07 Vermaning tot getrouwheid

Het was een zwaar kruis voor Ellen om aan de dwalende te moeten vertellen wat haar was getoond. Het maakte haar vaak neerslachtig als zij anderen bedroefd of verontrust zag. En als zij verplicht was om de boodschappen te openbaren, verzachtte zij die zoveel mogelijk en trachtte hen zo gunstig mogelijk te doen schijnen voor de persoon voor wie ze bestemd waren en dan zocht ze de eenzaamheid op om te wenen over haar innerlijke strijd. Zij was afgunstig op hen die alleen verantwoordelijk waren voor hun eigen ziel. Het was hard om de duidelijke scherpe getuigenis die God haar had gegeven aan anderen mede te delen. Zij wachtte angstig het resultaat af van haar boodschap, en indien de personen in verzet kwamen tegen de berisping en later zelfs de waarheid tegen stonden rezen er vragen op in haar geest, zoals: “Deel ik de boodschap wel op de juiste wijze mee? Was er niet een weg om hen te redden”? En zo zwaar drukte deze last op haar ziel dat zij dikwijls het gevoel had dat de dood een welkome bezoeker zou zijn en het graf een zoete rustplaats.

Ellen was zich er niet van bewust dat zij niet getrouw was door dergelijke vragen te stellen en te twijfelen en zag het gevaar niet van zo’n gedrag, totdat zij in een visioen in de tegenwoordigheid van Jezus werd opgenomen. Zij beschrijft deze ervaring als volgt: “Hij keek naar mij met een frons van afkeuring en wende Zijn gelaat van mij af. Het is niet mogelijk om de verschrikking en de zielsangst die ik toen voelde te beschrijven. Ik viel voor Hem op mijn gezicht, maar was niet in staat om een woord te uiten.”

O, hoe verlangde ik er naar om verborgen te zijn voor die vreselijke blik! Toen werd ik mij enigszins bewust wat de gevoelens der goddelozen zullen zijn wanneer zij tot de bergen en de rotsen roepen: “Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem die gezeten is op de troon en voor de toorn van het Lam” Openb. 6: 16. Toen verzocht de engel haar om op te staan en zag zij een gezelschap aan zich voorbijtrekken, wier haren waren uitgerukt en wier kleren waren gescheurd en van wie de gelaatsuitdrukking een toonbeeld van wanhoop waren en verschrikking. Zij kwamen dicht bij Ellen en wreven hun kleren tegen de hare. Toen zij naar haar kleren keek zag zij dat ze bevlekt waren met bloed. Zij viel als dood aan de voeten van de engel. Zij vond geen excuus en verlangde van die plaats weg te zijn. De engel richtte haar op en zei: “Dit is nu niet uw geval, maar dit toneel is aan uw oog voorbijgegaan om u te laten weten wat u toestand zal zijn, indien u verwaarloosd aan anderen te verklaren wat de Heere aan u heeft geopenbaard. Maar indien getrouw bent tot het einde, zult u eten van de boom des levens en zult u drinken van de rivier van het water des levens. U zult veel te lijden hebben, maar de genade van God is genoeg.”

Toen voelde zij zich bereid om alles te doen wat de Heere van haar zou vragen, dat zij Zijn goedkeuring mocht hebben, en niet Zijn vreselijke frons hoefde te voelen. Al deze ervaringen, de strijd met vooroordeel en tegenstand, het conflict met de machten der duisternis konden alleen worden overwonnen in de kracht van God. De ervaring van Ellen en de eerste pioniers was, dat zij die God zoeken in nederigheid en met een verslagen hart, in staat zijn om onderscheidt te maken tussen: het ware en het valse. “Ootmoedigen doet Hij wandelen in het recht, en Hij leert ootmoedigen zijn weg.” Psalm 25:9.

Iedere overwinning door God geschonken had tot gevolg dat het geloof werd gesterkt Al deze ervaringen bereidden Ellen voor op de lange taak die nog verder voor haar lag. De Geest der profetie waarschuwt ons dat een soortgelijke openbaring van fanatisme als in de eerste dagen van de Adventbeweging werd geopenbaard, zich in de laatste tijd, kort voor Jezus wederkomst, zal herhalen. Aan de andere kant is er het grote gevaar van verslapping en wereldsgezindheid. De weg naar het Nieuwe Jeruzalem is smal en zowel ter rechter als ter linkerzijde dreigen er gevaren. Hoe goed verstaan wij daarom het gebed van de voorzitter der G.K. br. R.R. Figuhr, bij de eerste keer dat hij als voorzitter werd gekozen: “Heere, bewaar mij dat ik niet van de weg zal afwijken, noch ter rechter – noch ter linkerzijde”. Moge God een ieder van ons bewaren voor de valstrikken van satan –fanatisme aan de ene kant en wereldsgezindheid aan de andere kant; en ons leiden binnen de poorten van de Eeuwige Godsstad, waar wij zullen, mogen eten van de boom des levens en drinken van de rivier van het water des levens, tezamen met haar die in Gods kracht over de machten der duisternis heeft mogen zegenvieren!