86 "Gaat heen, onderwijst alle volkeren"

Toen Hij nog slechts één schrede van Zijn hemelse troon verwijderd was, gaf Christus de opdracht aan Zijn discipelen. "Mij is gegeven alle macht in hemel en op (de) aarde" (Matth.28:19), zei Hij. "Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping." (Marc.16:15)
Steeds weer werden deze woorden herhaald, zodat de discipelen de betekenis daarvan zouden begrijpen. Over alle bewoners der aarde, hoog en laag, rijk en arm, moest het licht des hemels schijnen met heldere, krachtige stralen. De discipelen moesten, bij het reddingswerk voor de wereld, medearbeiders van hun Verlosser zijn.

De opdracht was aan de twaalven gegeven toen Christus met hen in de opperzaal samenkwam; maar nu werd hij aan een groter aantal gegeven. Bij de samenkomst op een berg in Galilea waren alle gelovigen die bijeen­geroepen konden worden, vergaderd. Voor Zijn dood had Christus Zelf tijd en plaats van deze samenkomst aangegeven. De engel bij het graf herinnerde de discipelen aan Zijn belofte hen in Galilea te ontmoeten. De belofte werd opnieuw gegeven aan de gelovigen die tijdens de Paschaweek waren samengekomen in Jeruzalem, en door hen bereikten ze vele een­zamen die de dood van hun Here betreurden. Met gespannen belang­stelling zagen allen naar het gesprek uit. Uit alle richtingen toestromend, gingen ze langs omwegen naar de plaats van samenkomst, ten einde de achterdocht van de jaloerse Joden niet op te wekken. Vol verbazing in hun hart kwamen ze, terwijl ze vurig met elkander spraken over het nieuws dat hen betreffende Christus had bereikt.

Op de aangewezen tijd hadden ongeveer vijfhonderd gelovigen zich in kleine groepjes op de berghelling verzameld, vol verlangen om al het moge­lijke te vernemen van degenen die Christus gezien hadden sinds Zijn op­standing. De discipelen gingen van groep tot groep en vertelden alles wat zij van Jezus hadden gehoord en gezien, uitgaande van de Schriften zoals Hij dat voor hen had gedaan. Thomas vertelde het verhaal van zijn ongeloof, en zei hoe zijn twijfelingen waren weggevaagd. Plotse­ling stond Jezus onder hen. Niemand kon zeggen vanwaar en hoe Hij was gekomen.
Velen van de aanwezigen hadden Hem nooit tevoren gezien; maar in Zijn handen en voeten zagen zij de tekenen van de kruisiging; Zijn gelaat was als het aangezicht Gods, en toen zij Hem zagen, aanbaden ze Hem.

Maar sommigen twijfelden. Zo zal het altijd zijn. Er zijn mensen die het moeilijk vinden om geloof te beoefenen, en zij stellen zich aan de zijde der twijfelaars. Deze mensen verliezen veel door hun ongeloof.
Dit was het enige gesprek dat Jezus had met velen van de gelovigen na Zijn opstanding. Hij kwam en sprak tot hen de woorden: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde." (Matth.28:19)
De discipelen hadden Hem aanbeden voordat Hij sprak, maar Zijn woorden, die klonken van lippen die door de dood gesloten waren geweest, doordrongen hen met een bijzon­dere kracht. Hij was nu de opgestane Heiland. Velen van hen hadden ge­zien hoe Hij Zijn macht gebruikte om de zieken te genezen en de machten van Satan te bedwingen. Zij geloofden dat Hij macht bezat om Zijn koninkrijk in Jeruzalem op te richten, macht om tegenstanders te onder­drukken en macht over de elementen der natuur. Hij had de woedende wateren tot zwijgen gebracht; Hij had gewandeld over de witte schuimkoppen der golven; Hij had doden tot het leven teruggeroepen.
Nu ver­klaarde Hij, dat "alle macht" (Matth.28:19) Hem was gegeven. Zijn woorden deden de gedachten van Zijn toehoorders uitstijgen boven de aardse en tijdelijke dingen naar de hemelse en eeuwige. Zij werden opgeheven tot het hoogste begrip van Zijn waardigheid en heerlijkheid.

De woorden van Christus op de berg waren de aankondiging dat Zijn offer ter wille van de mensen volkomen en volmaakt was. De voorwaarden voor de verzoening waren vervuld; het werk waartoe Hij in deze wereld was gekomen, was volbracht. Hij was op weg naar de troon van God, om door engelen, overheden en machten te worden geëerd. Hij was Zijn middelaarswerk begonnen. Bekleed met onbeperkt gezag, gaf Hij Zijn opdracht aan de discipelen: "Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld." (Matth.28:19,20)

Het Joodse volk was beheerder geweest van de heilige waarheid; maar het farizeïsme maakte hen tot de meest bekrompen, de dweepzieksten van heel het menselijk geslacht. Alles wat met de priesters en oversten verband hield — hun kleding, gewoonten, plechtigheden en overleve­ringen — maakte hen ongeschikt om het licht der wereld te zijn. Zij be­schouwden zichzelf, het Joodse volk, als de wereld. Maar Christus gaf aan Zijn discipelen de opdracht om een geloof en wijze van aanbidden te verkondigen dat niets in zich had van stand of afkomst, een geloof dat geschikt zou zijn voor alle volken, alle natiën, alle klassen van mensen.

Voordat Hij Zijn discipelen verliet, maakte Christus de aard van Zijn koninkrijk duidelijk. Hij bracht hun in herinnering wat Hij daarover reeds eerder had verteld. Hij verklaarde, dat het niet Zijn bedoeling was om in deze wereld een tijdelijk koninkrijk op te richten, maar een gees­telijk. Hij zou niet als een aardse koning op de troon van David regeren. Weer opende Hij hun de Schriften en toonde aan, dat alles wat Hij had doorgemaakt, door de hemel was vastgesteld in de raadsvergaderingen tussen de Vader en Hemzelf. Alles was voorzegd door mannen die door de Heilige Geest waren geïnspireerd. Hij zei: Gij ziet, dat alles wat Ik u omtrent Mijn verwerping als Messias had geopenbaard, heeft plaatsgevonden.
Alles wat Ik gezegd heb met betrekking tot de vernedering die Ik zou ondergaan en de dood die Ik zou sterven, is bewaarheid geworden. Op de derde dag ben Ik weder opgestaan. Onderzoek de Schriften nog ijveriger, en gij zult zien, dat in al deze dingen de bijzonderheden van de profetie aangaande Mij in vervulling zijn gegaan.

Christus gaf Zijn discipelen opdracht om het werk te doen dat Hij in hun handen had achtergelaten, en te beginnen te Jeruzalem.
Jeruzalem was de plaats geweest waar Hij op wonderlijke wijze tot het mensdom was afgedaald. Daar had Hij geleden, was Hij verworpen en veroordeeld. Het land van Judea was Zijn geboortegrond. Daar had Hij, gekleed in de mantel van de menselijke natuur, met de mensen gewandeld, en weinigen hadden bemerkt hoe dicht de hemel bij de aarde kwam toen Jezus in hun midden was. In Jeruzalem moest het werk van de discipelen beginnen.

Met het oog op alles wat Christus daar had geleden en op het niet ge­waardeerde werk dat Hij daar had verricht, hadden de discipelen kunnen pleiten voor een meer belovend arbeidsveld; maar zij hielden geen der­gelijk pleidooi. Dezelfde grond waarop Hij het zaad der waarheid had uitgestrooid, moest door de discipelen worden bewerkt, en het zaad zou ontkiemen en een overvloedige oogst opbrengen. In hun werk zouden de discipelen vervolging ontmoeten door de naijver en de haat van de Joden; maar dit had hun Meester ook verdragen, en zij mochten deze niet ont­vluchten. De genade moest het eerst aan de moordenaars van de Heiland worden aangeboden.

En er waren in Jeruzalem vele mensen die in het geheim in Jezus hadden geloofd en velen die door de priesters en oversten waren misleid. Ook aan dezen moest het evangelie worden gebracht. Zij moesten tot berouw worden geroepen. De heerlijke waarheid, dat door Christus alleen ver­geving van zonden kon worden verkregen, moest tot klaarheid worden gebracht. Terwijl geheel Jeruzalem in beroering was door de opwindende gebeurtenissen van de laatste weken, zou de prediking van het evangelie de diepste indruk maken.

Maar het werk zou daar niet eindigen. Het zou tot de einden der aarde worden uitgebreid. Tot Zijn discipelen zei Christus: Gij zijt getuigen geweest van Mijn leven van zelfopoffering. Gij zijt getuigen geweest van de moeiten die Ik voor Israël heb gedaan. Hoewel zij niet tot Mij wilden komen om behouden te worden, hoewel de priesters en oversten naar willekeur met Mij hebben gehandeld, hoewel zij Mij, zoals de Schriften hadden voorzegd, verworpen hebben, zullen zij toch nog een andere gelegenheid krijgen om de Zoon van God aan te nemen. Gij hebt gezien, dat allen die tot Mij komen en hun zonden belijden, vrijelijk door Mij worden ontvangen. Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Allen die willen, kunnen met God verzoend worden en het eeuwige leven ont­vangen.
Aan u, Mijn discipelen, draag Ik deze boodschap van genade op. Zij moest eerst aan Israël worden bekendgemaakt en dan aan alle natiën, tongen en volkeren. Ze moet aan de Joden en aan de Heidenen worden verteld. Allen die geloven, moeten in één gemeente worden bij­eengebracht.

Door middel van de gave van de Heilige Geest zouden de discipelen een wonderbare kracht ontvangen. Hun getuigenis zou door wonderen en tekenen worden bevestigd. Er zouden wonderen worden verricht, niet alleen door de apostelen, maar ook door degenen die hun boodschap aan­namen. Jezus zei: "In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden." (Marc.16:17,18)

In die tijd werd dikwijls vergiftiging toegepast. Gewetenloze mensen aarzelden niet om door dit middel mensen die hun eerzucht in de weg stonden, uit de weg te ruimen. Jezus wist, dat het leven van Zijn disci­pelen aan dit gevaar zou blootstaan. Door Zijn getuigen ter dood te brengen, zouden velen menen God een dienst te bewijzen. Daarom be­loofde Hij hun bescherming tegen dit gevaar.
De discipelen zouden dezelfde macht bezitten die Jezus had, om "alle ziekte en kwaal onder het volk" (Matt.4:23; 9:6) te genezen. Door in Zijn naam de kwalen van het lichaam te genezen, zouden zij getuigen van Zijn macht om de ziel te genezen. En nu werd hun een nieuwe gave beloofd. De discipelen zouden onder andere volkeren prediken, en zij zouden macht ontvangen om in andere talen te spreken. De apostelen en degenen die bij hen behoorden, waren ongeletterde mensen, maar door de uitstorting van de Geest op de Pinksterdag werd hun rede, hetzij in hun eigen of in een vreemde taal gesproken, zuiver, eenvoudig en juist, zowel in woord als in uitspraak.

Zo gaf Christus Zijn discipelen hun opdracht. Hij trof alle voorzieningen voor de vooruitgang van het werk en nam Zelf de verantwoordelijkheid voor het welslagen daarvan op Zich. Zo lang ze Zijn woord gehoorzaamden en in gemeenschap met Hem werkten, zouden ze niet falen. Gaat heen naar alle volkeren, zei Hij hun. Ga naar de verst gelegen delen van de be­woonde wereld, maar weet, dat Ik daar tegenwoordig zal zijn. Werk in geloof en vertrouwen, want nooit zal de tijd aanbreken dat Ik u zal verlaten.

De opdracht van de Heiland aan Zijn discipelen omsloot al de gelovigen. Het omvat alle gelovigen in Christus tot het einde des tijds. Het is een noodlottige vergissing om aan te nemen dat het werk tot redding van zielen alleen van de ingezegende predikant afhankelijk is. Allen tot wie de hemelse inspiratie is gekomen, hebben het evangelie toevertrouwd gekregen. Allen die het leven van Christus aannemen, zijn aangesteld om voor het behoud van hun medemensen te werken. Om dit werk te ver­richten, werd de gemeente opgericht, en allen die de heilige belofte daar­van op zich nemen, verbinden zich daardoor medearbeiders van Christus te zijn.

"De Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom!" (Openb.22:17) Een ieder die het hoort, moet de uitnodiging herhalen. Wat iemands roeping ook zij in het leven, zijn eerste belangstelling moet zijn het winnen van zielen voor Christus. Misschien zal iemand niet in staat zijn om vergaderingen toe te spreken, maar hij kan voor enkelingen werken. Aan hen kan hij het onderricht doorgeven dat hij van zijn Here heeft ontvangen. Evangeliebediening bestaat niet alleen uit prediken. Zij die de zieken en lijdenden helpen, die hulp geven aan de behoeftigen, die woorden van troost spreken tot de moedelozen en de kleingelovigen, bedienen het evangelie. Dichtbij en veraf zijn zielen die onder een gevoel van schuld gebukt gaan. Het is geen moeite, zware arbeid of armoede waardoor het mensdom wordt omlaaggetrokken. Het is schuld, overtreding. Dit brengt onrust en ontevredenheid. Christus wilde, dat Zijn dienaren de door zonde zieke zielen dienden.
De discipelen moesten hun werk beginnen op de plaats waar zij zich bevonden. Het moeilijkste en minst belovende terrein mocht niet worden overgeslagen. Zo moet iedere medewerker van Christus beginnen op de plaats waar hij zich bevindt. In onze eigen families zijn zielen die hon­geren naar medegevoel, naar het brood des levens. Het kan zijn, dat er kinderen zijn die voor Christus moeten worden opgeleid. Er zijn heidenen aan onze eigen deur.
Laat ons getrouw het werk doen dat het meest voor de hand ligt. Laten onze pogingen daarna worden uitgebreid zover als Gods hand ons zal leiden. Het werk van velen kan beperkt schijnen door de omstandigheden, maar, waar het ook wordt verricht, indien het wordt verricht met geloof en getrouwheid, zal het gestuwd worden naar de verste uithoeken der aarde. Het werk van Christus scheen, toen Hij op aarde was, tot een klein gebied te zijn beperkt, maar menigten uit alle landen hoorden Zijn boodschap.
God gebruikt dikwijls de eenvoudigste middelen om de grootste resultaten te bereiken. Het is Zijn bedoeling, dat ieder deel van Zijn werk zal afhangen van elk ander deel, als een raderwerk, alles functionerend in harmonie. De nederigste arbeider, ge­dreven door de Heilige Geest, zal onzichtbare snaren aanraken waarvan de trillingen zullen gaan tot de einden der aarde en een lied vormen door de eeuwen der eeuwigheid heen.

Maar we mogen het gebod : "Gaat heen in de gehele wereld" (Marc.16:15), niet uit het oog verliezen. Wij worden opgeroepen om onze ogen op te heffen naar de "nog verder" (2 Cor.10:16) gelegen gebieden. Christus rukt de scheidsmuur neer, het verdeeldheid zaaiende vooroordeel van nationaliteit, en leert liefde voor heel het menselijk gezin. Hij heft de mensen uit boven de nauwe kring die hun zelfzucht voorschrijft; Hij doet alle grensscheidingen en kunstmatige onderscheidingen in de samenleving ophouden.
Hij maakt geen onderscheid tussen buren en vreemdelingen, vrienden en vijanden. Hij leert ons iedere ziel in nood te beschouwen als een broeder, en de wereld als ons arbeidsterrein.

Toen de Heiland zei: "Gaat, maakt al de volken tot Mijn discipelen" (Matth.28:19), zei Hij ook: "Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden." (Marc.16:17,18)
De belofte reikt even ver als de opdracht. Het is niet zo, dat alle gaven zullen worden toebedeeld aan iedere gelovige. De Geest deelt "een ieder in het bijzonder" toe "gelijk Hij wil." (1 Cor.12:11) Maar de gaven des Geestes worden beloofd aan iedere gelovige naar gelang zijn behoefte voor het werk des Heren. De belofte is thans nog even krachtig en betrouwbaar als in de dagen van de apostelen. "Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen." (Marc.16:17)
Dit is het voorrecht van Gods kinderen, en het geloof moet alles aangrijpen wat men kan bezitten als bevestiging van het geloof.

"Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden." (Marc.16:18) Deze wereld is één groot ziekenhuis, maar Christus is gekomen om de wereld te genezen, om aan de gevangenen van Satan, verlossing te prediken.
Hij bezat in Zichzelf gezondheid en kracht. Hij deelde van Zijn leven mee aan de zieken, de lijdenden, de door de duivel bezetenen. Hij wees niemand af die tot Hem kwam om Zijn genezende kracht te ontvangen. Hij wist, dat zij die om hulp vroegen, zelf de ziekte over zich hadden gebracht; nochtans weigerde Hij niet hen te genezen. En wanneer levens­kracht van Christus deze arme zielen doorstroomde, werden ze overtuigd van zonde, en velen werden van hun geestelijke ziekte zowel als van hun lichamelijke kwalen genezen. Het evangelie bezit nog steeds dezelfde kracht, en waarom zouden wij op het ogenblik niet dezelfde resultaten zien?

Christus gevoelt de smart van een ieder die lijdt. Wanneer boze geesten een menselijk lichaam verscheuren, gevoelt Christus de vloek. Wanneer koorts de levensstroom opbrandt, voelt Hij de zielestrijd. En Hij is even gewillig de zieken te genezen als toen Hij persoonlijk op aarde was. De dienstknechten van Christus zijn Zijn vertegenwoordigers, de kanalen waardoor Hij werkt. Hij verlangt door hen Zijn genezende kracht uit te oefenen.

In de geneeswijze van de Heiland lagen lessen voor Zijn discipelen besloten. Eens zalfde Hij de ogen van een blinde man met klei, en ge­bood hem: "Ga heen, was u in het badwater Siloam... Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug." (Joh.9:7) De genezing kon alleen door de kracht van de Grote Genezer tot stand worden gebracht; toch maakte Christus gebruik van eenvoudige hulpmiddelen uit de natuur. Terwijl Hij het niet deed voorkomen alsof Hij door middel van medicijnen genas, hechtte Hij zijn goedkeuring aan het gebruik van eenvoudige, natuurlijke geneesmiddelen.

Tot velen van de zieken die genezen werden, sprak Christus de woorden: "Zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome." (Joh.5:14) Op deze wijze leerde Hij hun, dat ziekte het gevolg is van het overtreden van Gods wetten, zowel de natuurlijke als de geestelijke. De grote ellende in de wereld zou niet bestaan, indien de mensen maar leefden in overeenstem­ming met het plan van de Schepper.

Christus was de Leidsman en Leraar van het oude Israël geweest, en Hij leerde hun, dat gezondheid een beloning is voor gehoorzaamheid aan de wetten van God. De grote Geneesheer Die de zieken in Palestina genas, had tot Zijn volk gesproken uit de wolkkolom, en had hun gezegd wat zij moesten doen en wat God voor hen zou doen. "Indien gij aan­dachtig luistert naar de stem van de Here, uw God", zei Hij, "en doet wat recht is in Zijn ogen, en uw oor neigt tot Zijn geboden en al Zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen die Ik de Egyptenaren opgelegd heb; want Ik, de Here, ben uw Heelmeester." (Ex.15:26)
Christus gaf Israël vaste regels voor hun levensgewoonten, en Hij verzekerde hun: "De Here zal alle ziekten van u afwenden." (Deut.7:15)
Wan­neer zij de voorwaarden vervulden, werd de belofte aan hen waargemaakt. "Er was niet één zwak persoon onder hun stammen." (Psalm 105:37 engelse vertaling)

Dit zijn lessen voor ons. Er zijn voorwaarden die door allen die gezond willen blijven, in acht genomen moeten worden. Allen moeten leren welke deze voorwaarden zijn. Het behaagt de Here niet, wanneer wij onwetend zijn betreffende Zijn wetten, zowel de natuurlijke als de geestelijke. Wij moeten met God samenwerken aan het herstel van de gezondheid voor het lichaam zowel als voor de ziel.
En wij moeten ook anderen leren, hoe zij hun gezondheid kunnen be­waren en terugkrijgen. Voor de zieken moeten we geneesmiddelen ge­bruiken die God in de natuur heeft gegeven, en we moeten wijzen op Hem Die de Enige is Die hen kan genezen. Het is onze taak om de zieken en gebrekkigen in de armen van ons geloof tot Christus te brengen. We moeten ze leren te geloven in de grote Genezer. We moeten Zijn belofte aangrijpen en bidden om de openbaring van Zijn kracht. Het belangrijkste in het evangelie is herstel, en de Heiland zou willen dat wij de zieken, de hopelozen en de gebrekkigen zouden zeggen, Zijn kracht aan te grijpen.

De macht der liefde was in heel het genezende werk van Christus, en alleen door deel te hebben aan die liefde, door het geloof, kunnen wij instrumenten zijn voor Zijn werk. Indien wij nalaten de goddelijke band met Christus aan te doen, kan de stroom van levengevende kracht niet in rijke stromen van ons tot de mensen vloeien. Er zijn plaatsen waar de Heiland Zelf niet veel machtige wonderen kon verrichten vanwege hun ongeloof. Zo scheidt ook nu ongeloof de gemeente van haar goddelijke Helper. Zij heeft de eeuwige werkelijkheden slechts los in haar greep. Door haar gebrek aan geloof wordt God teleurgesteld en van Zijn eer beroofd.

De gemeente heeft de belofte van Christus' aanwezigheid, wanneer zij Zijn werk verricht. "Gaat heen, onderwijst alle volken", zegt Hij; "en zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der we­reld." (Matth.28:19,20)
Zijn juk op te nemen, is een van de eerste voorwaarden om Zijn kracht te ontvangen. Het leven van de gemeente hangt af van haar getrouwheid in het vervullen van de opdracht des Heren. Dit werk te verwaarlozen, betekent geestelijke zwakheid en verval uitnodigen. Waar niet actief voor anderen wordt gewerkt, taant de liefde en verzwakt het geloof.


Het is de bedoeling van Christus, dat Zijn dienaren opvoeders van de gemeente in het evangeliewerk zullen zijn. Zij moeten de gemeente leren, hoe zij de verlorenen moeten zoeken en redden. Maar is dit het werk dat zij doen? Helaas, hoevelen werken hard om een sprankje leven te blazen in een gemeente die op het punt staat om te sterven! Hoevele gemeenten worden verzorgd als zieke lammeren door degenen die naar verloren schapen behoorden te zoeken! En al die tijd komen miljoenen en mil­joenen mensen zonder Christus om.

Goddelijke liefde is, terwille van de mensen, tot haar onpeilbare diepten beroerd, en de engelen verwonderen zich, dat zij in degenen die zulk een grote liefde ontvangen, slechts oppervlakkige dankbaarheid waarnemen. Engelen verwonderen zich over de geringe waardering van de mensen voor de liefde Gods. Zouden wij willen weten hoe Christus daarover denkt? Hoe zouden een vader en een moeder zich gevoelen, indien zij wisten dat hun kind verdwaald in de koude en de sneeuw, veronachtzaamd was en achtergelaten om om te komen door mensen die het hadden kunnen redden? Zouden ze niet verschrikkelijk bedroefd zijn, diep verontwaar­digd? Zouden zij niet zulke moordenaars aanklagen met een toorn bran­dend als hun tranen, hevig als hun liefde? Het lijden van ieder mens is het lijden van Gods kind, en zij die geen helpende hand uitsteken naar hun verloren gaande medemensen, wekken Zijn rechtvaardige toorn op. Dit is de toorn des Lams. Tot hen die aanspraak maken op gemeenschap met Christus en toch onverschillig hebben gestaan tegenover de noden van hun medemensen, zal Hij op de grote oordeelsdag aanzeggen: "Ik weet niet, vanwaar gij zijt; gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid." (Luc.13:27)

In de opdracht aan Zijn discipelen omschreef Christus niet alleen hun werk, maar Hij gaf hun ook de boodschap. Leert de volken, zei Hij, "on­derhouden al wat Ik u bevolen heb." (Matth.28:18) De discipelen moesten onderwijzen wat Christus onderwezen had. Hier wordt niet alleen datgene bedoeld wat Christus persoonlijk had gesproken, maar ook datgene wat door alle pro­feten en leraars van het Oude Testament was gezegd. De leer van mensen is buitengesloten. Er is geen plaats voor overlevering, voor menselijke theorieën en gevolgtrekkingen, of voor de kerkelijke wetgeving. Wetten die door het kerkelijk gezag zijn ingesteld, zijn niet in de opdracht be­trokken. Geen daarvan mocht door Christus' dienstknechten geleerd wor­den. "De Wet en de Profeten" (Matth7:12), samen met het getuigenis van Zijn eigen woorden en daden, vormen de schat die aan de discipelen werd toever­trouwd om aan de wereld te geven. De naam van Christus is hun wacht­woord, hun onderscheidingsteken, de band die hen bindt, het gezag waarop zij handelen, en de bron van hun succes. Geen ding dat niet door Hem wordt onderschreven, zal in Zijn koninkrijk worden erkend.

Het evangelie moet niet worden voorgesteld als een levenloze theorie, maar als een levende kracht waardoor het leven kan worden veranderd. God verlangt, dat degenen die Zijn genade ontvangen, van de kracht daar­van zullen getuigen. Mensen die Hem door hun gedrag het meest hebben tegengestaan, neemt Hij vrijelijk aan; wanneer zij berouw hebben, deelt Hij hun Zijn goddelijke Geest mee, stelt hen op de hoogste vertrouwensplaatsen en zendt hen uit in het kamp van de ontrouwen om Zijn oneindige genade te verkondigen. Hij wilde dat Zijn dienstknechten getuigenis zou­den afleggen van het feit dat door Zijn genade de mensen een karakter gelijk aan dat van Christus kunnen bezitten, en dat zij zich in de ver­zekering van Zijn grote liefde kunnen verheugen. Hij wil dat wij getuigen van het feit dat Hij niet tevreden zal zijn voordat het mensdom tot de heilige voorrechten van zonen en dochteren van Hem zal zijn terugge­bracht en hersteld.

In Christus woont de tederheid van de herder, de genegenheid van de ouder, en de onvergelijkelijke genade van de barmhartige Heiland. Hij stelt Zijn zegeningen in de meest aanlokkelijke bewoordingen voor. Hij is niet tevreden louter met de aankondiging van deze zegeningen; Hij brengt ze op de meest aantrekkelijke wijze naar voren, ten einde een ver­langen op te wekken, ze te bezitten. Zo moeten Zijn dienstknechten de rijkdommen van de heerlijkheid van de onuitsprekelijke Gave voorstellen. De wonderbaarlijke liefde van Christus zal harten doen smelten en inge­togen maken, wanneer een zuiver naar voren brengen van leerstellingen niets zou bereiken. "Troost, troost Mijn volk, zegt uw God." (Jes.40:1)
"Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugde­bode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God! Hij zal als een herder Zijn kudde weiden, in Zijn arm de lammeren vergaderen en ze in Zijn schoot dragen." (Jes.40:9,11)
Vertel de mensen van Hem Die is "uitblinkend boven tienduizend" (Hoogl.5:10), en aan Wie "alles bekoorlijkheid" (Hoogl.5:16) is. Woorden alleen kunnen dat niet vertellen. Laat het in het karakter worden weerspiegeld en in het leven worden ge­openbaard. Christus wil in iedere discipel Zijn beeltenis weerspiegeld zien. God heeft een ieder "tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons." (Rom.8:29) In een ieder moet Christus' lankmoedige liefde, Zijn heiligheid, zachtmoedigheid, genade en waarheid aan de wereld worden geopenbaard.

De eerste discipelen gingen uit, het Woord predikende. Zij openbaarden Christus in hun leven. En de Here werkte mee, terwijl Hij "het Woord bevestigde door de tekenen die erop volgden." (Marc.16:20)
Deze discipelen bereidden zich voor op hun werk. Vóór de Pinksterdag kwamen zij samen, en deden alle geschillen weg. Zij waren eensgezind. Zij geloofden de belofte van Christus, dat de zegen zou worden gegeven, en zij baden in geloof. Zij vroegen niet alleen om een zegen voor zichzelf; zij gingen gebukt onder de last van de redding van zielen. Het evangelie moest tot de einden der aarde worden uitgedragen, en zij maakten aanspraak op de gave van kracht die door Christus was beloofd. Toen werd de Heilige Geest uitgestort, en duizenden werden op één dag bekeerd.

Zo kan het ook nu zijn. Laat in plaats van menselijke beschouwingen het Woord worden gepredikt. Laten de christenen hun onenigheden weg­doen en zichzelf aan God geven voor het redden van de verlorenen. Laat hen in het geloof om een zegen vragen, en ze zal komen. De uit­storting van de Geest in de dagen van de apostelen was de "vroege regen" (Joël 2:23), en het resultaat was heerlijk. Maar de "late regen" (Joël 2:23) zal nog overvloediger zijn.

Allen die ziel, lichaam en geest aan God wijden, zullen voortdurend nieuwe lichamelijke en geestelijke kracht ontvangen. De onuitputtelijke voorraden des hemels staan tot hun beschikking. Christus geeft hun de adem van Zijn Geest, het leven van Zijn eigen leven. De Heilige Geest stelt de grootste kracht in het werk in hart en verstand. De genade van God vergroot en vermenigvuldigt de vermogens, en iedere volmaaktheid van de goddelijke natuur komt hen bij het redden van zielen te hulp. Door het samenwerken met Christus zijn zij volmaakt in Hem, en in hun men­selijke zwakheid worden zij in staat gesteld om de werken van de Al­machtige te verrichten.

De Heiland verlangt Zijn genade te openbaren aan en Zijn karakter te drukken op de gehele wereld. Ze is Zijn bezit, dat Hij heeft gekocht, en Hij verlangt de mensen vrij, rein en heilig te maken. Hoewel Satan dit werk poogt te verhinderen, kunnen er toch door het bloed dat voor de wereld werd vergoten, overwinningen worden behaald die eer aan God en het Lam zullen brengen. Christus zal niet voldaan zijn, voordat de overwinning volkomen is, en "Hij zal om Zijn moeitevol lijden het zien tot verzadiging toe." (Jes.53:11)
Al de volken der aarde zullen het evangelie van Zijn genade horen. Niet allen zullen Zijn genade aannemen, maar "een zaad zal Hem dienen; het zal voor de Here gehouden worden voor een nakomelingschap." (Psalm 22:31 Engelse vertaling)
"Het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten" (Dan.7:27), en "de aarde zal vol zijn van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken." (Jes.11:9)
"En men zal van waar de zon ondergaat, de naam des Heren vrezen en van waar zij opgaat, Zijn heerlijkheid." (Jes.59:19)

"Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is Koning... Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem; want de Here heeft Zijn volk getroost... De Here heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken, en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God." (Jes.52:7-10) ("Wens der eeuwen" E.G.White)