64 Een ten ondergang gedoemd volk
De triomfantelijke intocht van Christus in Jeruzalem was een zwakke voorafschaduwing van Zijn komst op de wolken des hemels in macht en heerlijkheid, te midden van het gejubel der engelen en de vreugde der heiligen. Dan zullen de woorden die Christus sprak tot de priesters en Farizeeën, vervuld worden : "Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt : Gezegend Hij Die komt in de naam des Heren!" (Matth.23:39)
Aan Zacharia werd in een profetisch visioen die dag van uiteindelijke triomf getoond: en hij zag ook de ondergang van hen die bij de eerste komst Christus hadden verworpen. "Zij zullen Hem aanschouwen Die zij doorstoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene." (Zach.12:10)
Dit schouwspel zag Christus reeds voor Zich, toen Hij naar de stad keek en over haar weende. In de tijdelijke verwoesting van Jeruzalem zag Hij de uiteindelijke vernietiging van dat volk dat schuldig was aan het bloed van de Zoon van God.
De discipelen zagen de haat van de Joden tegen Christus, maar zij zagen nog niet in, waartoe deze zou leiden. Zij begrepen de ware toestand van Israël nog niet; evenmin konden zij de vergelding die over Jeruzalem zou komen, verstaan. Dit openbaarde Christus hun door een veelbetekende aanschouwelijke les.
De laatste roep die tot Jeruzalem was gericht, was tevergeefs geweest. De priesters en de oversten hadden gehoord hoe de profetische stem uit het verleden weerklonk via de menigte, als antwoord op de vraag: "Wie is dit?" (Matth.21:10) maar zij aanvaardden deze stem niet als die der Inspiratie. In hun woede en verbazing probeerden zij het volk tot zwijgen te brengen. Er bevonden zich Romeinse ambtsdragers onder de menigte, en bij hen klaagden de vijanden van Jezus Hem aan als leider van een opstand. Zij deden het voorkomen, dat Hij op het punt stond de tempel in te nemen en als koning over Jeruzalem te gaan regeren.
Maar de kalme stem van Jezus bracht de rumoerige menigte een ogenblik tot zwijgen, toen Hij opnieuw verklaarde dat Hij niet was gekomen om een tijdelijke heerschappij te vestigen; Hij zou spoedig opvaren naar Zijn Vader, en Zijn aanklagers zouden Hem niet meer zien, totdat Hij zou wederkomen in heerlijkheid. Dan, te laat voor hun behoudenis, zouden zij Hem erkennen. Deze woorden sprak Jezus met droefheid en met bijzondere kracht. De Romeinse ambtsdragers zwegen en stonden bedremmeld. Hoewel goddelijke invloed voor hen vreemd was, werden hun harten bewogen zoals dat nooit tevoren het geval was geweest.
Op het kalme, plechtige gelaat van Jezus lazen zij liefde, welwillendheid en rustige waardigheid. Zij werden ontroerd door een medegevoel dat zij niet konden begrijpen. In plaats van Jezus gevangen te nemen, waren zij meer geneigd Hem eer te bewijzen. Zij wendden zich tot de priesters en oversten en beschuldigden hen ervan, dat zij verwarring hadden gesticht. Deze leiders, verbitterd en verslagen, wendden zich tot het volk met hun klachten, en redetwistten heftig onder elkander.
Intussen ging Jezus onopgemerkt naar de tempel. Daar was alles rustig, want het gebeuren op de Olijfberg had de mensen weggeroepen. Een korte tijd bleef Jezus in de tempel en keek ernaar met droeve ogen. Daarop trok Hij Zich met Zijn discipelen terug en keerde weer naar Bethanië. Toen de mensen Hem zochten om Hem op de troon te plaatsen, was Hij niet te vinden.
De gehele nacht bracht Jezus door in gebed, en 's morgens ging Hij weer naar de tempel. Op weg daarheen kwam Hij langs een tuin beplant met vijgebomen. Hij werd hongerig. "En toen Hij van verre een vijgeboom zag die bladeren had, ging Hij daarheen om te zien of Hij er ook iets aan vinden zou. En erbij gekomen, vond Hij er niets aan dan bladeren ; want het was de tijd niet voor vijgen." (Marc.11:13)
Het was nog niet de tijd voor rijpe vijgen, uitgezonderd in bepaalde streken, en op de hooglanden rondom Jeruzalem kon men terecht zeggen: "Het was de tijd niet voor vijgen." (Marc.11:13) In de boomgaard waar Jezus naartoe was gegaan, scheen echter één boom alle andere voor te zijn. Die was reeds overdekt met bladeren.
Het is naar de natuur van de vijgeboom, dat aleer de bladeren zich ontvouwen, de groeiende vruchten te voorschijn komen. Daarom beloofde deze boom, die vol bladeren was, gerijpt fruit. Maar de schijn bedroog. Toen Jezus de takken onderzocht, van de dikke tak geheel onderaan tot het twijgje in de top, vond Hij "niets dan bladeren." (Marc.11:13) Het was een grote hoeveelheid in het oog lopend loof, niets meer.
Christus sprak er een vernietigende vloek over uit. "Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid!" (Marc.11:14) zei Hij. De volgende morgen, toen de Heiland en Zijn discipelen opnieuw op weg waren naar de stad, trokken de dorre takken en wegkwijnende bladeren hun aandacht. "Rabbi",
zei Petrus, "zie, de vijgeboom die Gij vervloekt hebt, is verdord." (Marc.11:21)
Het feit, dat Christus de vijgeboom had vervloekt, had de discipelen zeer verbaasd. Het scheen hun niet in overeenstemming te zijn met Zijn karakter en werken. Dikwijls hadden zij gehoord hoe Hij verklaarde dat Hij niet was gekomen om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Zij herinnerden zich Zijn woorden: "De Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden." (Luc.9:56 Statenvert.)
Zijn wonderwerken waren verricht om te herstellen, nooit om te vernietigen. De discipelen hadden Hem alleen gekend als de Hersteller, de Genezer. Deze daad stond op zichzelf. Wat was het doel hiervan? vroegen zij zich af.
God "heeft een welbehagen in goedertierenheid." (Micha 7:18)
"Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze." (Ez.33:11)
Voor Hem is het werk van verwoesting en het aanzeggen van een oordeel een "vreemd werk." (Jes.28:21)
Maar in genade en liefde licht Hij de sluier op van de toekomst, en laat de mensen de gevolgen zien van een zondig leven.
Het vervloeken van de vijgeboom was een sprekende gelijkenis. Die onvruchtbare boom, die met zijn aanmatigende lommer praalde voor de ogen van Christus Zelf, was een symbool van het Joodse volk.
De Heiland wilde Zijn discipelen de oorzaak en de stelligheid van Israëls ondergang duidelijk maken. Voor dit doel gaf Hij de boom zedelijke kwaliteiten, en maakte hem zo tot een verklaarder van goddelijke waarheid.
De Joden onderscheidden zich duidelijk van alle andere volken, doordat zij beleden God trouw te zijn. Zij waren bijzonder door Hem begunstigd en maakten meer dan andere volken aanspraak op rechtvaardigheid. Maar zij waren verdorven door liefde voor de wereld en winstbejag. Zij gingen prat op hun kennis, maar waren niet op de hoogte van Gods geboden, en ze waren vol huichelarij. Zoals de onvruchtbare boom, spreidden zij hun opzichtige takken uit, weelderig om te zien en schoon voor het oog, maar zij gaven "niets dan bladeren." (Marc.11:13)
De Joodse godsdienst, met zijn prachtige tempel, zijn gewijde altaren, zijn priesters met de heilige hoeden op, en zijn indrukwekkende plechtigheden, was inderdaad prachtig wat het uiterlijk betreft, maar nederigheid, liefde en weldadigheid ontbraken eraan.
Geen van de bomen in de boomgaard droeg nog vruchten; maar de bladerloze bomen wekten geen verwachtingen en stelden niet teleur. Door deze bomen werden de Heidenen voorgesteld. Zij waren even verstoken van godsvrucht als de Joden; maar zij hadden niet beleden dat Zij God dienden. Zij hielden niet vol grootspraak de schijn van goedheid op. Zij waren blind voor de wegen en werken van God. Voor hen was het nog geen tijd voor vijgen. Zij wachtten nog op een dag die hun licht en hoop zou brengen. De Joden, die grotere zegeningen van God hadden ontvangen, werden verantwoordelijk gesteld voor het misbruik van deze gaven. De voorrechten waarop zij pochten, deden hun schuld slechts toenemen.
Jezus was hongerig naar de vijgeboom gekomen, om voedsel te vinden. Zo was Hij ook naar Israël gekomen, hongerend om bij hen vruchten der gerechtigheid te vinden. Hij had hun rijkelijk Zijn gaven gegeven, opdat zij vrucht zouden dragen tot zegen voor de wereld.
Iedere kans en ieder voorrecht was hun gegeven, en daarvoor verlangde Hij hun medeleven en medewerking bij Zijn werk der genade. Hij verlangde in hen zelfopoffering en mededogen te zien, ijver voor God, en een innig zielsverlangen naar het behoud van hun medemensen. Indien zij de wet van God hadden onderhouden, dan zouden ze hetzelfde onzelfzuchtige werk hebben gedaan dat Christus deed. Maar liefde voor God en de mensen werd door trots en zelfgenoegzaamheid onmogelijk gemaakt. Zij brachten de ondergang over zich door te weigeren anderen te dienen. De schatten der waarheid die God hun had toevertrouwd, gaven zij niet door aan de wereld. In de onvruchtbare boom konden zij zowel hun zonde als de straf daarvoor lezen. Verdord onder de vloek van de Heiland, verschrompeld en dor oprijzend, uitgedroogd bij de wortels, liet de vijgeboom zien, wat er van het Joodse volk zou worden, wanneer de genade Gods van hen zou worden weggenomen. Daar zij weigerden de zegen door te geven, zouden ze deze niet langer ontvangen. "Het is uw verderf, Israël" (Hosea 13:9), zegt de Here.
Deze waarschuwing geldt voor alle tijden. Het feit dat Christus de boom die Hij door Zijn macht had geschapen, vervloekte, is als een waarschuwing voor alle kerken en alle christenen. Niemand kan de wet van God uitleven zonder anderen te dienen. Maar er zijn veel mensen die niet het barmhartige, onzelfzuchtige leven van Christus leven. Sommigen die menen dat zij uitstekende christenen zijn, begrijpen niet waaruit het dienen van God bestaat. Zij maken plannen en beijveren zich om zichzelf te behagen. Zij handelen slechts met betrekking tot zichzelf. Tijd heeft alleen waarde voor hen, wanneer zij voor zichzelf kunnen vergaren. In alle zaken van het leven is dit hun doel. Niet voor anderen, maar voor zichzelf dienen zij. God schiep hen om te leven in een wereld waarin onbaatzuchtige dienst moet worden verricht. Het was Zijn bedoeling, dat zij hun medemensen op iedere mogelijke wijze zouden helpen. Maar hun ik is zó groot, dat zij niets anders kunnen zien. Zij hebben geen contact met de mensheid. Zij die op deze wijze voor zichzelf leven, zijn als de vijgeboom, die alle schijn voorwendde, maar geen vruchten droeg. Zij nemen de vormen van godsdienst in acht, doch doen dit zonder berouw of geloof. Volgens hun belijdenis eren zij de wet van God, maar de gehoorzaamheid ontbreekt. Zij zeggen het, maar doen het niet. In het vonnis dat werd uitgesproken over de vijgeboom, toont Christus aan hoe gehaat in Zijn ogen dit ijdel vertoon is. Hij verklaart, dat degene die openlijk zondigt, minder schuldig is dan hij die belijdt God te dienen maar geen vruchten tot Zijn eer voortbrengt.
De gelijkenis van de vijgeboom, die werd uitgesproken vóór het bezoek van Christus aan Jeruzalem, stond rechtstreeks ïn verband met de les die Hij leerde door het vervloeken van de onvruchtbare boom. Voor de onvruchtbare boom in de gelijkenis pleitte de tuinman: "Laat hem nog dit jaar staan; ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen; en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, dan is het goed ; maar anders, dan moet gij hem omhakken." (Luc.13:8,9)
Aan de onvruchtbare boom was in grotere mate zorg besteed. Hij zou alle voordelen hebben. Maar indien hij onvruchtbaar zou blijven, zou niets hem van de vernietiging kunnen redden. In de gelijkenis werd het resultaat van het werk van de tuinman niet voorzegd. Het was afhankelijk van de mensen tot wie de woorden van Christus werden gesproken. Zij werden voorgesteld door de onvruchtbare boom, en het was aan hen te beslissen wat hun bestemming zou zijn. Ieder voorrecht dat de Hemel kon geven, was hun geschonken, maar zij trokken geen winst uit hun vermeerderde zegeningen. Door het feit dat Christus de onvruchtbare vijgeboom vervloekte, werd het resultaat getoond. Zij hadden hun eigen ondergang beslist.
Meer dan duizend jaar lang had het Joodse volk Gods genade misbruikt en Zijn oordelen getart. Ze hadden Zijn waarschuwingen in de wind geslagen en Zijn profeten gedood. Het volk in de dagen van Christus stelde zich verantwoordelijk voor deze zonden door dezelfde koers te volgen. Door het verwerpen van de genadegaven en waarschuwingen die hun werden gegeven, lag de schuld op die generatie. De boeien die het volk eeuwenlang had gesmeed, bevestigden de mensen in de dagen van Christus aan zichzelf.
In iedere eeuw wordt aan de mensen hun dag van licht en voorrecht gegeven, een proeftijd waarin zij zich kunnen laten verzoenen met God, Maar er is een grens aan deze genade, Genade kan jaren pleiten en veronachtzaamd en verworpen worden; maar er komt een tijd wanneer de genade voor de laatste maal pleit. Het hart wordt zó verhard, dat het niet meer reageert op de Geest van God. Dan smeekt de zoete, innemende stem de zondaar niet meer, en de berispingen en waarschuwingen verstommen.
Die dag was voor Jeruzalem gekomen. Jezus weende uit zielsangst over de ten ondergang gedoemde stad, maar Hij kon haar niet verlossen. Hij had ieder hulpmiddel gebruikt. Door de waarschuwingen van Gods Geest in de wind te slaan, had Israël het enige middel dat hen kon helpen, verworpen. Er was geen andere macht waardoor zij bevrijd konden worden.
Het Joodse volk was een zinnebeeld van de mensen van alle eeuwen die het pleiten van de Oneindige Liefde verachten. De tranen van Christus toen Hij weende over Jeruzalem, golden de zonden van alle tijden. In de oordelen die over Israël werden uitgesproken, kunnen zij die de berispingen en waarschuwingen van Gods Heilige Geest verwerpen, hun eigen veroordeling lezen.
In deze generatie zij er velen die hetzelfde terrein betreden als de ongelovige Joden deden. Zij zijn getuige geweest van de openbaring van de kracht Gods; de Heilige Geest heeft tot hun harten gesproken; maar zij klemmen zich vast aan hun ongeloof en weerspannigheid. God zendt hun waarschuwingen en berisping, maar zij willen hun fouten niet belijden, en zij verwerpen Zijn boodschap en Zijn boodschapper. Juist het middel dat Hij gebruikt tot hun herstel, wordt hun tot een struikelblok.
De profeten van God werden door het afvallige Israël gehaat, omdat hun verborgen zonden door hen aan het licht werden gebracht.
Achab beschouwde Elia als zijn vijand, omdat de profeet getrouw was in het bestraffen van de heimelijke ongerechtigheden van de koning. Zo ontmoet ook heden de dienstknecht van Christus, die de zonden bestraft, spot en afwijzing. De waarheid van de Bijbel, de godsdienst van Christus, vecht tegen een sterke stroom van zedelijke onreinheid. Het vooroordeel is nu nog sterker in de harten der mensen dan dit in de dagen van Christus het geval was.
Christus voldeed niet aan de verwachtingen van de mensen; Zijn leven was een terechtwijzing voor hun zonden, en zij verwierpen Hem. Zo is ook nu de waarheid van Gods Woord niet in harmonie met de praktijken van de mensen en hun natuurlijke neigingen, en duizenden verwerpen het licht daarvan. Mensen die door Satan gedreven worden, werpen twijfel op over het Woord Gods, en zij verkiezen hun onafhankelijk oordeel te behouden. Zij verkiezen de duisternis boven het licht, maar zij doen dat met gevaar voor hun eigen zielen. Zij die vitten over de woorden van Christus, vonden steeds maar aanleiding tot vitten, totdat zij zich geheel afwendden van de Waarheid en het Leven. Zo is het ook nu.
Het is niet Gods bedoeling iedere tegenwerping die het vleselijk hart tegen Zijn waarheid zou kunnen maken, weg te nemen. Voor hen die de kostbare lichtstralen die de duisternis zouden verlichten, afwijzen, blijven de geheimenissen van het Woord Gods altijd geheimenissen. Voor hen is de waarheid verborgen. Zij wandelen blindelings en kennen niet de ondergang die hen wacht.
Christus overzag vanaf de hoogte van de Olijfberg de wereld en alle eeuwen; en Zijn woorden zijn van toepassing op iedere ziel die op het pleiten van de goddelijke genade geen acht slaat. Hij heeft Zich vandaag gericht tot u, die Zijn liefde versmaadt. U bent het, ja u, die de dingen behoort te weten die tot uw vrede dienen. Christus stort bittere tranen over u, die geen tranen hebt om voor uzelf te storten. Reeds blijkt die noodlottige hardheid van hart, die de ondergang werd van de Farizeeën, in u. En ieder blijk van de genade van God, iedere straal van goddelijk licht, zal de ziel of vertederen en onderwerpen, of haar stijven in hopeloze onboetvaardigheid.
Christus voorzag dat Jeruzalem verstokt en onboetvaardig zou blijven; toch lagen alle schuld, alle gevolgen van versmade genade, voor zijn eigen poort. Zo zal het zijn met iedere ziel die dezelfde weg volgt. De Here verklaart: "Het is uw verderf, Israël." (Hosea 13:9)
"Hoor, gij aarde, zie, Ik breng onheil over dit volk, de vrucht van hun eigen overleggingen, want zij luisteren niet naar Mijn woorden, en Mijn wet verwerpen zij." (Jer.6:19) (Wens der eeuwen" - E.G.White)