01 Hij onderwees in gelijkenissen
In Christus' onderwijs door gelijkenissen is hetzelfde beginsel zichtbaar als in zijn zending naar deze wereld. Christus heeft onze natuur op Zich genomen om onder ons te wonen, zodat wij bekend zouden worden met zijn goddelijk karakter en leven. Goddelijkheid was bekleed met menselijkheid, de onzichtbare heerlijkheid in de zichtbare menselijke gestalte. Door bekende dingen kon de mens het onbekende leren kennen. Hemelse dingen werden door aardse geopenbaard. God werd geopenbaard in de gedaante van de mens. Dit was ook het geval met de leer van Christus. Onbekende dingen werden door bekende zaken geïllustreerd, goddelijke waarheden bekend gemaakt door aardse dingen, waarmee de mensen vertrouwd waren.
De Schrift zegt: “Dit alles zei Jezus in gelijkenissen tot de scharen . . . opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zei: Ik zal mijn mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is." (Matth. 13:34,35)
Natuurlijke zaken werden gebruikt om geestelijke dingen duidelijk te maken. Dingen uit de natuur en uit het leven van zijn toehoorders werden verbonden met de waarheden van het geschreven Woord. Door op deze wijze de aandacht van de aardse dingen te richten op het geestelijk koninkrijk, zijn de gelijkenissen van Christus schakels in de keten van waarheid die de mens met God, en de hemel met de aarde verbindt.
In zijn onderricht uit de natuur sprak Christus over de dingen die Hij zelf had gemaakt en die eigenschappen en krachten bezaten die Hij zelf daaraan had gegeven. In hun oorspronkelijke volmaaktheid waren alle geschapen voorwerpen een uiting van Gods gedachten. Voor Adam en Eva was de natuur in hun tehuis in het paradijs vol van de kennis van God en stroomde over van goddelijk onderricht. De wijsheid sprak tot het oog en werd opgenomen in het hart, want zij spraken met God door middel van zijn geschapen werken. Toen het eerste mensenpaar de wet van de Allerhoogste had overtreden, verdween Gods heerlijkheid uit de natuur. Nu is de aarde geschonden en door zonde verontreinigd. Toch is ook nog in deze geschonden staat veel moois overgebleven. Gods gelijkenissen zijn niet uitgewist. Wanneer de natuur goed begrepen wordt, spreekt deze nog steeds van haar Schepper.
In de tijd van Christus had men deze lessen uit het oog verloren. De mens ontdekte God vrijwel niet meer in zijn werken. De zondigheid van het mensdom had een lijkkleed geworpen over de schoonheid van de schepping en in plaats van God te openbaren, werden zijn werken een scheidsmuur, die Hem voor het oog verborg. De mensen aanbaden het schepsel boven de Schepper. Op deze wijze zijn de overleggingen van de heidenen op niets uitgelopen en is het duister geworden in hun onverstandig hart. (Rom. 1:25,21) Zo waren in Israël de leerstellingen van mensen gekomen in de plaats van wat God had gezegd. Niet alleen de dingen uit de natuur, maar ook de offerdienst en de Schriften zelf, gegeven om God bekend te maken, werden zó verdraaid dat ze juist middelen werden om God te verbergen.
Christus trachtte weg te nemen wat de waarheid had verduisterd. Hij kwam om de sluier die door de zonde over het gelaat van de natuur was geworpen, opzij te schuiven en de geestelijke heerlijkheid, die alle geschapen dingen moesten weerkaatsen, weer aan het licht te brengen. Zijn woorden plaatsten de leerstellingen van de natuur en die van de Bijbel in een nieuwe samenhang en maakten er een nieuwe openbaring van.
Jezus plukte de prachtige lelie en gaf die in handen van kinderen en jongeren. Terwijl zij opblikten naar zijn jeugdig gelaat, verlicht door de zonneschijn van het gelaat van zijn Vader, gaf Hij hun de les: “Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze.” Daarop volgde de heerlijke zekerheid en de belangrijke les: “Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?”
In de Bergrede werden deze woorden behalve tot kinderen en jongeren ook gericht tot anderen. Ze werden gericht tot de scharen, waaronder mannen en vrouwen waren die bezorgd en verslagen, teleurgesteld en verdrietig waren. “Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet dat gij dit alles behoeft.”
Toen breidde Hij zijn handen uit over de omringende schare en zei: “Maar zoekt eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.” (Matth. 6:28-33)
Op deze manier verklaarde Jezus de boodschap die Hij zelf aan de leliën en aan het gras van het veld had gegeven. Hij wil dat wij deze lezen in elke bloem en in iedere grasspriet. Zijn woorden zijn vol beloften en zijn bedoeld om het vertrouwen in God te versterken.
Christus' blik op de waarheid was zo ruim en zijn leer was zo veelomvattend, dat elke fase van de natuur gebruikt werd om de waarheid te illustreren. De tonelen waarop dagelijks het oog rust werden alle verbonden met een of andere geestelijke waarheid, zodat heel de natuur bekleed is met de gelijkenissen van de Meester.
In het begin van zijn openbaar werk had Christus zo duidelijk tot de mensen gesproken, dat al zijn toehoorders de waarheden hadden kunnen bevatten, die hen wijs konden maken tot zaligheid. Maar in veel harten had de waarheid geen wortel geschoten. Heel spoedig was ze weggenomen. “Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen,” zei Hij, “omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. . . Want het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten.” (Matth. 13:13-15)
Jezus wilde graag vragen uitlokken. Hij probeerde de zorgelozen wakker te schudden en de waarheid te laten doordringen in het hart. Het spreken in gelijkenissen was gangbaar en eiste respect en aandacht, niet alleen van de Joden maar ook van mensen uit andere volken. Jezus had geen betere wijze van onderricht kunnen gebruiken. Als zijn toehoorders hadden verlangd om goddelijke zaken te leren kennen, hadden zij zijn woorden kunnen begrijpen, want Hij was altijd bereid ze aan de eerlijke onderzoeker te verklaren.
Daarbij moest Christus waarheden brengen waarvoor de mensen nog niet gereed waren om deze te aanvaarden of zelfs te begrijpen. Ook daarom onderwees Hij hen in gelijkenissen. Door zijn onderricht te verbinden met het dagelijkse leven of met de natuur trok Hij hun aandacht en sprak Hij tot hun hart. Als zij later zagen naar de voorwerpen die zijn lessen illustreerden, herinnerden zij zich de woorden van de goddelijke Leraar. Voor het verstand dat openstond voor de Heilige Geest, kreeg de betekenis van de leer van de Heiland steeds meer inhoud. Verborgenheden werden openbaar en wat moeilijk te vatten was geweest, lag nu voor de hand.
Jezus zocht toegang tot ieders hart. Door verschillende illustraties te gebruiken, bracht Hij niet alleen de waarheid in zijn verschillende vormen, maar deed Hij tevens een beroep op de verschillende toehoorders. Hun belangstelling werd gewekt door beelden, genomen uit hun dagelijkse omgeving. Niemand die naar de Heiland luisterde, kon het gevoel hebben dat hij veronachtzaamd of vergeten werd. De eenvoudigste en zondigste mensen hoorden in zijn leer een stem die vol medeleven en tederheid tot hen sprak.
Hij had nog een reden om te leren door gelijkenissen. Onder de velen die om Hem vergaderd waren, bevonden zich priesters en rabbi's, schriftgeleerden en oudsten, Herodianen en oversten, wereldsgezinde, dweepzieke, eerzuchtige mensen, die hun uiterste best deden een beschuldiging tegen Hem te vinden. Hun spionnen volgden dagelijks zijn stappen om van zijn lippen iets te horen waardoor zij Hem konden veroordelen om zodoende Hem, die heel de wereld achter Zich scheen te trekken, voor altijd tot zwijgen te brengen.
De Heiland kende het karakter van deze mensen en bracht de waarheid zó, dat zij niets konden vinden om zijn optreden voor te leggen aan het Sanhedrin. Door gelijkenissen bestrafte Hij de schijnheiligheid en boze werken van hen, die vooraanstaande posities bekleedden. In beeldspraak kleedde Hij de waarheid, die zo scherp was dat wanneer deze rechtstreeks was gesproken, zij niet naar zijn woorden zouden hebben geluisterd, maar al heel spoedig een eind aan zijn werk zouden hebben gemaakt. Hoewel Hij echter de spionnen ontliep, maakte Hij de waarheid zo duidelijk dat dwaling aan het licht werd gebracht en mensen die eerlijk waren, baat vonden bij zijn lessen.
Goddelijke wijsheid en oneindige genade werden duidelijk gemaakt door Gods scheppingswerken. De mensen werden over God onderricht door de natuur en voorvallen uit het dagelijks leven. “Hetgeen van Hem niet gezien kan worden,” wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, nl. “zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.” (Rom. 1:20)
In het onderwijs van de Heiland door middel van gelijkenissen vinden we een heenwijzing naar wat “hogere opvoeding” vormt. Christus had voor de mensen de grootste waarheden van de wetenschap kunnen openen. Hij had verborgenheden kunnen ontsluieren waarvoor eeuwen van arbeid en studie nodig zijn geweest om ze te doorgronden. Hij had suggesties kunnen doen op wetenschappelijk vlak waardoor stof tot nadenken en stimulansen voor uitvindingen tot het einde waren geleverd. Dit heeft Hij echter niet gedaan. Hij heeft niets gezegd om de nieuwsgierigheid te bevredigen of aan de eerzucht van de mens te voldoen door deuren naar wereldse grootheid te openen. Bij al zijn onderricht bracht Christus de gedachten van de mens in aanraking met de Oneindige. Hij zei niet dat de mensen menselijke meningen over God, diens Woord of werken moesten bestuderen. Hij leerde hen dat zij Hem moesten zien zoals Hij werd geopenbaard in zijn werken, in zijn Woord en zijn voorzienigheid.
Christus besprak geen abstracte theorieën, maar die dingen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het karakter, zaken die de mogelijkheid van de mens om God te leren kennen vergroten en hem beter in staat stellen goed te doen. Hij sprak met de mensen over die waarheden die verband houden met dit leven en die betrekking hebben op de eeuwigheid.
Het was Christus die voor Israëls opvoeding zorgde. Hij had gezegd: “Gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.” (Deut. 6:7-9)
In zijn eigen onderricht liet Jezus zien hoe dit gebod vervuld moet worden, hoe de wetten en beginselen van Gods koninkrijk zo kunnen worden gebracht dat hun schoonheid en betekenis openbaar wordt. Toen de Here Israël opleidde als bijzondere vertegenwoordigers van Hemzelf, gaf Hij hun woningen tussen de heuvels en de dalen. In hun gezinsleven en godsdienst werden zij steeds in aanraking gebracht met de natuur en met Gods Woord. Zo onderwees Christus zijn discipelen aan het meer, op de berghelling, in de velden en wijngaarden, waar zij de dingen in de natuur waarmee Hij zijn lessen illustreerde konden zien. En terwijl zij van Christus leerden, brachten zij hun kennis in praktijk door Hem te helpen in zijn werk.
Op deze wijze moeten wij door de schepping de Schepper beter leren kennen. Het boek der natuur is een groot studieboek dat wij samen met de Bijbel moeten gebruiken om anderen te onderwijzen over zijn karakter en om de verloren schapen terug te leiden naar Gods kudde. Terwijl Gods werken worden bestudeerd, dringt de Heilige Geest Zich met overtuiging op. Logisch redeneren brengt geen overtuiging. Wanneer de geest niet zozeer verduisterd is dat men God niet kent, wanneer het oog niet te zeer verzwakt is om God te zien of het oor te zeer is verstopt om zijn stem te horen, wordt de diepere betekenis duidelijk en dringen de prachtige, geestelijke waarheden van het geschreven Woord door tot het hart.
In deze lessen, rechtstreeks uit de natuur genomen, is een eenvoud en zuiverheid die ze van onschatbare waarde maakt. Iedereen heeft behoefte aan de lessen die aan deze bron worden ontleend. De schoonheid van de natuur trekt op zichzelf reeds de mens af van werelds vermaak en zonde naar reinheid, vrede en God. Maar al te vaak is de geest van studenten bezig met menselijke theorieën en veronderstellingen: zogenaamde wetenschap en wijsbegeerte. Zij moeten in nauwe aanraking met de natuur worden gebracht. Zij moeten leren dat de schepping en het christendom één God hebben. Zij moeten de harmonie leren zien tussen het natuurlijke en het geestelijke. Alles wat hun ogen zien en hun handen tasten moet als les worden gebruikt bij het bouwen aan het karakter. Zo zullen mentale krachten worden gesterkt, zal het karakter worden ontwikkeld en het hele leven worden veredeld.
Christus' doel met het onderwijzen door gelijkenissen was rechtstreeks in overeenstemming met het doel van de sabbat. God heeft aan de mensen het gedenkteken van zijn scheppingsmacht gegeven, opdat zij Hem in de werken van zijn handen zouden kunnen ontdekken. De sabbat vraagt ons de heerlijkheid van de Schepper te zien in zijn geschapen werken. Omdat Hij dit wilde doen verbond Jezus zijn kostbare lessen met de schoonheid van de natuurlijke dingen.
Op de geheiligde rustdag moeten wij meer dan op andere dagen de boodschap bestuderen die God ons door de natuur heeft gegeven. Wij moeten de lessen van de Heiland bestuderen waar Hij ze heeft gesproken, in de velden en bossen, onder de open hemel, tussen gras en bloemen. Wanneer wij het hart der natuur naderen, maakt Christus zijn tegenwoordigheid aan ons merkbaar en spreekt Hij tot ons van zijn vrede en liefde.
Christus heeft zijn onderricht echter niet alleen verbonden met de rustdag maar ook met de werkweek. Hij heeft wijsheid voor iemand die ploegt en zaait. In het ploegen en zaaien, het bewerken van de grond en het oogsten, leert Hij ons zien hoe de genade in het hart werkzaam is. Zo wil Hij dat wij in elke vorm van nuttige arbeid en elke bezigheid in het leven een les van goddelijke waarheid ontdekken. Dan zal ons dagelijks werk niet langer al onze aandacht opeisen en ons God doen vergeten. Het zal ons juist blijven herinneren aan onze Schepper en Verlosser.
De gedachte aan God zal als een rode draad lopen door onze huiselijke plichten en bezigheden. De heerlijkheid van zijn aanschijn zal voor ons weer op de natuur rusten. Wij zullen steeds nieuwe lessen leren van hemelse waarheden en opgroeien naar het beeld van zijn reinheid. Op deze wijze zullen wij door de Here onderwezen worden en op de plaats waar wij ons werk hebben, blijven voor God. (Jes. 54:13 ; 1 Cor. 7:24)
("Lessen uit het Leven van Alledag" - E.G. White)