
Vanaf dat moment dus, kende God geen onderscheid meer tussen de Joden en de heidenen, zoals de Bijbel het Zelf zegt. (Rom.2:9-11; 3:9,21-26; 10:4,5,9-13). En zo kan iedereen, zowel Jood als niet-Jood, door Jezus Christus aan te nemen als zijn persoonlijke Plaatsvervanger, Zaligmaker en Verlosser, weer met God de Vader verzoend worden. (Rom.1:16,17; Efez.2:11-22; Rom.9:6-8,24; Gal.3:5-9,14,26-29; 1 Cor.1:18-25; Titus 2:11-14).
Sinds de verzoening bemoeit God Zich dus niet meer met een maar met iedere mens persoonlijk; het gaat nu om de individuele mens, en al deze (bekeerde) mensen vormen tezamen het Israël Gods, zowel uit de Joden als uit de heidenen, want er is geen onderscheid meer. Indien God dan ook zou doen, zoals verschillende kerken verwachten, namelijk om het gehele Joodse volk weer in ere te herstellen en aan te nemen als Zijn bijzonder volk, dan zou er toch nog onderscheid zijn, terwijl de Bijbel juist duidelijk leert dat er geen onderscheid meer is. Nee, het Evangelie is niet dat God het oude volk Israël weer als Zijn natie zou verheffen boven alle andere volken, en waarin de Christenvolken deelgenoot mogen zijn en zich daarover te verheugen, maar het Evangelie van de Bijbel is Jezus Christus, en Die gekruisigd tot behoud voor een ieder die geloofd, niet alleen voor de Joden, maar voor alle mensen, want daarbij is geen onderscheid meer. (Rom.1:16-17). Wie dit niet geloofd is reeds veroordeeld, zowel Jood als niet-Jood, want ook hierin is geen onderscheid. (Joh.3:16—21).
Door te sympathiseren met de Joden — zoals sommige kerken gewoon zijn te doen — zal men zeer zeker niet Gods gunst kunnen verwerven. Wie dit meent, geeft zich over aan ijdele dingen. Niemand - en dan ook niemand uitgezonderd — kan dus buiten Christus om met God de Vader verzoend worden. (Fil.2:5-11; 1 Tim.2:5,6; Hand.4:12).
Christus heeft juist daarom Zijn Offer gebracht om voor Zich te reinigen een Eigen volk. (Titus 2:11-14). Dat er een tijd zou komen dat het volk Israël Gods volk niet meer zou zijn, heeft God ook duidelijk laten weten door de profeet Jeremia; ja, zelfs de tijd werd door Jeremia nauwkeurig aangegeven. (Jer.31:35-37).
Zo heeft God in Zijn grote liefde - en denkend aan Zijn verbond met Abraham - zaad overgelaten voor Abraham, zowel uit de Joden als uit de heidenen, door het Offer van Christus. (Rom.9:6-8,24-29; Joh.1:10-13; Gal.3:26-29).
Zou God deze weg niet hebben bewandeld, dan had Hij dus een andere weg hebben moeten bewandelen, maar in dat geval zou het volk Israël als Sodom en Gomorra gelijk zijn geworden, en daarmee tevens de gehele aarde, en daarmee zou er dan geen zaad overgebleven zijn voor Abraham.
De Bijbel zegt dan ook zeer duidelijk, dat niet hij een Jood of Israëliet is die het van de geboorte is, maar hij, die het van de wedergeboorte is, d.w.z. die uit Geest geboren zijn, en wie uit Geest geboren zijn, zijn uit God geboren; en dat zijn allen die in Christus zijn; en wie in Christus zijn, zijn het nageslacht van Abraham, en dus Israëlieten (het Israël Gods), ongeacht zijn nationaliteit, en naar de belofte erfgenamen van de nieuwe wereld. (Rom.2:17-29,28,29; 8:14-17; 1 Cor.12:12,13; Hebr.2:14-18; 5:7-10; Gal.3:5-9, 14, 26-29; 1 Joh.4:7-21; 5:1-12,20).
Nee, Vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet binnengaan, maar alleen zij die wedergeboren zijn geworden uit water en Geest. Zij alleen zullen deel mogen hebben aan het Koninkrijk Gods, als wedergeboren mensen, als kinderen die uit God geboren zijn. (Joh.3:1-7).
Het gaat dus om alle gelovige mensen; alle gelovige mensen zijn de ware kinderen van de gelovige Abraham. De Israëlieten die Jezus Christus niet willen accepteren als hun Messias, zijn, hoewel zij nog steeds de naam “Israël” dragen, bastaardkinderen (slaven), en bastaardkinderen zullen in geen geval erven met de ware kinderen. (Joh.8:33-6 Gal.4:21-25,28-30).
Ook de apostel Paulus noemt de gelovigen “het Israël Gods”, (Gal.6:12,13,15,16), en als er een Israël Gods is, dan moet er logischerwijs ook nog een “Israël” bestaan, die niet van God is.
Wie oren heeft, die hore! Bovendien schamen zij zich nu voor hun oude naam, hetgeen dan ook geresulteerd heeft tot een andere naam. Zo is dus door de struikeling van Israël liet heil tot de heidenen gekomen in Jezus Christus. (Rom.11:11; 10:4).
De apostel Paulus zegt, dat de heidenen, hoewel altijd ongehoorzaam waren geweest, ontferming bij God hebben gevonden door de ongehoorzaamheid van Israël; maar doordat de heidenen nu ontferming hebben gevonden, zo zullen ook de Joden zelf weer, hoewel ongehoorzaam geworden, weer ontferming vinden, omdat ook de heidenen, hoewel ongehoorzaam, ook ontferming hebben gevonden; maar dan natuurlijk wel op de voorwaarde, dat zij zich moeten bekeren, en Jezus Christus moeten gaan aannemen als hun persoonlijke Zaligmaker en Verlosser en toekomstige Koning.
En zo heeft God alle mensen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over allen weer te kunnen ontfermen, wie in het geloof in Christus tot Hem zullen gaan. (Rom.11:28-32; 10:4,9-13).
En als wij over dit alles goed na gaan denken, hoe alles wonderbaarlijk in elkaar zit, dan pas krijgen wij enige indruk hoe schoon Gods verlossingsplan wel is, en dat doet ons dan met Paulus uitroepen:
“O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen.” Rom.11:33.
Maar nu blijven wij nog zitten met onvervulde profetieën; (ook profetieën berusten op voorwaarden - zie Deut.7:11,12,14-15; 8:19,20; 28:1,9,15,34,37,45-48,58-66; Ezech.33:13-16,18,19); hoewel onvervuld, toch hun vervulling zullen vinden, hoewel dan niet meer letterlijk zoals beschreven staat, maar het zal nu op een andere wijze in vervulling gaan. Alleen hebben deze profetieën geen betrekking meer op het oud-testainentische verbondsvolk, maar op het nieuw-testamentische verbondsvolk, en dat zijn alle mensen die in Christus Jezus zijn, zowel uit de Joden als uit de heidenen, want zij vormen tezamen één gemeente en zijn allen broeders en zusters in Christus. (Efez.2:11-22; 1 Petr.2:1-10; 1 Cor. 1:18-25).
Bij de wederkomst van Christus wordt dan ook het volk Israël niet verlost en hersteld, maar het “geestelijk” Israël. Zij zullen verlost worden van de gehele goddeloze wereld, inclusief de “christelijke” wereld die zich zo schijnheilig voordoet want ook zij zijn geen (geestelijke) Joden, (Openb.2:9b), maar zullen op één lijn worden gesteld met de bastaardkinderen, die slaven genoemd worden. Dat de profetieën nu anders in vervulling zullen gaan, moge ook wel blijken uit de woorden van de apostel Paulus, want Christus zal bij Zijn wederkomst Zijn voeten niet meer zetten op deze verdorven aarde, noch op de Olijfberg — zoals vele Christenen verwachten — maar Hij zal, zoals Paulus zegt, vertoeven in de lucht, en alle heiligen — zowel uit de Joden als uit de heidenen (het Israël Gods) — zullen Hem tegemoet gaan in de lucht, bijeenverzameld door de heilige engelen, zoals de Bijbel verder zegt, om vervolgens met Hem naar de hemel te varen. (1 Thess.4:13-18; Marc.13:26,27).
Indien Christus bij Zijn wederkomst wel op de Olijfberg zou verschijnen, vindt u het dan niet merkwaardig dat geen van de apostelen melding maakt van zo’n belangrijke gebeurtenis?
Zo’n belangrijke gebeurtenis mocht toch zeker niet onvermeld zijn gebleven? Dat het toch onvermeld is gebleven, ligt dan ook aan het feit, dat deze gebeurtenis niet zal plaatsvinden, tenminste niet bij de wederkomst van Christus. Nadat Christus met de heiligen de hemel zullen zijn binnengegaan, zal een begin worden gemaakt met het oordeel over alle goddeloze doden zie Openb.20 :4,5 (mensen die geen gehoor hebben willen geven aan Gods roepstem, zowel uit de Joden als uit de heidenen — Rom.2:1-11), vanaf het begin der schepping tot aan de wederkomst van Christus toe. Na die duizendjarig tijdperk zal Christus, tezamen met de heiligen, weer nederdalen naar de aarde, (Zach.14:3,4,5a-7), en daarbij zullen dan alle goddeloze doden weer opgewekt worden, om het vonnis, welke over hen is uitgesproken, te moeten ondergaan. (Openb.20:11-l5).
Terwijl Christus dus nederdaald naar de aarde, en de aarde zal hebben bereikt, dan pas zal Hij Zijn voeten doen rusten op de Olijfberg. Onder deze “Heerlijkheid” zal de Olijfberg bezwijken, en worden tot een zeer grote vlakte, of zoals u wilt, een zeer groot dal. (Zach.14:3,4).
Hebt u zich wel eens afgevraagd waarom dit zo zal geschieden? Niet alleen Christus en de heiligen zullen van de hemel nederdalen naar de aarde, maar korte tijd daarna ook het nieuwe Jeruzalem van God uit de hemel. (Openb.21:1-5; Hebr.11:8-10,13-l6).
Daarom zal de Olijfberg tot een zeer groot dal worden, om ruimte te maken voor het nieuwe Jeruzalem. Waar eens dus de Olijfberg heeft gestaan, zal het nieuwe Jeruzalem komen te staan, als hoofdstad van de vernieuwde aarde, welke gegeven zal worden als eeuwige erfenis aan Christus en Zijn heiligen; Christus als erfgenaam, de heiligen als mede-erfgenamen. (Rom.8:14-17; Gal.4:6-7).
Christus zal dan Zijn nieuwe naam dragen. (Openb.3:12; Jes.62:2). Dit alles zal zijn vervulling dus vinden na het duizendjarig Rijk. Momenteel zijn er dus twee Jeruzalems: een aardse en een hemelse. Het aardse is met zijn kinderen in slavernij, maar het hemelse is vrij, aldus de apostel Paulus. (Gal.4:25,26). Christenen die dan ook hun ogen gericht hebben op het aardse Jeruzalem met zijn inwoners, moeten derhalve beschouwd worden mede in slavernij te zijn. Ja, zo zal Satan dus (om de gehele wereld - zowel de politieke- als de geestelijke - te misleiden) zelfs dankbaar gebruik maken van het Israël dat door God verworpen is geworden. En op het laatst zal hij zich zelfs aan de wereld openbaren als de Messias. En de Joden die Christus hebben verworpen als de Messias, zullen dan ook niet nalaten om de aartsbedrieger te accepteren als hun Messias.
Dan zullen de woorden van Jezus nogmaals bevestigd worden dat zij de duivel tot vader hebben. (Joh.8:42-47).
En mét de Joden vele Christenen, want zij allen zijn geen zonen Gods, maar slaven (van de duivel), en God zal dan ook niet nalaten om hen met “wortel en tak” te vernietigen. (Mal.4:1; Openb.20:7-10).
Satan als de wortel (van alle kwaad) en zijn kinderen de takken. Laten wij daarom geen kinderen van de slavin zijn, maar van de vrije, want kinderen van de slavin zullen in geen geval erven met de kinderen van de vrije. (Joh.8:30-36; Gal.4:21-31). En alleen dan is men vrij wanneer men een nieuw schepping in Christus is, (Gal.5:1,6; 6:15; 2 Cor.3:17-18; 5:14-21); want Christus heeft Zich voor ons gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een Eigen volk, uit alle volken, stammen, natiën en talen. (Titus 2:11-14; Openb.5:8-10; 7:9-10).