29 Voor de Troon
Hemelse verslagboeken
De Bijbel vermeldt drie boeken, die bewaard worden in de archieven van het hemels heiligdom en geopend werden toen het oordeel begon. Een van deze boeken wordt “het boek des levens van het Lam” genoemd “dat geslacht is vanaf de grondlegging der wereld.” Openb.13:8. Dit boek heeft alleen te maken met hen die het grote offer van het Lam aanvaarden en die zich hebben vereenzelvigd met het huis Gods (1 Petr.4:7). Het verschilt van de andere boeken die vermeld worden door Daniël en Johannes (Dan.7:10; Openb.20:12).
Johannes noemt het “een ander boek” en Mozes noemt het “het boek, dat Gij geschreven hebt.” Ex.32:31,32. Daarin heeft God al de namen geschreven van hen die met Hem en Zijn dienst verbonden zijn (Fil.4:3; Openb.21:27; GC 480; GS 444). Een ander boek het “gedenkboek” genoemd, bevat het verslag van de goede daden van hen die de Here vrezen en die Zijn naam in ere houden, zij die dikwijls aangaande de Here met elkander spreken (Mal.3:16; GC 481; GS 444). Dit boek wordt zo genoemd, omdat God er behagen in schept iedere goede daad te gedenken. Deze daden worden nooit vergeten. Om deze reden wordt het boek waarin ze zijn opgeschreven ook wel “het boek des levens” genoemd, in tegenstelling met “het boek des doods”. EG 52.
Ieder wiens naam staat opgetekend in het boek des levens heeft daarin een bladzijde die zijn beschermengel heeft geschreven. Een ander verslagboek dat de beschermengel gedwongen was te schrijven, wordt zeer passend het “boek der zonden” of het “boek des doods” genoemd. In dit boek zijn alle boze daden opgetekend “uw ongerechtigheid blijft als een onuitwisbare vlek voor Mijn oog, luidt het woord des Heren.” Jer.2:22. “Zie, het staat vóór Mij geschreven: Ik... zal vergelden... uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden van uw vaderen tezamen, zegt de Here.” Jes.65:6,7. «Dan wordt de straf die de ongelovigen moeten ondergaan vastgesteld naardat hun werken zijn en die straf wordt naast hun naam in het boek des doods opgetekend.» GC 661; GS 609.
Niet alleen van de goddelozen maar ook van de rechtvaardigen staan de boze daden beschreven in het boek des doods, want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid Gods (Rom.3:23). Het verschil is echter dat de rechtvaardigen berouw hebben getoond. Hun zonden gaan voor hen uit naar het oordeel, door berouw en belijdenis (1 Tim.5:24), en vergiffenis is achter elke naam geschreven. In het heilige der heiligen van het hemels heiligdom zijn deze boeken open, geopend voor onderzoek in de troonzaal van het universum. Wanneer het oordeel over het huis Gods eindigt, zal iedere boze daad van de rechtvaardigen uitgedelgd zijn en hun boek des doods zal ongetwijfeld worden vernietigd. Zij zullen niet aan boze daden worden herinnerd noch zullen deze in hun gedachten opkomen (Openb.20:12; Jes.65:17).
Beeld en tegenbeeld
In beeld werden in het aardse heiligdom van dag tot dag, het hele jaar door zonden beleden en vergeven. «De berouwvolle zondaar bracht zijn offer naar de deur van de tabernakel en legde zijn hand op de kop van het offer, terwijl hij zijn zonden beleed en ze op deze wijze zinnebeeldig overdroeg op het onschuldig offer. Met eigen hand moest hij het dier doden; het bloed werd door de priester in het heilige gebracht en daar besprenkeld voor het voorhangsel, waarachter de ark stond met de wet, die de zondaar had overtreden.» PP 345E; PP 318,319N. Zo werd de zonde in figuurlijke zin op het heiligdom overgedragen. En wat zinnebeeldig geschiedde bij de diensten in het aardse heiligdom, gebeurt in werkelijkheid bij de dienst in het hemels heiligdom. Hier worden de zonden van de berouwvolle zondaar in geloof op Christus geplaatst, onze Offerande en Zondedrager en in feite overgebracht op het hemels heiligdom (GS 393,394; GS 420,421).
De vierschaar zette zich neder
Wanneer ons leven in het heilige is geëindigd, wanneer onze beschermengel zijn laatste aantekening in het gedenkboek heeft gemaakt en in het boek der zonde, naderen we door dit levensverslag de troon en verschijnen voor de grote rechter van heel de aarde. Laten wij al onze zonden door berouw en bekering vooraf in het oordeel zenden (1 Tim.5:24).
Vrienden noch ouders kunnen ons nu helpen. Al stond Mozes met Samuel vóór Mij (Jer.15:1), al zouden Noach, Daniël en Job er zijn, zij zouden zoon noch dochter kunnen redden, zij zouden door hun eigen gerechtigheid slechts zichzelf redden (Ezech.14:14,16). We staan alléén voor de troon. Jezus onze verdediger is er om te pleiten op Zijn bloed voor allen die tot het einde hebben volhard. De engelengetuigen zijn aanwezig met het boek van ons levensverslag en we worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken staat geschreven, naar onze werken (Openb.20:12). Een ieder heeft een zaak bij het gerechtshof en het oordeel vind ook over ons plaats. Zo zeker als Jezus Zijn leven zou geven, indien er maar één mens was te verlossen, zo zeker zal Hij elk geval zo nauwkeurig onderzoeken alof er maar één mens op aarde is. Iedereen moet worden getoetst en zonder smet of rimpel of iets dergelijks worden bevonden (GC 490; GS 452).
De boeken worden geopend
Uit het boek des Levens, het boek dat Gij geschreven hebt, roept de Vader die het oordeel leidt, een naam af. Is het mijn naam? Is het uw naam? Het verslag van ons leven dat staat opgetekend in het gedenkboek, wordt door de beschermengel aan de Vader voorgelezen. Christus, de rechter en de engelen getuigen. Hier staat elke vriendelijke en bedachtzame daad, elk vriendelijk woord, elke lieflijke gedachte door God ingegeven en in Zijn naam uitgevoerd, getrouw opgeschreven. Elk opgezonden gebed, elke verleiding die is weerstaan, elk kwaad dat is overwonnen, elk woord van medeleven dat is uitgesproken, staat getrouw vermeld (GC 481; GS 444).
Elke kleine zelfopoffering voor Jezus’ zaak, elke beproeving voor Hem verdragen, alles staat beschreven en komt in de herinnering van de Vader wanneer onze naam wordt genoemd. Ook voor de engelengetuigen is het boek der zonden geopend, het boek des doods, dat het hele verslag van onze verkeerde daden bevat. In dit boek staat met buitengewone nauwkeurigheid elk verkeerd woord, elk plichtsverzuim, elke verborgen zonde en alle huichelarij, en alle waarschuwingen en vermaningen van de hemel die niet ter harte zijn genomen en.. ook de verspilde tijd, de kansen die men heeft laten voorbijgaan, de positieve en negatieve invloed die men heeft uitgeoefend en alle verstrekkende gevolgen daarvan, worden door de engel die de boeken bijhoudt genoteerd (zie GC 482; GS 445). Staan berouw en bekering achter iedere zonde? (Spr.28:13).
De oordeelstroon, een genadetroon
Wat mogen we dankbaar zijn dat Jezus Die, in alle dingen net als wij verzocht werd (doch zonder te zondigen) onze verdediger is (Hebr.4:15). Dankbaar dat de troon van de Vader een genadetroon is; “zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is zijn goedertierenheid over hen die Hem vrezen!” Psalm 103:11. Hij is onze Vader, en gelijk een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt zich de Heer over wie Hem vrezen (Psalm 103:13).
Wat verlangt onze Vader er naar om onze zonden ver achter zich te werpen in de diepten der zee (Jes.38:17; Micha 7:19). Dat is de goedertierenheid en barmhartigheid waarmee de Vader de zijnen kroont (Psalm 103:4). Met deze zekerheid mogen wij er zeker van zijn, dat de rechter van deze aarde ons recht zal doen (Gen.18:25). God zal zelfs de omstandigheden waaronder ieder geboren is in overweging nemen.
De Here telt bij het opschrijven der volken: “deze is daar geboren, Sela.” Psalm 87:6. Of een volgeling van Hem in Egypte, Babylon, Philistea, Tyrus of Ethiopië is geboren, als hij wedergeboren is en tot het einde heeft volhardt, dan schrijft de Eeuwige Vader op de rol, als in Sion ingelijfd door geboorte (Psalm 87:4-6; Moffatt).
Onder de getrouwen werden sommigen in Babylon geboren: een synoniem voor opstand tegen God. Anderen werden in Egypte geboren: een synoniem voor afgoderij en geestelijke duisternis. Nog anderen werden in Sion geboren, die licht en waarheid en ieder geestelijk voordeel hadden. Onze rechter begrijpt dit alles en zal overeenkomstig daarnaar handelen. Hij ziet een mens niet zoals wij een mens zien, want “de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan”. 1 Sam.16:7. “Dwaalt niet, God laat niet met zich spotten.” Gal.6:7.
Want de Heer is “barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw, Die goedertierenheid bewijst aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar de schuldige houdt Hij zeker niet voor onschuldig.” Ex.34:6,7. Indien Hij de schuldige zou vrijspreken (Moffatt) dan zou het offer van Christus geen nut hebben. Ieder ding zou verloren zijn, het hele universum zou in de ondergang worden gedompeld. Dit kan nooit zo zijn, want God is heilig en rechtvaardig. Hij zal een totaal einde aan de zonde maken (van zonde, zorg, pijn en dood). Geen tweede maal verheft zich de benauwdheid (Nahum 1:9). Tot het afvallige Israël zegt God: “Ik ben het berouwen moe.” Hij roept niet alleen om berouw, maar ook om een verandering van leven. Op een dag zal Zijn genade ophouden. Dan zal Hij zeggen: “O, Jeruzalem... Gij zijt achterwaarts gegaan; dus strek Ik Mijn hand uit en verdelg u.” Jer.15:5,6.
Wat wordt uitgewist, zonden of namen
David bad: “Delg mijn overtredingen uit, was mij geheel van mijn ongerechtigheden.” Psalm 51:1,9. Tot hen die Christus voor Pilatus verloochenden drong Petrus aan: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd mogen worden” ..... Wanneer? Volgens Petrus worden de zonden uitgedelgd in de tijd der verademing (Hand.3:19; GS 448; ST 16-5-1895; GO 136, 152-153).
Voor het zondige Israël, bad Mozes: “Maar nu toch vergeef hun zonden, en zo niet, delg mij dan uit het boek dat gij geschreven hebt.” Ex.32:33. En Jezus zei: “Ik zal zijn naam geenszins uit het boek des levens wissen, maar Ik zal zijn naam voor mijn Vader belijden en voor Zijn engelen.” Openb.3:5. Wanneer in de boeken des hemels nog zonden staan, opgetekend van mensen die hun zonden niet hebben beleden en waarvoor geen vergiffenis is geschonken, dan zullen hun goede werken die zijn opgeschreven in het gedenkboek worden uitgewist (GC 483; GS 446).
Zonden kruisigen de Zoon van God opnieuw en maken Hem tot een bespotting (Hebr.6:6). Dit is een vreselijk feit! Niettemin, wanneer ik oprecht mijn zonden belijd en berouw heb, en mij bekeer dan neemt Jezus de schuld op zich en schenkt mij vergiffenis. Iedere zonde die op deze wijze wordt beleden (1 Tim.5:24) en wordt vergeven, gaat van te voren naar het gericht. Maar de zonde wordt op dat moment niet uitgewist. Zoals het bloed op het voorhangsel in het aardse heiligdom was gesprenkeld, zo blijft de zonde opgetekend staan in het boek in het hemels heiligdom.
Nadat dit leven is geëindigd of mijn genadetijd sluit, wanneer mijn naam wordt opgeroepen in het oordeel en als ik getrouw ben geweest, dan bevestigt Jezus Zijn vergiffenis en mij wordt volledige en eeuwige vrijspraak van zonden geschonken. Dan, en niet eerder, worden mijn zonden voor altijd uitgewist en zullen nooit meer in mijn gedachten opkomen (GD 60-61, 70-71; PP 321-322N). Wat een wonder! “Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van Zijn erfdeel voorbijgaat, die Zijn toorn niet voor eeuwig behoudt, maar een welbehagen heeft in goedertierenheid! Hij zal zich wederom over ons ontfermen... Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee.” Micha 7:18,19.
In de diepten der zee is een treffend beeld. Als de schrijver zegt “gemiddelde diepte”, dan is dit ongeveer anderhalve mijl, terwijl haar grootste diepte dicht bij het eiland Guam meer dan 12 km bedraagt, waar het licht nooit doordringt. Zo worden niet alleen onze zonden vergeven, maar ook vergeten. God heeft zelf gezegd: “Ik zal uw zonden niet meer gedenken.” Jer.31:34. Wat een heerlijke gedachten! Het oordeel over de gestorvenen van het huis Gods is nu aan de gang, maar voorzover wij weten is het nog niet begonnen met de levenden. Het gebod voor ons is nu niet maak u “gereed,” maar “weest bereid.” Weest ook gij bereid, want gij weet niet, op welk uur de Zoon des mensen komt (Matt.24:44). Daarom is het belangrijk dag bij dag, voordat we gaan slapen, dat iedere zonde beleden is en vooraf in het oordeel gaat en des te meer als we de dag zien naderen, want we weten niet wanneer ons leven wordt afgesneden en onze genadetijd om is. Mijn naam of mijn zonden, wat zal uitgewist worden, wat zal het voor mij zijn? Een kort aantal jaren zal dat beslissen. Alleen zij die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam zullen de stad Gods binnengaan (Openb.21:27).
Wij leven nu in de tijd van de Grote Verzoendag. Laten we er dan zeker van zijn dat iedere dag onze zonden voor ons uit gaan naar het oordeel. Het droevigste van alles is, dat sommige namen die eens in het boek des levens zijn geschreven uitgewist moeten worden, de handeling die verzinnebeeld werd door het uitroeien uit Israël op de aardse Grote Verzoendag.
De Vader houdt persoonlijk toezicht op iedere naam die in “zijn boek” staat geschreven en over wie de hemel zich eens verblijdde toen hij zich als zondaar bekeerde (Luc.15:10). Wat een verdriet moet het Hem doen om een naam die eens geschreven was in het boek des levens uit te wissen! Na al die jaren van waakzaam liefderijk verlangen. Sommigen worden christen, maar zij volharden niet tot het einde (Matt.10:22). Van hen geeft Ezechiël een nauwgezette beschrijving: “Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel, en ongerechtigheid doet, dan sterft hij om het onrecht dat hij gedaan heeft, dan zal met geen van zijn daden rekening worden gehouden. Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloze daden, naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij het leven behouden, hij zal niet sterven. Daarom, bekeert u, wendt u af van uw overtredingen; dan zal u dat niet een struikelblok tot ongerechtigheid worden. Want Ik heb geen behagen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here, daarom bekeert u, opdat gij leeft.” Ezech.18:26,24,28,30,32; 33:12:20. Wat een oproep vanuit het hart van de Almachtige!
De engel met het gouden wierookvat
Er waren vele koperen vuurpannen in Israël in gebruik bij verschillende gelegenheden (Num.16:39). Er was echter één gouden wierookvat. Het gouden wierookvat werd alleen door de hogepriester op Grote Verzoendag gebruikt, bij de ark des verbonds, achter het tweede voorhangsel (Hebr.9:3,4). Op die dag, na het offeren van wierook op het gouden altaar in het heilige, vulde de hogepriester het gouden wierookvat met gloeiende kolen van het altaar. Hij strooide dan wierook op de kolen en bracht het wierookvat naar het heilige der heiligen en plaatste dat op het verzoendeksel tussen de twee gouden cherubs (Lev.16:12,13; EW 32,252; EG 25,302). Als de hogepriester zijn dienst in het heilige der heiligen begon, dan hield zijn bediening in de eerste afdeling op. “Er was geen mens in de tabernakel, d.w.z. in de eerste afdeling.” Lev.16:17.
Evenzo, toen Christus het heilige der heiligen binnenging om het verzoeningswerk af te sluiten, kwam er ook een eind aan Zijn dienst in de eerste afdeling. Op het ogenblik dat een eind was gekomen aan de dienst in het heilige, begon Zijn dienst in het heilige der heiligen. Ook toen bleef Hij met Zijn bloed pleiten voor de Vader ten behoeve van zondaren (GC 428,429; GS 400). Dit zal zo doorgaan, totdat Zijn bediening als middelaar ophoud. Toen aan het werk van Christus, onze hemelse Hogepriester, een eind kwam, zag Johannes een engel die een gouden wierookvat had, komen tot het altaar en hij offerde veel wierook met de gebeden van alle heiligen (zij die hun zielen verootmoedigen gedurende het onderzoekend oordeel), op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op (Openb.8:3,4). Welke handeling van Christus volgt direct op dit laatste wierookoffer?” En de engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp het vuur op de aarde (waar satan de heerschappij voert), en er kwamen stemmen en bliksemstralen en een grote aardbeving.” Openb.8:3-5.
Door deze gebeurtenis verklaart Christus Zijn werk als middelaar voor geëindigd. Het tegenbeeld van de Grote Verzoendag is voorbij en de genadetijd voor de mensheid is voor altijd afgesloten, genade wordt niet langer bewezen aan de onboetvaardigen en het bevel gaat uit: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.” Openb.22:11; Ezech.9:9,10.
Dan zullen de beleden zonden van alle rechtvaardigen evenals de zonden die beleden zijn toen Christus in het heilige der heiligen vertoefde, geplaatst worden op satan, de aanstichter van het kwaad, die bij de voltrekking van het vonnis de straf zal moeten dragen (GC 422; GS 394; EG 335-336). Hier op deze aarde, die hij zelf tot een woestijn heeft gemaakt, zal hij blijven ronddolen... totdat hij uiteindelijk wordt vernietigd (Openb.20:1-3,7-10). Dit werd in het aardse heiligdom verzinnebeeld in de sluitingsdienst van Grote Verzoendag, als de hogepriester zijn middelaarswerk voor het afgelopen jaar had geëindigd, buiten het heiligdom trad, de vergeven zonde van Israël op de kop van de zondebok plaatste en hem de woestijn in zond om daar om te komen (EW 280,281; GC 422; EG 335-336; GS 394-395).
De man met de schrijfkoker
Wanneer Christus Zijn wierookvat neerwerpt, is Zijn volk zonder middelaar (EW 280; EG 335). Volgens Ezechiël 9 wordt Gods volk voor de plagen verzegeld door een man gekleed in wit linnen, met een schrijfkoker aan zijn zijde. De man in linnen was de hogepriester op Grote Verzoendag. De verzoendag was een verzegelingsdag (Ezech.9:2). M.a.w de hogepriester wordt bevolen midden door Jeruzalem te trekken en een teken te maken op de voorhoofden der mannen die zuchten en kermen over al de gruwelen die daar bedreven worden (Eezch.9:4). Wat is dit teken? Het is de naam van de Vader (Openb.14:1), waarmee zijn trouwe kinderen verzegeld zijn als de zijnen! Uiteindelijk bericht de man in het linnen (de hogepriester dus) dat hij gedaan had gelijk hem bevolen was (vers 11; 2 Schatk. 184-188).
De zes mannen met de vernietingswapens
Zij die niet deelgenomen hebben aan de diensten van de grote tegenbeeldige verzoendag ontvangen dit teken niet en worden van Israël afgesneden. Ze worden onderworpen aan het werk van de engelen met de vernietigingswapens in hun handen (Ezech.9:2,5-7). Zo verschrikkelijk en zo uitgebreid is dit werk, dat Ezechiël op zijn aangezicht viel, uitroepende: “Ach, Here, Here, gaat gij nu heel het overblijfsel van Israël verdelgen door Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?” Vers 8.
Christus de Bevrijder
Wanneer het werk van bemiddeling voorbij en de genadetijd afgesloten is, zal Michaël opstaan, de grote Vorst die de zonen van uw volk ter zijde staat en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan tot op die tijd toe (Dan.12:31; GC 613; GS 567). “En velen van hen die slapen in het stof der aarde zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading en eeuwig afgrijzen.” Dan.12:2. Alle doden die tijdens hun leven geloofden in de boodschap van de derde engel verrijzen met een verheerlijkt lichaam uit hun graf om Gods vredesverbond met hen die Zijn wet hebben onderhouden te horen afkondigen (GC 637; GS 587,588). Dan zal het zevende zegel geopend worden,... het zegel dat wordt gekenmerkt door een stilte in de hemel (Openb.8:1) omdat alle bewoners de hemel hebben verlaten en Christus vergezellen bij Zijn tweede komst om Zijn volk op te eisen. “Te dien tijd zal uw volk bevrijd worden, ieder die geschreven wordt bevonden in het boek.” Dan.12:1.
De duur van het oordeel
Volgens de profetie van Dan.8:14, begon dit oordeelswerk meer dan honderd jaar geleden. Lijkt honderd jaar een lange tijd? God kon het zeker in kortere tijd doen, maar laten we bedenken, dat Hij nu niet handelt met materie als bij de Schepping (water, aarde en lucht) maar met de zielen van hen die geschapen werden naar Zijn eigen beeld en voor wie Zijn Zoon stierf om hen te redden. En meer dan dat, satan moet geen enkel excuus hebben om te zeggen dat God partijdig was en dat Hij onrechtvaardig handelde.
Beginnende bij de patriarchen en allen wier namen in het boek des levens staan, wordt iedere naam één voor één afgeroepen. Iedere naam wordt afgeroepen en elk geval wordt nauwkeurig onderzocht (GC 483; GS 446). Hebben allen hun zonden beleden? Zijn hun zonden voor hen uitgegaan naar het gericht? Hebben zij tot het einde toe volhard? Als dit zo is, dan belijdt Jezus hun namen voor de Vader (Matt.10:32; Luc.11:8) en al hun fouten en mislukkingen worden voor altijd uitgewist en hun namen zijn gebleven in het boek des levens van het Lam (Openb.3:5). Is voor zulk werk honderd jaar een lange tijd? In honderd jaar zitten 876600 uren. Als een gemiddelde van een half uur wordt aangehouden voor elk geval, dan kunnen slechts 1.753.200 gevallen beschouwd worden, waarbij zonden worden uitgewist en namen door Christus voor de Vader worden beleden of namen en goede daden werden uitgewist en zonden blijven staan. Een veel langere tijd (duizend jaar) zal besteed worden aan het oordeel over de goddelozen (Openb.20:4,6).
Maak u op!
De zandloper is bijna leeg. Wanneer de gevallen van de rechtvaardige doden allen zijn gewogen, zal het oordeel over de nu levenden beginnen. Dan zal uw geval en het mijne de revue passeren voor God “de Oude van Dagen.” Hoe dankbaar kunnen we zijn «dat Jezus voor Zijn volk pleit, niet als een smekeling om des Vaders barmhartigheid te wekken, maar als een overwinnaar die aanspraak maakt op de zegetekenen van Zijn overwinning.» GW 154. Wanneer het oordeel over de nu levende rechtvaardigen is voltooid, zal het uitwissen van de zonden zijn beëindigd en het huis Gods zal dan voltooid zijn (Ef.2:19) en Jezus zal komen om Zijn kinderen naar hun eeuwig thuis te halen (Joh.14:3). Nabij is de dag des Heren en hij nadert haastig (Zef.1:14). Ben ik gereed? Bereidt u! Bereidt u! Bereidt u! Bereidt! Het is ‘s hemels oproep voor ons vandaag (EW 64-67; EG 119).
“Het oordeel is daar, God’s boek ligt ontsloten,
wat zal ons deel zijn, wat ons beidt,
als iedere daad en woord en denken
‘t lot beslist voor de eeuwigheid?
Wat zal het lot zijn, dat ons beidt,
Hoe zijn wij voor die stond bereid?
Behoren we onrein nog ons zelven,
of rein den Heer voor d’eeuwigheid?” Vertaald naar F.E. Belden.
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)