08 De door God gezonden leraar
DE GROTE LERAAR
“Nooit heeft een mens zó gesproken, als deze Mens spreekt!” Johannes 7:46
“Gedenkt Hem.”
“Men noemt Hem Wondebare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.” Jes. 9:5.
In de Leraar, door God gezonden, schonk de hemel aan de mensheid het beste en grootste. Hij Die aanwezig geweest was bij de raadslagen des Allerhoogsten, Die gewoond had in het binnenste heiligdom van de Eeuwige, was Degene Die verkoren was om persoonlijk aan de mensheid de kennis van God te openbaren.
Door Christus was elke straal van het goddelijke licht uitgezonden, dat ooit onze zondige wereld had bereikt. Hij was het Die gesproken had door ieder die in de loop der eeuwen Gods Woord aan de mens had verklaard. Al de uitmuntende eigenschappen van de grootste en edelste mensen op aarde, waren een beeld van Hem. De reinheid en liefdadigheid van Jozef, het geloof en de zachtmoedigheid en lankmoedigheid van Mozes, de standvastigheid van Elisa, de nobele onkreukbaarheid en trouw van Daniël, de ijver en zelfopoffering van Paulus, de verstandelijke en geestelijke kracht, geopenbaard in al deze mannen, waren slechts een straal van de glans Zijner heerlijkheid. In Hem werd het volmaakte ideaal gevonden.
Christus kwam naar deze wereld om dit ideaal te openbaren als de enige ware maatstaf om te bereiken; om te laten zien wat uit elk menselijk wezen kon groeien; wat, door het inwonen van het goddelijke in de menselijkheid, allen die Hem aannamen, konden worden. Hij kwam om te laten zien hoe mensen moeten worden opgevoed zoals het de kinderen Gods betaamt; hoe zij op aarde de beginselen en het leven des hemels moeten uitleven.
Gevolgen van valse leer
Deze grootste gave Gods werd geschonken om tegemoet te komen aan ‘s mensen grootste nood. Het Licht verscheen toen de duisternis op aarde het allerdiepste was. Door valse leringen waren de gedachten der mensen reeds lang van God afgekeerd. In de bestaande onderwijsmethoden had menselijke filosofie de goddelijke openbaring verdrongen. In plaats van de door de hemel gegeven maatstaf der waarheid, hadden de mensen een maatstaf naar eigen idee aanvaard. Van het Licht des levens hadden zij zich afgewend om te wandelen in de vonken van het vuur dat zijzelf hadden ontstoken.
Schijn in plaats van werkelijkheid
Nadat zij zich hadden afgewend van God, de enige Bron voor menselijke kracht, was hun kracht slechts zwakheid. Zij konden zelfs niet komen tot de maatstaf die zijzelf hadden gesteld. In het gemis aan werkelijke voortreffelijkheid werd voorzien door uiterlijke vormen en woorden. Schijn nam de plaats in der werkelijkheid. Van tijd tot tijd stonden leraars op die de mensen wezen op de Bron der waarheid. De juiste beginselen werden verkondigd en het leven dier mensen getuigde van hun kracht. Maar die pogingen lieten geen blijvende indruk na. Het was alsof de loop van het kwaad even werd afgeremd, maar de naar beneden gerichte stroom des verderfs werd niet tegengehouden. De hervormers waren als lichten, schijnende in de duisternis, maar zij konden het kwaad niet verdrijven. De wereld “had de duisternis liever dan het licht”. Joh. 3:19.
Vormendienst, materialisme
Toen Christus op aarde kwam scheen de mensheid naar haar dieptepunt te snellen. De grondslagen der samenleving waren ondermijnd. Het leven was gekunsteld en onnatuurlijk geworden. De Joden, verstoken van de kracht van Gods Woord, gaven aan de wereld verdovende en zieldodende overleveringen en beschouwingen. De aanbidding van God “in geest en in waarheid” was overwoekerd door de verheerlijking van mensen in een eindeloze cirkel van ceremoniën door de mens zelf ingesteld. Overal in de wereld verloren alle godsdienststelsels hun greep op de geest en de ziel. Vol ergernis over al die leugens en bedrog, trachtten zij hun gedachten te verstikken en keerden de mensen zich tot ongeloof en materialisme. Ze hielden met de eeuwigheid geen rekening meer en leefden slechts voor de wereld.
Minachting voor de rechten van de mens
Toen zij de Godheid niet meer erkenden, hadden ze ook geen eerbied meer voor de mens. Waarheid, eer, onkreukbaarheid, vertrouwen, medelijden, werden steeds zeldzamer op aarde. Onbeteugelde begeerte en een alles overheersende eerzucht deden een algemeen wantrouwen ontstaan. Het gevoel voor plicht, voor de verzorging van de zwakke door de sterke, voor menselijke waardigheid en menselijke rechten, werd opzij gezet als een droom of een fabel. Mensen uit het gewone volk werden beschouwd als lastdieren of als werktuigen en middelen om een eerzuchtig doel te bereiken. Men streefde naar welstand en macht, gemakzucht en genotzucht als naar het hoogste goed. Lichamelijke ontaarding, afstomping, geestelijke dood, kenmerkten deze tijd.
Wanbegrip ten opzichte van God
Toen de boze hartstochten en bedoelingen der mensen God uit hun gedachten verbanden, werden ze, door Hem te vergeten, nog sterker tot het kwade aangezet. Het hart dat aan de zonde was overgegeven, bekleedde Hem met zijn eigen kenmerken en deze opvatting versterkte de macht der zonde. Geneigd tot zelfzucht, gingen de mensen God zien zoals zijzelf waren - een Wezen wiens doel was zelfverheerlijking, wiens behoeften aangepast werden aan Zijn eigen genoegen; een Wezen door Wie mensen werden verheven of terneer geworpen al naar gelang zij Zijn zelfzuchtig doel hielpen of tegenwerkten. De lagere standen beschouwden het Verheven Wezen als iemand die nauwelijks verschilde van hun onderdrukkers, alleen overtrof Hij dezen nog in macht. Door deze ideeën kreeg elke vorm van godsdienst gestalte en ging gepaard met afpersing.
Onbeteugeld kwaad
Door gaven en ceremoniën trachtten de aanbidders de Godheid gunstig te stemmen ten einde Zijn gunst voor persoonlijke bedoelingen te verkrijgen. Een dergelijke godsdienst die geen kracht uitoefende op hart en geweten, kon slechts een cyclus van vormen zijn, die de mensen vermoeide en waarvan zij gaarne verlost zouden willen zijn, voor zover het hun geen voordeel bracht. Zo groeide het kwaad, omdat het niet beteugeld werd, terwijl de waardering van en het verlangen naar het goede meer en meer verflauwde. De mensen verloren het beeld van God en kwamen onder de invloed van de demonische kracht waardoor zij werden beheerst. De gehele wereld werd een poel van verderf.
De kracht van een nieuw leven
Daar was slechts één hoop voor de mensheid - dat in die massa van tegenstrijdige en verderfelijke elementen een nieuw zuurdesem zou gebracht worden; dat de mensen de kracht tot een nieuw leven zouden ontvangen; dat de kennis van God aan de wereld teruggegeven zou worden.
Christus kwam om die kennis te herstellen. Hij kwam om de valse leer, waardoor zij die beweerden God te kennen, een verkeerd beeld van Hem hadden gegeven, weg te nemen. Hij kwam om de natuur van Zijn wet aan te tonen, om in Zijn eigen karakter de schoonheid der heiligheid te openbaren.
Met de liefde der eeuwigheid
Christus kwam naar de wereld met de van alle eeuwigheid saamgevatte liefde. Terwijl Hij een streep haalde door al die eisen welke de wet van God hadden belemmerd, toonde Hij dat de wet een wet van liefde is, een uitdrukking van de Goddelijke Goedheid. Hij liet zien dat het gehoorzamen aan haar beginselen het geluk der mensheid betekent en daarmede de standvastigheid, het fundament en de opbouw van de menselijke samenleving.
Wel verre van een maaksel van willekeurige eisen, is Gods wet aan de mensen gegeven als een omtuining, een schild. Wie haar beginselen aanneemt, is bewaard tegen het kwaad. Getrouwheid aan God houdt ook getrouwheid aan de mens in. Zo waakt de wet over de rechten, de persoonlijkheid van elk menselijk wezen. Zij weerhoudt de meerdere van verdrukking en de ondergeschikte van ongehoorzaamheid. Zij verzekert het welzijn van de mens, zowel voor deze als voor de komende wereld. Voor de gehoorzame bevat ze de belofte van het eeuwige leven; want ze brengt de beginselen die eeuwig blijven bestaan, tot uiting.
Een betoog van ware beginselen
Christus kwam om de waarde der goddelijke beginselen aan te tonen, door hun kracht voor de wedergeboorte der mensheid te openbaren. Hij kwam om te onderrichten hoe deze beginselen ontwikkeld en toegepast moesten worden.
Bij de mensen van die tijd werd de waarde van alle dingen bepaald door uiterlijk vertoon. Naarmate de godsdienst aan kracht had ingeboet, was hij toegenomen in pracht en praal. De opvoeders van die tijd zochten eerbied af te dwingen door veel uiterlijk vertoon.
Eenvoud
Met dit alles vormde het leven van Jezus een scherpe tegenstelling. Zijn leven toonde de waardeloosheid van al die dingen, die de mensen als zeer noodzakelijk voor het leven beschouwden. Hoewel Hij werd geboren in een zeer eenvoudige omgeving - opgroeiende in het gezin van een landman en het werk doende van een ambachtsman, en Hij in die jaren in onbekendheid leefde en Zich vereenzelvigde met de onbekende zwoegers der wereld - volgde Jezus nochtans het goddelijke opvoedingsplan. De scholen van die tijd, welke de kleine dingen groot en de grote dingen klein maakten, bezocht Hij niet. Zijn scholing werd rechtstreeks verkregen uit de door de Hemel aangewezen bronnen; uit nuttige bezigheid, uit het bestuderen van de Schriften en de natuur en uit de ervaringen van het leven - Gods leerboeken vol lessen voor allen die ze met een open oog en een verstandig hart gaarne ter hand nemen.
“Het Kind groeide op en werd krachtig en werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem”. Lucas 2:40.
Aldus voorbereid, aanvaardde Hij Zijn zending en telkens wanneer Hij met mensen in aanraking kwam, oefende Hij een zegenende invloed op hen uit, een hervormende kracht, zoals de wereld nog nooit had aanschouwd.
Medeleven
Wie de mensheid wil veranderen, moet zelf de mensheid begrijpen. Alleen door medeleven, geloof en liefde kunnen mensen bereikt en opgericht worden. Hier staat Christus geopenbaard als de grootste Leraar; van allen die ooit op aarde hebben gewoond, heeft Hij alleen een volmaakt begrip van de menselijke ziel.
“Wij hebben geen hogepriester” - meester-leraar, want de priesters waren leraars - “wij hebben geen hogepriester die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest”. Hebr. 4:15.
“In verzoekingen heeft Hij geleden”
“Doordat Hijzelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen.” Hebr. 2:18.
Christus alleen had ervaring in al de smarten en verzoekingen die menselijke wezens overkomen. Nooit werd iemand anders, uit een vrouw geboren, zo hevig aangevallen door verzoeking, nooit heeft iemand anders zo’n zware last van ‘s werelds zonde en smart gedragen. Nooit is er iemand geweest, wiens medeleven zo veelomvattend en zo minzaam was. Delende in al de ervaringen der mensheid, kon Hij niet enkel met elke belaste, verzochte en worstelende ziel meevoelen, maar ook meeleven.
Zoals Hij leerde, zo was Hij
Zoals Hij leerde, zo leefde Hij. “Ik heb u een voorbeeld gegeven”, zei Hij tot Zijn discipelen, “opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb”. “Ik heb de geboden Mijns Vaders bewaard”. Joh. 13:15; 15:10. Zo ging er van Christus’ woorden in Zijn leven voorbeeld en kracht uit. Maar nog meer; zoals Hij leerde, zo was Hij. Zijn woorden waren de uitdrukkingen, niet enkel van Zijn eigen levenservaring, maar van Zijn persoonlijk karakter. Niet alleen leerde Hij de waarheid, maar Hij was de waarheid. En dat was het, wat aan Zijn leer kracht verleende.
Macht om harten te winnen
Christus berispte waar dit nodig was. Nooit heeft er iemand geleefd die het kwaad zo haatte; nooit was er iemand die het zo onbevreesd veroordeelde. Voor alles wat leugen en bedrog was, hield Zijn tegenwoordigheid een berisping in. In het licht van Zijn reinheid zagen de mensen hoe onrein zijzelf waren, hoe hun bedoelingen in het leven boos en vals waren. En toch trok Hij ze tot Zich. Hij die de mens had geschapen, begreep de waarde van de mensheid. Openlijk veroordeelde Hij het kwaad als de vijand van hen, die Hij zocht te zegenen en te redden. In elk menselijk wezen, hoe diep ook gezonken, zag Hij een kind van God dat teruggebracht kon worden tot het voorrecht van zijn verwantschap aan God. “God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde”. Joh. 3:17. Wanneer Hij de mensen in hun lijden en ontaarding aanschouwde, bemerkte Christus dat er nog reden was om te hopen, waar enkel wanhoop en ondergang te zien waren. Waar zich ook maar een noodgeval voordeed, zag Hij een kans om te helpen. Verzochte en verslagen zielen die zichzelf verloren waanden, trad Hij tegemoet, niet met een vloek maar met een zegen.
Zaligspreking ter begroeting
De zaligsprekingen waren Zijn begroeting aan de gehele mensheid. Toen Hij daar al die mensenscharen zag, bijeengekomen om te luisteren naar de prediking op de berg, scheen Hij op dat ogenblik te vergeten dat Hij niet in de hemel was en zo uitte Hij de gewone begroeting van de wereld des lichts. Van Zijn lippen vloeiden de zegeningen als een bruisende stroom uit een lang verzegelde bron.
Terwijl Hij zich afkeerde van de eerzuchtige, zelfvoldane bevoorrechten dezer wereld, verkondigde Hij dat diegenen gezegend waren die, hoe groot hun nood ook was, Zijn licht en liefde zouden aannemen. Tot de armen van geest, de bedroefden, de vervolgden strekte Hij Zijn armen uit en zei: “Komt tot Mij.... Ik zal u rust geven”. Matth. 11:28.
Het zien van ‘s mensen mogelijkheden
In elk menselijk wezen onderscheidde Hij onbeperkte mogelijkheden. Hij zag de mensen zoals zij konden zijn, veranderd door Zijn genade, - in “de liefelijkheid van de Here, onze God”. Psalm 90:17. Terwijl Hij hen in hope aanschouwde, bezielde Hij hen ook met die hoop. Hen met vertrouwen tegemoet tredend, bezielde Hij hen met vertrouwen. In Zichzelf openbarende ‘s mensen ware ideaal, bracht Hij om dit te bereiken, in hen zowel verlangen als geloof tot ontwaking. In Zijn tegenwoordigheid werden verachtte en gevallen zielen zich bewust dat zij nog mensen waren en zij verlangden er naar, Zijn achting waardig te zijn. In menig hart, dat onontvankelijk scheen voor heilige dingen, werden nieuwe krachten wakker geroepen. Voor menige wanhopende opende zich de mogelijkheid tot een nieuw leven.
Christus verbond de mensen met Zijn hart met koorden der liefde en toewijding en door diezelfde koorden verbond Hij hen aan hun medemensen. Bij Hem stond liefde gelijk met leven en leven gelijk met dienen. “Om niet hebt gij het ontvangen”, zei Hij, geeft het om niet”. Matth. 10:8.
In de verborgen plaats der kracht
Het was niet enkel aan het kruis, dat Christus Zich opofferde voor de mensheid. Wanneer Hij rondging, weldoende (Hand. 10:38), was de ervaring van elke dag een uitstorting van Zijn leven. Op slechts één manier kan zo’n leven worden ondersteund. Het leven van Jezus kenmerkte zich door vertrouwen op God en gemeenschap met Hem. Mensen vertoeven nu en dan in de verborgen plaats des Allerhoogsten, in de schaduw des Almachtigen; daar verwijlen zij een tijdlang en het resultaat is zichtbaar in nobele daden; maar dan faalt hun geloof, de gemeenschap wordt verbroken en het levenswerk bezoedeld. Maar het leven van Jezus was een leven van aanhoudend vertrouwen, ondersteund door een voortdurende gemeenschap en Zijn dienstwerk voor hemel en aarde was zonder enige mislukking of aarzeling.
Als mens deed Hij Zijn gebeden opstijgen tot de troon van God, tot Zijn menselijkheid een hemelse stroom in zich opnam die het menselijke met het goddelijke verbond. Hij ontving leven van God en verleende dat aan de mensen.
Het doelwit van Zijn leer
“Nooit heeft een mens zó gesproken, als deze mens spreekt”. Joh. 7:46. Dit zou van Christus waar geweest zijn, zo Hij enkel op het gebied van het natuur-wetenschappelijke en het verstandelijke had onderwezen, of enkel ten aanzien van theoretische en speculatieve zaken. Hij zou verborgenheden hebben kunnen ontsluiten, welke eeuwen van arbeid en studie hebben vereist om daarin door te dringen. Hij had op wetenschappelijk gebied denkwijzen kunnen ontwikkelen die tot aan het einde van de tijd voedsel voor de hersenen en een prikkel tot ontdekkingen geweest zouden zijn. Maar dat alles deed Hij niet. Hij zei niets dat de nieuwsgierigheid kon bevredigen of persoonlijke eerzucht kon prikkelen. Hij verkondigde geen moeilijk te doorgronden theorieën, maar alleen dat wat nodig is voor de karakterontwikkeling; dat wat ‘s mensen vermogen, om God te kennen, zal vergroten en zijn macht om het goede te doen, zal versterken. Hij sprak van die waarheden welke het levensgedrag bepalen en de mens verbinden met de eeuwigheid.
In plaats van de mensen ertoe te brengen menselijke theorieën aangaande God, Zijn Woord of Zijn werken te bestuderen, leerde Hij hun Hem te aanschouwen, zoals Hij Zich geopenbaard had in Zijn werken, in Zijn Woord en door Zijn voorzienigheden. Hij bracht hun gedachten in contact met de gedachten van de Oneindige. De mensen “stonden versteld over Zijn leer, want Zijn woord was met gezag”. Lucas 4:32. Nooit had iemand gesproken met zo’n kracht om tot denken aan te zetten, om naar het hogere te streven, om elk vermogen van lichaam, geest en ziel tot leven te wekken.
Voor alle mensen en alle tijden
De leer van Christus, evenals Zijn sympathieën, omvatte de hele wereld. Er kan geen levensomstandigheid, geen crisis in de menselijke ervaring zijn, waarnaar niet bij voorbaat in Zijn leer wordt verwezen en waarvoor de beginselen dier leer geen les bevatten. Daar Hij de Vorst der leraars is, zal ervaren worden dat Zijn woorden een gids zijn voor Zijn medearbeiders tot aan het einde van de tijd. Voor Hem waren het heden en de toekomst, het nabije en het verre één. Voor Hem lagen de noden van de gehele mensheid open. Zijn geestesoog aanschouwde elk toneel van menselijke inspanning en prestatie, van verzoeking en strijd, van verwarring en gevaar. Alle harten, alle gezinnen, alle genoegens en vreugden en doelstellingen waren Hem bekend. Hij sprak niet alleen voor, maar tot de gehele mensheid. Tot het kind in zijn eerste levensjaar; tot het onstuimige, rusteloze hart van de jeugd; tot mannen in de kracht van hun leven, die de lasten van verantwoordelijkheid en zorg droegen; tot de bejaarden in hun zwakheid en vermoeidheid - tot allen was Zijn boodschap gericht, - tot elk mensenkind, voor alle tijden en plaatsen.
De juiste waardering van het leven
Zijn leer omvatte de dingen van het heden en de dingen van het eeuwige - het zienlijke in verhouding tot het onzienlijke, de voorbijgaande voorvallen in het leven-van-elke-dag en de hoogtepunten van het toekomende leven.
De aangelegenheden van dit leven plaatste Hij in hun ware verhouding, als ondergeschikt aan die met een eeuwige strekking; nochtans deed Hij de belangrijkheid daarvan niet tekort. Hij leerde dat hemel en aarde met elkaar verbonden zijn en dat kennis van de goddelijke waarheid de mens beter in staat stelt om de dagelijkse plichten te vervullen.
Voor Hem was niets zonder bedoeling. Het spel van een kind, het zwoegen van de mens, de genoegens en zorgen en moeiten van het leven, alles was gericht op dat ene doel - de openbaring van God tot het oprichten van de mens.
“God met ons”
Van Zijn lippen kwam het Woord Gods in de harten der mensen met nieuwe kracht en nieuwe betekenis. Door Zijn leer kwam alles wat geschapen was in een nieuw licht te staan. Op het gelaat der natuur rustte nogmaals die glans der heerlijkheid welke door de zonde was weggevaagd. In al de feiten en ervaringen des levens werden een goddelijke les en de mogelijkheid van goddelijke gemeenschap geopenbaard. Opnieuw woonde God op aarde; menselijke harten werden zich Zijn tegenwoordigheid bewust; de wereld lag verzonken in Zijn liefde. De hemel kwam af tot de mensen. In Christus erkenden hun harten Hem Die voor hen de wetenschap der eeuwigheid had geopend, - “Immanuel, God met ons”.
“De Eerste en de Laatste”
In de door God gezonden Leraar vindt alle ware opvoedingsarbeid zijn middelpunt. Van dit werk van heden evenzeer als van het werk dat Hij ruim negentienhonderd jaar geleden vestigde, spreekt de Heiland aldus:“Ik ben de eerste en de laatste en de levende”
“Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde.”
Openb. 1:17; 21:6
Wat is het dan meer dan dwaas in tegenwoordigheid van zo’n Leraar, van zo’n kans tot een goddelijke opvoeding, een scholing na te streven los van Hem - proberen wijs te zijn los van de Wijsheid; eerlijk te zijn, terwijl de Waarheid wordt verworpen; meer licht te zoeken buiten het Licht om, en te leven zonder het Leven; zich af te wenden van de Bron van levend water, om bakken uit te houwen die geen water houden.
Zie, nog steeds nodigt Hij uit: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. “Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water dat springt ten eeuwige leven”. Joh. 7:37,38; 4:14.
(Karaktervorming, - E.G. White)