10-D Paulus gebed voor de gemeente
In zijn brief aan de gemeente in Efeze schrijft Paulus over “de verborgenheid
van het evangelie” (Ef.6:19), en de “onnaspeurlijke rijkdom
van Christus”. (Ef.3:8). Hij verzekerde hen, dat hij ernstig bad voor hun
geestelijk welzijn: “Ik buig mijn knieën tot de Vader van onze Here Jezus
Christus... opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, met
kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens, opdat
Christus door het geloof in uw harten wonen. Geworteld en gegrond in
de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe
groot de breedte en hoogte en lengte en diepte is, en te kennen de liefde
van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle
volheid Gods.” (Ef.3:14-19).
Hij schreef ook aan de broeders te Korinthe: “aan de geheiligden in Christus
Jezus... genade zij u en vrede van God onze Vader, en van de Here
Jezus Christus. Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade
Gods die u in Christus Jezus geschonken is; want in elk opzicht zijt gij
rijk geworden in Hem; in alle woord en alle kennis, gelijk het getuigenis
aangaande Christus onder u bevestigd is, zodat gij ten aanzien van geen
enkele genadegave tekort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van
onze Here Jezus Christus.” (1 Kor.1:2-7). Deze woorden werden niet alleen
gericht tot de gemeente in Korinthe, maar tot heel het volk van God
tot aan het eind der tijden. Iedere christen kan de zegen van heiligmaking
deelachtig zijn.
De apostel gaat verder met de volgende woorden: “Doch ik vermaan u,
broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig,
en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten,
één van zin en één van gevoelen.” (vs.10). Paulus zou hen zeker niet het
onmogelijke gevraagd hebben. Eenheid is het onvoorwaardelijke gevolg
van christelijke volmaaktheid.
In de brief aan de Kolossenzen worden eveneens de heerlijke voorrechten
getoond die aan Gods kinderen beloofd zijn: “Daar wij gehoord hebben
van uw geloof in Christus Jezus, en van de liefde, die gij al de heiligen
toedraagt, om de hoop die voor uw is weggelegd in de hemelen... houden
ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden
en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt
worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen,
Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op
te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd
naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld,
en dankt gij met blijdschap.” (Kol.1:4-11).