17 Nicodemus
Nicodemus bezette een hoge vertrouwenspositie bij het joodse volk. Hij was zeer ontwikkeld en bezat buitengewone gaven, en hij was een geëerd lid van de nationale raad. Evenals anderen was hij onder de indruk gekomen van de leer van Jezus. Hoewel hij rijk, geleerd en geëerd was, werd hij op wonderlijke wijze aangetrokken door de bescheiden Nazarener. De lessen die van de lippen van de Heiland kwamen, hadden diepe indruk op hem gemaakt, en hij verlangde meer te horen over die heerlijke waarheden. De uitoefening van gezag door Christus bij het reinigen van de tempel had de besliste haat opgewekt van de priesters en oversten. Zij vreesden de macht van deze Vreemdeling. Een dergelijke vrijpostigheid van de zijde van een onbekende Galileeër kon men niet toestaan. Zij waren besloten een eind aan Zijn werk te maken. Maar niet allen waren het met dat plan eens. Er waren er enkelen die bevreesd waren tegenstand te bieden aan Iemand Die zo duidelijk gedreven werd door de Geest van God. Zij herinnerden zich hoe profeten gedood waren omdat ze de zonden van de leiders in Israël berispten. Zij wisten dat de slavernij van de Joden onder een heidens volk het gevolg was van hun weerspannigheid in het verwerpen van de bestraffingen Gods. Zij vreesden dat de priesters en oversten, door plannen te smeden tegen Jezus, in de voetstappen van hun vaderen zouden gaan en nieuwe rampen over het volk zouden brengen. Nicodemus deelde deze gevoelens. In een bijeenkomst van het Sanhedrin, toen men overlegde, hoe men tegenover Jezus zou optreden, maande Nicodemus tot voorzichtigheid en gematigdheid. Hij legde er de nadruk op, dat indien Jezus werkelijk bekleed was met gezag, van God, het gevaarlijk zou zijn Zijn waarschuwingen in de wind te slaan. De priesters durfden zijn raad niet te negeren, en voorlopig namen ze geen openlijke maatregelen tegen de Heiland.
Sinds hij Jezus gehoord had, had Nicodemus met groot verlangen de profetieën aangaande de Messias bestudeerd; en hoe meer hij zocht, des te sterker werd zijn overtuiging, dat Deze Degene was Die komen zou.
Evenals vele anderen in Israël was hij diep bedroefd geweest over de ontheiliging van de tempel. Hij was een getuige van het schouwspel, toen Jezus de kopers en verkopers uitdreef ; hij aanschouwde de wonderbare ontvouwing van goddelijke kracht ; hij zag hoe de Heiland de armen ontving en de zieken genas; hij zag hun vreugdevolle blikken en hoorde hun lofprijzingen; en hij kon er niet meer aan twijfelen of Jezus van Nazareth wel de van God Gezondene was.
Hij verlangde er zeer naar een gesprek met Jezus te hebben, maar schrok ervoor terug Hem openlijk op te zoeken. Het zou al te vernederend zijn voor een overste der Joden om toe te geven dat hij sympathie had voor een leraar die nog zo weinig bekend was. En wanneer zijn bezoek het Sanhedrin ter ore zou komen, zou dit hun verachting en veroordeling over hem brengen. Hij besloot tot een heimelijk gesprek, met de verontschuldiging dat, wanneer hij openlijk zou gaan, anderen misschien zijn voorbeeld zouden volgen. Nadat hij door bijzondere informaties te weten was gekomen waar de Heiland gewoon was Zich terug te trekken op de Olijfberg, wachtte hij tot de stad verstild was in sluimer, en zocht Hem toen op.
In de tegenwoordigheid van Christus voelde Nicodemus een vreemde beschroomdheid, die hij trachtte te verbergen onder een schijn van kalmte en waardigheid. "Rabbi", zei hij, " wij weten, dar Gij van God gekomen zijt als leraar, want niemand kan die tekenen doen welke Gij doet, tenzij God met hem is". (Joh.3:2)
Door te spreken over Christus' zeldzame gaven als leraar, en ook over Zijn buitengewone kracht om wonderen te verrichten, hoopte hij de weg vrij te maken voor zijn gesprek. Zijn woorden waren bedoeld om vertrouwen uit te drukken en uit te lokken; maar in werkelijkheid drukten ze ongeloof uit. Hij erkende niet, dat Jezus de Messias was, maar alleen een leraar die van God gezonden was.
In plaats van deze begroeting te erkennen, richtte Jezus Zijn ogen op de spreker, alsof Hij tot in zijn ziel las. In Zijn oneindige wijsheid zag Hij een zoeker naar waarheid voor Hem staan. Hij kende het doel van dit bezoek, en met het verlangen de overtuiging, die in het hart van Zijn toehoorder reeds aanwezig was, te versterken, ging Hij meteen op het doel af, door plechtig maar vriendelijk te zeggen : "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U, tenzij iemand wederom (grondtekst : van boven) geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien". (Joh.3:3)
Nicodemus was tot de Here gekomen met de gedachte met Hem in discussie te kunnen treden, maar Jezus legde de grondslag van de beginselen der waarheid bloot. Hij zei tot Nicodemus U hebt niet zozeer theoretische kennis nodig als geestelijke wedergeboorte. U behoeft uw nieuwsgierigheid niet bevredigd te zien, maar u moet een nieuw hart hebben. U moet een nieuw leven ontvangen van Boven voordat u de hemelse dingen op hun juiste waarde kunt schatten. Totdat die verandering plaatsvindt en alle dingen nieuw maakt, zal er voor u geen enkel heilzaam nut voortkomen uit een gesprek met Mij over Mijn gezag en Mijn zending.
Nicodemus had de prediking van Johannes de Doper gehoord over berouw en doop, en hoe deze het volk wees op Hem Die zou dopen met de Heilige Geest. Hijzelf had gevoeld dat er in geestelijk opzicht iets ontbrak bij de Joden, dat zij in hoge mate beheerst.werden door kwezelarij en wereldse eerzucht. Hij had gehoopt op een betere toestand bij de komst van de Messias. Toch had de hartdoorzoekende boodschap van de Doper in hem geen overtuiging van zonde teweeggebracht. Hij was een strenge Farizeeër, en ging prat op zijn goede werken. Hij was overal geacht om zijn welwillendheid en zijn milddadigheid bij het ondersteunen van de tempeldienst, en hij was ervan overtuigd, dat hij in de gunst stond bij God. Hij was zeer verbaasd bij de gedachte aan een koninkrijk dat zo rein was, dat hij het in zijn tegenwoordige toestand niet zou kunnen zien.
De beeldspraak van de wedergeboorte, die Jezus hier gebruikte, was niet geheel onbekend voor Nicodemus. Mensen die van het heidendom juist bekeerd waren tot het geloof van Israël, werden dikwijls vergeleken met pasgeboren kinderen. Daarom moet hij begrepen hebben, dat de woorden van Jezus niet letterlijk opgevat moesten worden. Maar krachtens zijn geboorte als Israëliet, meende hij dat hij zeker kon zijn van een plaats in het koninkrijk Gods. Hij meende dat hij niet veranderd behoefde te worden. Daarom was hij zo verrast over de woorden van de Heiland. Hij ergerde zich eraan, dat ze zo sterk op hemzelf van toepassing waren. De trots van de Farizeeër streed tegen het eerlijk verlangen van de zoeker naar waarheid. Hij verbaasde zich erover, dat Christus tot hem sprak zoals Hij deed, zonder zijn positie als overste in Israël te ontzien.
Overrompeld in zijn houding vol zelfvertrouwen, antwoordde hij Christus met woorden vol ironie : "Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is?" (Joh.3:4)
Evenals vele anderen doen wanneer een snijdende waarheid tot hun geweten doordringt, openbaarde hij het feit, dat de natuurlijke mens de dingen van de Geest Gods niet aanvaardt. Er is niets in hem dat beantwoordt aan de geestelijke dingen, want de geestelijke dingen worden geestelijk onderscheiden.
Maar de Heiland ging niet met hem argumenteren. Hij hief Zijn hand op met ernstige, rustige waardigheid en legde met nog groter zekerheid de nadruk op de waarheid : "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan". (Joh.3:5) Nicodemus wist, dat Christus hier sprak over de doop door water en de vernieuwing van het hart door de Geest van God. Hij was ervan overtuigd, dat hij in de tegenwoordigheid was van Degene Die door Johannes de Doper voorzegd was.
Jezus ging verder : "Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest". (Joh.3:6)
Van nature is het hart boos, en "komt ooit een reine uit een onreine - niet één" (Job 14:4). Geen menselijk vernuft kan een geneesmiddel vinden voor de zondigende ziel. "Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan ook niet". (Rom.8:7)
"Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen." (Matth.15:19)
De bron des harten moet gezuiverd worden voordat de stromen rein kunnen zijn. Hij die tracht de hemel te bereiken door zijn eigen werken, door het houden van de wet, beproeft een onmogelijkheid. Er is geen veiligheid voor hem die een zuiver wettische godsdienst heeft, een vorm van godzaligheid. Het christelijk leven is geen verandering of verbetering van het oude, maar een verandering van natuur. Het betekent de dood voor het eigen ik en voor de zonde, en een volkomen nieuw leven. Deze verandering kan alleen tot stand gebracht worden door de krachtdadige werking van de Heilige Geest.
Nicodemus was nog steeds zeer verbaasd, en Jezus gebruikte de wind om Zijn bedoeling te illustreren: "De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt of waar hij heengaat ; zó is een ieder die uit de Geest geboren is". (Joh.3:8)
We horen de wind tussen de takken van de bomen, hij doet de bladeren en de bloemen ritselen; maar de wind zelf is onzichtbaar, en niemand weet vanwaar hij komt en waar hij heengaat. Zo is het ook met het werk van de Heilige Geest in het hart. Dit kan evenmin verklaard worden als de bewegingen van de wind. Een mens kan misschien niet de precieze tijd, of plaats in het proces van zijn bekering opsommen, of al de omstandigheden ervan nagaan; maar dat bewijst niet, dat hij niet bekeerd is. Door een kracht - even onzichtbaar als de wind - werkt Christus voortdurend aan het hart. Gaandeweg, misschien zonder dat de mens het bemerkt, worden er indrukken gemaakt die erop gericht zijn de ziel tot Christus te trekken. Deze indrukken kunnen verkregen worden door over Hem na te denken, door het lezen van de Schriften, of door het horen van het Woord bij monde van een bezielde prediker. En dan, plotseling, wanneer de Geest een meer direct beroep op de mens doet, geeft de ziel zich vol vreugde aan Jezus over. Door velen wordt dit een plotselinge bekering genoemd; maar het is een gevolg van een langdurig noden van de Geest van God, een geduldig, langdurig proces.
Ofschoon de wind zelf onzichtbaar is, kan men de uitwerking daarvan zien en voelen. Zo zal het werk van de Geest aan de ziel zich openbaren in iedere handeling van de mens die Zijn behoudende kracht gevoeld heeft. Wanneer de Geest van God bezit neemt van het hart, wordt het leven daardoor veranderd. Zondige gedachten worden verdreven, boze werken worden verzaakt ; liefde, nederigheid en vrede nemen de plaats in van boosheid, naijver en tweedracht. Vreugde neemt de plaats in van droefheid, en het gelaat weerkaatst het licht van de hemel. Niemand ziet de hand die de last opheft, of bemerkt het licht dat neerdaalt uit de hemelse hoven. De zegen komt, wanneer de ziel zich door het geloof aan God overgeeft. Dan schept die kracht die door geen menselijk oog gezien kan worden, een nieuw wezen naar het beeld Gods.
Het is onmogelijk voor een sterfelijke geest om het werk der verlossing te begrijpen. Het geheimenis daarvan gaat de menselijke kennis te boven; maar hij die uit de dood het leven ingaat, beseft dat het een goddelijke werkelijkheid is. Het begin van de verlossing kunnen we hier leren kennen door onze persoonlijke ervaring. De gevolgen ervan reiken tot in de eeuwigheid.
Terwijl Jezus sprak, drong enig licht der waarheid door in de geest van de overste. De verzachtende, beteugelende invloed van de Heilige Geest maakte indruk op zijn hart. Toch begreep hij de woorden van de Heiland nog niet volkomen. Hij was niet zozeer onder de indruk van de noodzakelijkheid van de wedergeboorte als wel van de manier waarop deze tot stand komt. Hij antwoordde verwonderd: "Hoe kan dit geschieden?" (Joh.3:9)
"Gij zijt de leraar van Israël en deze dingen verstaat gij niet?" (Joh.3:10) vroeg Jezus. Iemand aan wie het godsdienstonderwijs van het volk was toevertrouwd, mocht toch zeker niet onwetend zijn van zulke belangrijke waarheden. Zijn woorden hielden de les in, dat, in plaats van zich te ergeren aan de eenvoudige woorden der waarheid, Nicodemus een erg bescheiden mening over zichzelf behoorde te hebben, omdat hij zo weinig wist van de geestelijke dingen. Doch Christus sprak met zulk een indrukwekkende waardigheid, en zowel Zijn blik als de toon van Zijn woorden spraken van zulk een oprechte liefde, dat Nicodemus niet beledigd was toen hij zijn armelijke staat besefte.
Maar toen Jezus verklaarde, dat Zijn opdracht op aarde was een geestelijk koninkrijk op te richten in plaats van een tijdelijk, werd Zijn toehoorder ongerust. Daar Hij dit opmerkte, zei Jezus: "Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek ?" (Joh.3:12) Indien Nicodemus niet kon aanvaarden wat Christus hem leerde als illustratie van het werk der genade aan het hart, hoe zou hij dan de aard van Zijn heerlijk, hemels koninkrijk kunnen begrijpen ? Daar hij de aard van Christus' werk op aarde niet begreep, kon hij ook Zijn werk in de hemel niet verstaan.
De Joden die Jezus uit de tempel verdreven had, maakten er aanspraak op kinderen van Abraham te zijn, maar zij vluchtten uit de tegenwoordigheid van de Heiland, omdat zij de heerlijkheid van God, die in Hem geopenbaard was, niet konden verdragen. Zo gaven ze blijk, dat ze niet waardig geacht werden door de genade van God deel te hebben aan de heilige diensten in de tempel. Zij jaagden ernaar een schijn van heiligheid te bewaren, maar ze verwaarloosden de heiligheid des harten. Hoewel ze ijveraars waren naar de letter der wet, deden ze voortdurend de geest van deze zelfde wet geweld aan. Hun grote behoefte was juist die verandering waarover Christus tot Nicodemus gesproken had - een nieuwe, zedelijke geboorte, een reiniging van zonden, en een vernieuwing van kennis en heiligheid.
Er was geen verontschuldiging voor de blindheid van Israël betreffende het werk van de wedergeboorte. Geïnspireerd door de Heilige Geest, had Jesaja geschreven : "Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed." (Jes.64:6) David bad : "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest". (Ps.51:12) En door middel van Ezechiël was de belofte gegeven : "Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn geest zal Ik in uw binnenste geven, en maken dat gij naar Mijn inzettingen wandelt", (Ez.36:26,27)
Nicodemus had deze teksten met een verduisterde geest gelezen; maar nu begon hij de betekenis ervan te vatten. Hij zag dat zelfs de strengste gehoorzaamheid aan alleen de letter der wet zoals die werd toegepast op het uiterlijke leven, geen enkel mens het recht zou kunnen geven het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. In de ogen der mensen was zijn leven rechtvaardig en eerzaam geweest, maar in de tegenwoordigheid van Christus gevoelde hij, dat zijn hart onrein was en zijn leven onheilig.
Nicodemus werd naar Christus getrokken. Terwijl de Heiland hem de dingen betreffende de wedergeboorte verklaarde, verlangde hij ernaar, dat die verandering zich ook in hem zou voltrekken. Waardoor zou dat bereikt kunnen worden? Jezus beantwoordde de onuitgesproken vraag: "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe." (Joh.3:14,15)
Dit was bekend terrein voor Nicodemus. Het symbool van de verhoogde slang maakte hem de zending van de Heiland duidelijk. Toen het volk Israël stierf door de beten van de vurige slangen, gaf God aan Mozes aanwijzingen om een slang van koper te maken en die in de hoogte te plaatsen in het midden der vergadering. Toen klonk de boodschap door het kamp, dat allen die op de slang zouden zien, in leven zouden blijven Het volk wist heel goed, dat de slang in zichzelf geen macht had om hen te helpen. Het was een symbool van Christus. Zoals het beeld dat gemaakt was naar de gelijkenis van de dodelijke slangen, verhoogd werd voor hun genezing, zo zou Iemand "in vlees, aan dat der zonde gelijk" (Rom.8:3) hun Verlosser zijn.
Velen van de Israëlieten beschouwden de offerdienst als iets dat op zichzelf in staat was hen te verlossen van zonden. God wilde hun leren, dat deze dienst niet meer waarde had dan de koperen slang. De offerdienst moest hun gedachten naar Jezus leiden. Zowel voor de genezing van hun wonden als voor de vergeving van hun zonden konden ze voor zichzelf niets doen dan hun geloof in de Gave Gods tonen. Zij moesten opzien en leven.
Zij die door de slangen gebeten waren, hebben misschien te laat gekeken. Ze hebben zich misschien afgevraagd, hoe er kracht kon zijn in dat koperen teken. Misschien hebben ze om een wetenschappelijke verklaring gevraagd. Maar er werd geen verklaring gegeven. Zij moesten het woord dat God hun door Mozes gegeven had, aanvaarden. Een weigering om op te zien betekende de ondergang.
Niet door strijd en discussie wordt de ziel verlicht. We moeten zien en leven. Nicodemus aanvaardde de les en nam ze met zich mee. Hij onderzocht de Schriften op een nieuwe wijze, niet om te discussiëren over een theorie, maar om daaruit leven voor zijn ziel te ontvangen. Hij begon het koninkrijk der hemelen te zien toen hij zich onderwierp aan de leiding van de Heilige Geest.
Heden zijn er duizenden mensen die dezelfde waarheid moeten leren die Nicodemus leerde door de verhoogde slang. Zij vertrouwen op hun gehoorzaamheid aan de wet van God om Zijn gunst te verwerven. Wanneer hun gezegd wordt, op Jezus te zien en te geloven dat Hij hen redt door Zijn genade alleen, roepen ze uit: "Hoe kan dit geschieden?" (Joh.3:9)
Evenals Nicodemus moeten we gewillig zijn het leven binnen te gaan op dezelfde wijze als de voornaamste zondaars. "Want er is ook onder de hemel geen andere naam de mensen gegeven waardoor wij moeten behouden worden" (Hand.4:12) dan Christus. Door het geloof ontvangen we de genade van God; maar het geloof is niet onze Heiland. Het verdient niets. Het is de hand waardoor wij Christus vastgrijpen en ons Zijn verdiensten, het geneesmiddel voor de zonde, toeëigenen. En we kunnen zelfs geen berouw hebben zonder de hulp van de Geest van God. De Schrift zegt van Christus "Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering, en vergeving van zonden te schenken". (Hand.5:31) Berouw komt evenzeer van Christus als vergeving.
Hoe kunnen we dan behouden worden? "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft", (Joh.3:14) zo is ook de Zoon des mensen verhoogd, en ieder die misleid en gebeten is door de slang, mag tot. Hem opzien en leven. "Zie, het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt." (Joh.3:16) Het licht dat van het kruis straalt, openbaart de liefde van God. Zijn liefde trekt ons tot Hem. Indien we hieraan geen tegenstand bieden, zullen we geleid worden naar de voet van het kruis, in berouw over de zonden, die de Heiland gekruisigd hebben. Dan verwekt de Geest van God door het geloof een nieuw leven in de ziel. De gedachten en verlangens worden tot gehoorzaamheid gebracht aan de wil van Christus. Hart en geest worden opnieuw geschapen naar het beeld van Hem Die in ons werkt om alle dingen aan Zichzelf te onderwerpen. Dan wordt de wet van God geschreven in het hart en verstand, en kunnen we met Christus zeggen : "Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God." (Ps.40:9)
In het gesprek met Nicodemus verklaarde Jezus het verlossingsplan en Zijn zending in de wereld. In geen van Zijn daarna volgende redevoeringen verklaarde Hij zo volledig, stap voor stap, het werk dat gedaan moet worden in de harten van allen die het koninkrijk der hemelen zullen beërven. Geheel aan het begin van Zijn dienstwerk openbaarde Hij de waarheid aan een lid van het Sanhedrin, aan het hart dat daartoe het meest openstond, en aan een aangesteld leraar van het volk. Maar de leiders van Israël verwelkomden dat licht niet. Nicodemus verborg de waarheid in zijn hart, en gedurende drie jaar zag men weinig zichtbare vruchten.
Maar Jezus kende de bodem waarin Hij het zaad gezaaid had. De woorden die in de nacht gesproken werden tot één toehoorder op de eenzame berg, waren niet verloren. Een tijdlang erkende Nicodemus Christus niet openlijk, maar hij sloeg Zijn leven gade en dacht na over wat Hij leerde. In de raad van het Sanhedrin verijdelde hij meermalen de plannen van de priesters om Hem te doden. Toen ten slotte Jezus verhoogd was aan het kruis, herinnerde Nicodemus zich de les op de Olijfberg: "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe." (Joh.3:14,15)
Het licht van dat geheime gesprek verlichtte het kruis op Golgotha, en Nicodemus zag in Jezus de Verlosser der wereld.
Na de hemelvaart van de Here, toen de discipelen door de vervolging verstrooid waren, kwam Nicodemus vrijmoedig naar voren. Hij wendde zijn rijkdommen aan tot onderhoud van de jonge gemeente waarvan de Joden gedacht hadden, dat ze wel teniet gedaan zou worden na de dood van Christus. In die tijd van gevaar stond hij die zo voorzichtig en twijfelachtig was geweest, vast als een rots, bemoedigde het geloof der discipelen
en zorgde voor de middelen om het evangeliewerk voort te zetten. Hij werd gehoon en vervolgd door mensen die hem vroeger eerbied bewezen hadden. Hij werd arm aan aardse goederen, maar hij wankelde niet in het geloof dat zijn oorsprong vond in dat nachtelijk onderhoud met Jezus.
Nicodemus vertelde de inhoud van dat gesprek aan Johannes, en door diens pen werd het vastgelegd tot onderwijzing van miljoenen. De waarheden die daarin geleerd worden, zijn heden even belangrijk als ze waren in die plechtige nacht op die in schaduwen gehulde berg, toen de Joodse leider kwam om van de nederige Leraar uit Galileä de weg des levens te leren kennen E.G White - wens der eeuwen.