Het Offer van de Eerstelingen

Het Offer van de Eerstelingen

Wanneer de golvende velden van het gouden graan aankondigden, dat de oogsttijd was gekomen, werd in de tempel de dienst van het Beweegoffer van de Eerstelingen verricht.
Wanneer de kinderen van Israël op weg waren naar Jeruzalem om Pesach te vieren, konden ze aan alle kanten de velden zien, die geel waren van de gerst. De aren wuifden, zwaar van de rijpe korrels, heen en weer in de wind. Maar er mocht geen sikkel in het graan geslagen worden, om het te oogsten. Je mocht zelfs geen korrels verzamelen om op te eten. Eerst moesten de eerstelingen van de oogst aan de Heer geofferd worden.
Het offeren van de eerstelingen vond plaats op de derde dag van het Feest van de Ongezuurde Broden. Op de veertiende dag van de maand Aviv, of Nisan, werd de Pesachmaaltijd gegeten. Op de vijftiende dag was de Sabbat. En op de zestiende dag – of zoals de Bijbel zegt: “op de dag na de sabbat” – werd het offer van de eerstelingen voor de Heer bewogen (Leviticus 23:5–11).

Het was een prachtig ritueel. De priester, gekleed in zijn heilige gewaad, ging met een handvol gele, rijpe graankorrels de tempel binnen. De gloed van het gepolijste goud van de muren en van de voorwerpen in de tempel vermengde zich met de tinten van de gouden graankorrels. De priester bleef voor het gouden reukofferaltaar staan, en bewoog het graan voor de Heer. Die eerste korrels vormden een belofte voor de overvloedige oogst die binnengehaald zou worden. Het bewegen van het offer was een teken van lof en dank aan de Heer van de oogst.

Het offer van de eerstelingen was de belangrijkste dienst op die dag. Maar er werd ook een lam geofferd als brandoffer. Niets van de eerstelingen werd ooit in het vuur verbrand. Want zij waren een beeld van de mensen die werden opgewekt en bekleed met onsterfelijkheid. Zij zouden nooit meer onderworpen zijn aan dood en verval.

God had Zijn volk eeuwenlang in de tempel ontmoet. Hij had hun dank- en lofoffers aangenomen. Maar daar kwam verandering in. Toen Christus op Golgotha stierf, en het voorhangsel van de tempel gescheurd werd, verloor de tempeldienst zijn kracht. De Joden slachtten hun pesachlammeren nog net als voorheen, maar deze dienst was niet meer dan een schijnvertoning. Want in dat bewuste jaar, op de veertiende dag van de maand Aviv, werd Christus, ons Pesachlam, voor ons geslacht. De Joden hielden op die dag na Pesach de lege vorm van de Sabbat. Maar de rust, die Jezus en Zijn volgelingen hielden, werd door God aangenomen. Op de zestiende dag van de maand, in het jaar waarin de Heiland stierf, verrichtten de joden in de tempel, die God had verlaten, de lege vorm van de offerdienst van de graankorrels. Maar Christus, die de werkelijkheid vertegenwoordigt, stond op uit de doden, en werd “de Eersteling … van hen die ontslapen zijn” (I Korinthe 15:20). Beeld en werkelijkheid werden één.

Elke akker met rijp graan, dat in de schuur wordt verzameld, is niets anders dan een herinnering aan de grote, laatste oogst. Dan komt de Heer van de oogst, met een groep engelen als oogstarbeiders. Hij komt de geestelijke oogst van de wereld binnenhalen. Die eerste handvol graan vormde een belofte voor de komende oogst. Zo was de opstanding van Christus een belofte voor de wederopstanding van de rechtvaardigen. “Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem” (I Thessalonicenzen 4:14).

De priester ging de tempel niet binnen met slechts één graankorrel. Hij bewoog een handvol voor de Heer. Zo kwam ook Jezus niet alleen uit het graf. Want “veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; en na Zijn opstanding gingen zij uit de graven” (Mattheüs 27:52–53). De Joden bereidden zich in de tempel voor op de lege vorm van het offer van de eerstelingen. En de Romeinse soldaten vertelden de mensen, dat de discipelen van Jezus Zijn lichaam gestolen hadden. Maar op datzelfde moment gingen deze opgestane heiligen door de straten van de stad, en verkondigden, dat Christus echt was opgestaan (Mattheüs 28:11–15).

Het is droevig maar waar, dat zelfs de discipelen, die hun Heer liefhadden, zó verblind waren. Ze konden niet begrijpen, dat het moment gekomen was, dat de grote Werkelijkheid van de jaarlijkse schaduwdienst, die zij hun leven lang hadden gevierd, eindelijk was gekomen. En zelfs toen zij het bericht van Zijn opstanding hoorden, leek het hun kletspraat, en zij geloofden het niet (Lukas 24:10–11). Maar het ontbreekt God nooit aan helpers. Als levende mensen niet spreken, wekt Hij slapende heiligen op, om het werk te doen, wat Hij hun opdraagt. In de schaduwdienst werd het graan in de tempel bewogen. Om de werkelijkheid hiervan te vervullen, moest Christus Zichzelf en de groep, die samen met Hem was opgestaan, voor God in de eerste afdeling van het hemels heiligdom presenteren.

Op de vroege morgen van de opstandingsdag, toen Jezus aan Maria verscheen, viel zij aan Zijn voeten neer om Hem te aanbidden. Maar Jezus zei tot haar: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader; maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God” (Johannes 20:17). Met deze woorden stelt Jezus Zijn volgelingen op de hoogte van de grote gebeurtenis, die in de hemel zou gaan plaatsvinden. Hij hoopte, dat op aarde weerklank gevonden zou worden voor die wonderlijke vreugde in de hemel. Maar, net zo als zij hadden geslapen op de avond waarop Jezus in doodsnood verkeerde – en niet in staat waren Hem hun steun te geven – zo konden ze nu ook niet delen in de vreugde van de grote triomf van de Heiland. Ze waren door ongeloof verblind. Later diezelfde dag verscheen Jezus aan Zijn volgelingen. Toen liet Hij toe, dat ze Zijn voeten aanraakten en Hem aanbaden. Daarmee liet Hij zien, dat Hij in de tussentijd tot Zijn Vader was opgevaren (Mattheüs 26:40–44; en 28:9).

Paulus vertelt ons, dat toen Christus naar de hemel opvoer, Hij “krijgsgevangenen” meevoerde (Efeze 4:8 NBG). Hier spreekt hij ook over in Romeinen 8:29–30. Hier vertelt hij, hoe deze groep heiligen werd uitgekozen. Zij werden opgewekt, kwamen samen met Christus uit het graf. Zij waren “tevoren bestemd,” daarna werden zij “geroepen,” “en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.” Dit is gebeurd, “opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” Deze groep was samengesteld uit mensen, die gekozen waren uit alle tijden, vanaf de tijd van Adam tot aan de tijd van Christus. Ze waren niet langer aan de dood onderworpen. Ze voeren op met Christus als trofeeën van Zijn macht, die in staat is om alle mensen, die slapen in het graf, op te wekken. De handvol graan vormde in de schaduwdienst een belofte voor de komende oogst. Zo vormen deze heiligen een belofte voor die ontelbare menigte, die Christus uit het stof van de aarde zal opwekken, wanneer Hij voor de tweede keer komt als Koning der koningen en Heer der heren (Johannes 5:28–29).

De bewoners op aarde konden zich in hun dromen nauwelijks een voorstelling maken van dat wonderlijke Beweegoffer van de Eerstelingen, dat in de tempel in de hemel werd gebracht. Dat gebeurde op hetzelfde moment, waarop de Joden in de tempel op aarde een lege vorm brachten.

Het was een wonderlijke gemeente in de voorhoven van de hemel. Alle legerscharen van de hemel en vertegenwoordigers van de niet gevallen werelden waren verzameld om de machtige Overwinnaar te begroeten, toen Hij terugkeerde van de meest verschrikkelijke oorlog, die ooit gevoerd was. Maar het was ook de grootste overwinning die ooit is behaald. Aardse veldslagen, waarbij een klein stukje van de aarde voor korte tijd wordt veroverd, zijn niets in vergelijking met de oorlog, die hier op aarde tussen Christus en de satan heeft gewoed. Christus keerde naar de hemel terug. Hij droeg de littekens van die verschrikkelijke worsteling, in de vorm van de afdrukken van de spijkers in Zijn handen en voeten, en de wond in Zijn zijde (Jesaja 49:16).

Woorden schieten tekort, om te beschrijven hoe de hemelse menigte als één man in aanbidding voor Zijn voeten neerviel. Maar Hij wuift hen met Zijn hand terug. Hij vraagt hen om te wachten. Jezus is de hemel binnengegaan als “de Eerstgeborene onder vele broeders.” Hij zal de aanbidding door de engelen niet ontvangen, vóórdat de Vader de eerstelingen van de oogst heeft aangenomen, die uit de wereld binnengehaald zal worden. Hij is gestorven om te verlossen (Mattheüs 13:38–43). Hij pleit: “Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt” (Johannes 17:24). Hij pleit niet tevergeefs. De werkelijkheid van de schaduwdienst, die eeuwenlang gevierd is, wordt volledig vervuld. De Vader neemt de eerstelingen aan, als belofte, dat alle verlosten door Hem zullen worden aangenomen. Dan gaat het bevel uit: “Laten al Gods engelen Hem aanbidden.”

We vragen ons af, hoe Christus ertoe kon komen, de heerlijkheid van de hemel te verlaten om naar de aarde terug te keren. Daar had Hij alleen maar smaad en verwijten over Zich heen gekregen. Hoe wonderlijk is de macht van de liefde! Zijn verdrietige volgelingen op aarde waren Hem zó dierbaar, dat de aanbidding door de hele hemel Hem niet bij hen weg kon houden. Hij keerde terug om hun hart te troosten en blij te maken.

De eerste drie dagen van Pesach vormen een beeld van wonderlijke momenten in het werk van onze Heiland. De eerste dag is een beeld van Zijn verbroken lichaam en Zijn vergoten bloed. De dag voordat beeld en werkelijkheid één werden, verzamelde Christus Zijn discipelen. Hij stelde de ontroerende gedachtenisdienst in van de maaltijd van de Heer. Zo mogen wij Zijn lijden en dood gedenken, totdat Hij voor de tweede keer komt (Mattheüs 26:26–29).

Elke wekelijkse Sabbat van de Heer is een gedenkteken van die Sabbat, waarop Jezus in het graf rustte. Hij had Zijn werk op aarde, voor de verlossing van een verloren geslacht, volbracht.
God heeft Zijn gemeente niet zonder gedenkteken gelaten voor het ware Beweegoffer van de Eerstelingen. Hij heeft de doop geschonken om deze heerlijke gebeurtenis te gedenken. Zoals Christus in het graf gelegd werd, zo wordt de doopkandidaat in het watergraf gelegd. “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen” (Romeinen 6:4). De eerstelingen van de opstanding, die Christus meenam naar de hemel, zijn een belofte voor de uiteindelijke wederopstanding. Zo is ook het opstaan uit het watergraf van de doop voor het gelovige kind van God een belofte voor de wederopstanding. “Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding” (Romeinen 6:3–5).

Schaduw
Leviticus 23:5–11: De eerstelingen werden op de derde dag, na Pesach, aangeboden.
Werkelijkheid
I Korinthe 15:20; Lukas 24:21–23: Christus stond op de derde dag op en werd de Eersteling.

Schaduw
Leviticus 23:10–11: De priester bewoog de schoof van de eerstelingen voor het aangezicht van de Heer (kantlijn KJV: een handvol graan in de aar, of een omer graankorrels)
Werkelijkheid
Romeinen 8:29; Mattheüs 27:52–53:Vele heiligen stonden samen met Christus op. Hij was de Eerstgeborene onder vele broeders.



Noot van de vertaler:
Eeuwenlang zijn Bijbelgeleerden in twee groepen verdeeld, wat betreft hun opvatting over het tijdstip, waarop Jezus met Zijn discipelen het laatste avondmaal heeft gegeten.
De ene groep gelooft, dat Jezus wat betreft het tijdstip niet de vervulling is geweest van de schaduwdienst – maar alleen op het punt van de gebeurtenis. Zij beweren, dat de 14e Nisan, Pesach, in het sterfjaar van Christus op donderdag viel. Hij zou zijn gekruisigd op vrijdag, de 15e Nisan, de jaarlijkse Sabbat. Hij lag in Zijn graf op de 16e Nisan, de dag dat de eerstelingen in de tempel werden bewogen. En Hij stond op de 17e Nisan op. Ter ondersteuning van dit standpunt halen zij de volgende teksten aan: Mattheüs 26:17; Markus 14:1, 12; Lukas 22:7.

De andere groep gelooft, dat als God bepaald heeft, dat bepaalde offergaven op een bepaalde dag van de maand gebracht moeten worden, ook het beeld en de werkelijkheid op dat bepaalde tijdstip één moeten worden. “De beelden waren in vervulling gegaan, niet alleen wat de gebeurtenis, maar ook wat de tijd betreft” (De Grote Strijd, p. 257). Christus werd op vrijdag, de 14e van de maand Nisan, gekruisigd. Hij stierf aan het kruis rond het negende uur van die dag – “tussen twee avonden” – precies op het tijdstip, waarop eeuwenlang het pesachlam was geslacht. De avond daarvoor had Hij met Zijn discipelen het laatste avondmaal gegeten. De Heiland rustte op Sabbat in Zijn graf, de 15e Nisan. Deze viel in dat jaar samen met de jaarlijkse sabbat, die een schaduw van deze gebeurtenis vormt. “Christus verrees uit de dood als de Eersteling van hen die sliepen. Hij was het tegenbeeld van de beweeggarve, en Zijn opstanding vond plaats juist op dezelfde dag waarop het beweegoffer voor de Here werd gebracht” (Jezus, de wens der eeuwen, p. 552). Dit was op zondag, de 16e Nisan. Ter ondersteuning van dit standpunt worden de volgende teksten aangehaald: Johannes 13:1, 2; 18:28; 19:14; 13:29; 19:31.

(Een derde standpunt verdedigt: Jezus vierde met Zijn discipelen de Pesachmaaltijd op woensdagavond – aan het begin van de 14e Nisan, dus een dag eerder dan in de tempel. Donderdag overdag werd Hij gekruisigd, nog steeds op de 14e Nisan. Vrijdag, de 15e Nisan was de jaarlijkse sabbat. Toen lag Jezus in het graf. Ook op de 16e Nisan, de wekelijkse sabbat, lag Jezus in het graf. Volgens deze opvatting wordt het offer van de eerstelingen “op de dag na de sabbat” bewogen. Dat hoeft dus niet perse de 16e Nisan te zijn, maar kan ook – zoals in dit geval – de 17e Nisan zijn. Teksten: Exodus 12:18; Mattheüs 12:40; Leviticus 23:11, 15; Lukas 22:7; Mattheüs 26:17; Markus 14:12).