Het Brandoffer

Het Brandoffer

Het brandoffer had zijn oorsprong aan de ingang van de Hof van Eden (Genesis 4:4; 8:20). Het is tot aan het kruis voortdurend gebracht. En het zal zijn betekenis niet verliezen, zolang de mensheid onderworpen is aan verzoeking en zonde. Het offer werd in zijn geheel op het altaar gelegd en verbrand (Leviticus 1:2–9). Het was niet alleen een beeld van overgeven van de zonde. Het betekende ook: uw hele leven toewijden aan het dienen van God.

Waar het volk van God in de tijd van de aartsvaders ook heentrok, overal werden primitieve stenen altaren opgericht, waarop zij hun brandoffers in hun geheel konden offeren (Genesis 12:7–8; 13:4, 18; 35:3). Na de lange periode van slavernij in Egypte had Israël zo’n sterke neiging tot afgoderij, dat de Heer het koperen brandofferaltaar in de voorhof van de tabernakel liet bouwen. In plaats dat de vader van het gezin zomaar ergens brandoffers bracht, werden de dieren nu naar het heiligdom gebracht. Daar werden ze geofferd door priesters, die door God waren aangewezen (Deuteronomium 12:5–6). Er waren speciale gelegenheden, waarbij brandoffers werden gebracht op andere plaatsen dan in het heiligdom. Bijvoorbeeld het brandoffer wat David bracht op de dorsvloer van Ornan (II Samuel 24:18–25). En ook het gedenkwaardige offer, dat Elia op de berg Karmel bracht ( I Koningen 18:31–38).

De verslagen over brandoffers in de Bijbel vormen een geschiedenis van wonderlijke overwinningen. Mensen kwamen dichter tot God, door hun zonden weg te doen, en door hun leven en alles wat zij bezaten te geven voor de dienst aan God. Abrahams grote geloofsbeproeving was een brandoffer op de berg Moria (Genesis 22:2–13). Gideon behaalde zijn wonderlijke overwinningen, nadat hij volledige brandoffers voor de Heer gebracht had. Met die offers toonde hij aan, dat hij alles aan de Heer had overgegeven, om op het altaar te worden verteerd, zoals de Heer had bepaald (Richteren 6:21–28).
Het volledige brandoffer was een beeld van de volle toewijding, die iedereen in zijn leven moet hebben, zodat God ons tot Zijn eer kan gebruiken. Paulus drong aan op de vervulling van het ware brandoffer. Hij zei het zó: “Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend slachtoffer, heilig en voor God welgevallig, dat is uw redelijke godsdienst” (Romeinen 12:1). Het offeren van een zo kostbaar dier was voor de Heer niets meer dan een gruwel, als dit niet gepaard ging met de overgave van hart en leven van degene die het offer bracht (Jesaja 1:10–11; Amos 5:22).

De Heiland gaf een prachtige illustratie van dit principe. Hij ging voorbij aan de grote giften van de rijken, die alleen maar voor de show gaven. Die waren voor Jezus van weinig waarde. Hij zei, dat de twee koperen muntjes, die de arme weduwe gaf, in de ogen van de hemel meer waard waren, dan alle rijkdom die voor de schone schijn gegeven werd (Markus 12:41–44). De Heer beschouwt de giften en offers, die Zijn volk brengt om Zijn werk op aarde te ondersteunen, als “een liefelijke reuk, een aangenaam offer, welgevallig voor God.” Hij belooft, dat Hij in al hun noden zal voorzien (Filippenzen 4:16–19). “ Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, luisteren beter dan het vet van rammen” (I Samuel 15:22).

Het volledige brandoffer werd gebracht als verzoening voor de zonde (Leviticus 9:7). Iemand die dit offer bracht, legde zijn handen op de kop van het dier, en beleed zijn zonden (Leviticus 1:4; Numeri 8:12). Daarna moest hij dit dier, als het uit de kudde of de diergroep afkomstig was, met zijn eigen handen slachten. Als het brandoffer een vogel was, doodde de priester het offer. Het bloed werd rondom op het koperen brandofferaltaar gesprenkeld, als beeld van het reinigende bloed van Christus. Daarna werd het offer op het altaar verbrand.

Elke morgen en avond werd in het heiligdom een lam geofferd als volledig brandoffer (Exodus 29:38–42). Elke Sabbat werden vier lammeren geofferd, twee ’s morgens en twee ’s avonds (Numeri 28:9–10). Deze offers waren elke morgen een avond een beeld van de hernieuwde toewijding van de gemeente aan de dienst van God.

De schaduw is inmiddels één geworden met de zaak zelf. Daarom zou het hol en leeg zijn, ja zelfs spot, om nu nog ’s morgens en ’s avonds brandoffers te brengen. Maar het beeld heeft nog niets van zijn betekenis ingeboet. Het bevat verschillende lessen voor ons. Want “Hem lief te hebben met heel het hart en met heel het verstand en met heel de ziel en met heel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers” (Markus 12:33).

Een hart, dat met liefde vervuld is voor God en onze medemensen, is een offer dat steeds aanvaardbaar is voor God. Om ons hart in die toestand te houden, moet het vervuld worden met het leven gevende Woord van God (Psalm 119:11). De Heer neemt “kennis van God meer (aan), dan … brandoffers!” (Hosea 6:6). Iemand die zijn zelfzuchtige belangen en genoegens voldoende opoffert, zodat hij ’s morgens en ’s avonds Gods Woord kan bestuderen, zal die liefde in het hart ervaren. Deze liefde is voor God altijd veel aanvaardbaarder geweest, en zal dat altijd zijn, dan “brandoffers en slachtoffers” (Markus 12:33).

Schaduw
Leviticus 1:9: Het brandoffer werd aangenomen als “een aangename geur voor de HEERE.”
Werkelijkheid
Efeze 5:2: “Christus … heeft … Zichzelf voor ons … overgegeven tot een offergave en slachtoffer, tot een liefelijke reuk voor God.”

Schaduw
Exodus 29:38–43: God ontmoette Zijn volk, wanneer zij hun volledige slachtoffers brachten. En zij werden geheiligd door Zijn aanwezigheid.
Werkelijkheid
Hebreeën 10:8–10: “Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd.”

Schaduw
Leviticus 1:2–9, 13, 17: Het dier werd volledig op het altaar verteerd. “Het is een brandoffer, een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE.”
Werkelijkheid
Romeinen 12:1: “Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend slachtoffer, heilig en voor God welgevallig, dat is uw redelijke godsdienst.”