15 Op het bruiloftsfeest
Jezus begon Zijn dienstwerk niet met een grote daad voor het Sanhedrin in Jeruzalem. Op een familiebijeenkomst in een klein dorp in Galilea werd Zijn kracht aangewend om de vreugde van een bruiloft te vermeerderen. Op deze wijze toonde Hij Zijn medevoelen met de mensen, en Zijn wens om bij te dragen tot hun geluk. In de woestijn der verzoeking had Hijzelf de beker der smart gedronken. Hij ging nu uit om de mensen de beker van de zegen te geven, en om door Zijn zegenwens de verhoudingen in het leven van de mens te heiligen.
Van de Jordaan was Jezus teruggekeerd naar Galilea. Er zou een bruiloft zijn in Kana, een stadje niet ver van Nazareth; de feestgenoten waren familie van Jozef en Maria; en Jezus, Die wist van deze familiebijeenkomst, ging naar Kana, en werd met Zijn discipelen uitgenodigd voor het feest.
Nu ontmoette Hij Zijn moeder weer, van wie Hij enige tijd gescheiden was geweest. Maria had gehoord over de openbaring bij de Jordaan, bij Zijn doop. Het gerucht was in Nazareth verteld, en bracht dingen die zovele jaren in haar hart verborgen waren geweest, weer levendig in haar herinnering terug. Evenals iedereen in Israël, was Maria diep bewogen door de boodschap van Johannes de Doper. Zij herinnerde zich nog goed de profetie die gegeven was bij zijn geboorte. Nu deed zijn contact met Jezus haar hoop opnieuw opleven. Maar haar was ook het raadselachtige heentrekken van Jezus naar de woestijn ter ore gekomen, en ze voelde zich bezwaard door een angstig voorgevoel.
Vanaf de dag dat ze de aankondiging van de engel in haar huis in Nazareth gehoord had, had Maria ieder blijk dat Jezus de Messias was, als een schat in haar hart bewaard. Zijn liefdevolle, onzelfzuchtige leven had haar ervan verzekerd, dat Hij niemand anders kon zijn dan de Gezondene van God. Toch ontmoette ze soms ook twijfel en teleurstellingen en ze verlangde naar het ogenblik waarop Zijn heerlijkheid geopenbaard zou worden. De dood had haar gescheiden van Jozef, die haar kennis omtrent het geheim van de geboorte van Jezus gedeeld had. Nu was er niemand aan wie ze haar hoop en vrees kon toevertrouwen. De afgelopen twee maanden waren vol smart geweest. Ze was gescheiden geweest van Jezus, in Wiens medeleven ze vertroosting vond; ze dacht veel na over de woorden van Simeon: "En door uw eigen ziel zal een zwaard gaan", (Luc.2:35) ze dacht terug aan die drie angstige dagen waarin ze gedacht had, dat ze Jezus voorgoed verloren had; en niet een ongerust hart wachtte ze Zijn terugkeer af.
Op het bruiloftsfeest ontmoet ze Hem, dezelfde tedere, plichtsgetrouwe Zoon. Maar toch is Hij niet dezelfde. Zijn gelaat is veranderd. Het draagt de sporen van Zijn strijd in de woestijn, en een nieuwe uitdrukking van waardigheid en kracht toont Zijn hemelse opdracht aan. Er is een groep jongemannen bij Hem, en hun ogen volgen Hem met eerbied, en ze noemen Hem Meester. Deze metgezellen vertellen aan Maria wat ze gezien hebben en gehoord bij de doop en bij andere gelegenheden. Ze besluiten hun relaas niet de woorden : "Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de Wet geschreven heeft en de Profeten" (Joh.1:46)
Wanneer de gasten bijeenkomen, schijnen velen van hen druk, bezig te zijn met een onderwerp dat hun belangstelling volkomen in beslag neemt Er heerst een onderdrukte opwinding onder het gezelschap. Kleine groepjes spreken samen op vurige maar rustige toon, en er worden verbaasde blikken geworpen op de Zoon van Maria. Toen Maria het getuigenis van de discipelen omtrent Jezus gehoord had, was ze verheugd door de overtuiging dat de hoop die ze reeds zo lang gekoesterd had, niet vergeefs was. Maar ze zou meer dan een mens geweest zijn, wanneer niet deze heilige vreugde vermengd was geworden met een spoor van de natuurlijke trots van een liefhebbende moeder. Toen ze zag hoevele blikken er op Jezus gericht werden, verlangde ze ernaar, dat Hij aan het gezelschap zou bewijzen dat Hij werkelijk de Geëerde Gods was. Zij hoopte, dat er gelegenheid voor Hem zou zijn om een wonder te doen voor hen.
Het was de gewoonte in die tijd dat een bruiloftsfeest verscheidene dagen duurde. Bij deze gelegenheid bleek, dat, eer het feest ten einde was, de voorraad wijn op was. Deze ontdekking veroorzaakte veel verwarring en spijt. Het was niet gebruikelijk om op feestelijke gelegenheden het zonder wijn te stellen en gebrek aan wijn zou wijzen op een gebrek aan gastvrijheid . Als bloedverwant van de gehuwden had Maria meegeholpen bij de voorbereidingen van het feest, en nu, sprak ze tot Jezus zeggende - "Zij hebben geen wijn meer". (Joh.2:3) Deze woorden waren een wenk dat Hij in hun behoefte zou voorzien. Maar Jezus antwoordde : "Vrouw, wat heb Ik niet u van node? Mijn ure is nog niet gekomen". (Joh.2:4)
Dit antwoord, kortaf naar het ons toeschijnt, getuigt niet van koelheid of onbeleefdheid. De manier waarop de Heiland Zijn moeder aansprak, was in overeenstemming met de gewoonten in het Oosten. Deze wijze van aanspreken werd gebruikt tegenover mensen voor wie men eerbied wilde tonen. Iedere daad in het leven van Christus op aarde was in overeenstemming met het voorschrift dat Hijzelf gegeven had: "Eer uw vader en uw moeder". (Ex.20:12) Aan het kruis, bij Zijn laatste daad van tederheid jegens Zijn moeder, sprak Jezus haar weer op dezelfde wijze aan, toen Hij haar toevertrouwde aan de zorgen van Zijn meest geliefde discipel. De liefde die sprak uit Zijn toon, blik en manieren, zowel op her bruiloftsfeest als aan het kruis, verklaarde Zijn woorden.
Bij het bezoek aan de tempel als jongen, toen het mysterie van Zijn levenswerk voor Hem, openbaar werd, had Christus tot Maria gezegd "Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen Mijns Vaders?" (Luc.2:49)
Deze woorden vormden de sleutel tot Zijn hele leven en dienstwerk. Alles werd afhankelijk gemaakt van Zijn werk, het grote verlossingswerk, waartoe Hij in de wereld was gekomen. Nu herhaalde Hij de les. Er bestond gevaar, dat Maria haar verwantschap met Jezus zou beschouwen als iets dat haar een bijzondere aanspraak op Hem verleende, en het recht om Hem tot op zekere hoogte aanwijzingen te geven voor Zijn zending. Dertig jaar lang was Hij haar gehoorzame en liefhebbende Zoon geweest, en Zijn liefde was onveranderd, maar nu moest Hij Zich bezighouden met het werk Zijns Vaders. Als Zoon van de Allerhoogste en Heiland der wereld mochten geen aardse banden Hem weerhouden van Zijn zending, of invloed uitoefenen op Zijn gedrag. Hij moest vrij staan om de wil van God te doen. Die les geldt ook voor ons. De aanspraken van God gaan zelfs uit boven de banden van menselijke verwantschap. Geen aardse aantrekkingskracht mag onze voeten afkeren van het pad waarop Hij wil dat wij wandelen.
De enige hoop voor verlossing van ons gevallen geslacht is in Christus. Maria kon alleen verlost worden door het Lam Gods. In zichzelf had zij geen enkele verdienste. Haar band met Jezus maakte haar geestelijke verhouding tot Hem niet anders dan die van enig andere menselijke ziel. Dit wordt bedoeld met de woorden van de Heiland. Hij maakt een duidelijk onderscheid tussen Zijn verhouding tot haar als de Zoon des mensen en als de Zoon van God. De band van bloedverwantschap die tussen hen was, plaatste haar geenszins op gelijke voet met Hem.
De woorden : "Mijn ure is nog niet gekomen", (Joh.2:4) wijzen erop, dat iedere daad in het leven van Christus hier op aarde beantwoordde aan het plan dat bestaan had vanaf de dagen der eeuwigheid. Voordat Hij naar de aarde kwam, lag het plan vóór Hem, volmaakt tot in alle onderdelen. Maar terwijl Hij onder de mensen wandelde, werd Hij stap voor stap geleid door de wil des Vaders. Hij aarzelde niet te handelen op de daartoe aangewezen tijd. Met dezelfde onderwerping wachtte Hij tot die tijd was aangebroken. Door tot Maria te zeggen, dat Zijn ure nog niet gekomen was, antwoordde Jezus op haar onuitgesproken gedachte - de verwachting die zij koesterde zoals haar gehele volk dat deed. Zij hoopte dat Hij Zich zou openbaren als de Messias en de troon van Israël zou nemen. Niet als Koning, maar als "een man van smarten en vertrouwd met ziekte", (Jes.53:3) had Jezus het lot van de mensheid aanvaard.
Maar hoewel Maria niet het juiste begrip had omtrent de zending van Jezus, vertrouwde ze Hem volkomen. Aan dat geloof gaf Jezus gehoor. Het was om Maria's vertrouwen te eren en het geloof van Zijn discipelen te versterken, dat het eerste wonder verricht werd. De discipelen zouden voor vele en grote verleidingen tot ongeloof komen te staan. Voor hen hadden de profetieën het onweerlegbaar duidelijk gemaakt dat Jezus de Messias was. Zij wachtten erop, dat de godsdienstige leiders Hem zouden ontvangen met een vertrouwen dat groter was dan het hunne. Zij spraken onder de mensen over de heerlijke werken van Christus en over hun eigen vertrouwen in Zijn zending, maar zij waren verbaasd en bitter teleurgesteld door het ongeloof, her diepgewortelde vooroordeel, en de vijandigheid jegens Jezus aan de dag gelegd door de priesters en de rabbi's. De eerste wonderen van Jezus maakten de discipelen sterk om staande te blijven tegen dit verzet.
Geenszins in de war gebracht door de woorden van Jezus, zei Maria tot degenen die bedienden: "Wat Hij u ook zegt, doet dat!" (Joh.2:5) Op deze wijze deed ze wat ze kon om de weg voor te bereiden voor het werk van Christus.
Naast de deur stonden zes grote stenen watervaten en Jezus zei tot de bedienden, dat ze die moesten vullen. Dit werd gedaan. Aangezien men de wijn onmiddellijk nodig had, beval Hij: "Schept nu, en brengt het aan de leider van het feest." (Joh.2:8) In plaats van water waarmee de vaten gevuld waren, stroomde er nu wijn uit. Noch de leider van het feest, noch de gasten hadden gemerkt dat de wijn op was. Toen hij proefde wat de bedienden hem brachten, vond de leider dit beter dan alles wat hij ooit tevoren gedronken had, en geheel verschillend van datgene wat aan het begin van het feest geschonken was. Hij wendde zich tot de bruidegom en zei : "Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere ; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard". (Joh.2:10)
Zoals de mensen eerst de beste wijn voorzetten en daarna de mindere, zo doet de wereld het ook met zijn gaven. Dat wat de wereld ons biedt, streelt misschien het oog en boeit de zinnen, maar ten slotte blijkt het onbevredigend te zijn. De wijn wordt bitter, de vrolijkheid somberheid. Dat wat begonnen is met gezang en uitbundigheid, eindigt met vermoeidheid en afkeer. Maar wat Jezus schenkt, is altijd fris en nieuw. Het feest dat Hij bereidt voor de ziel, houdt nooit op voldoening en vreugde te geven. Iedere nieuwe gift doet de bekwaamheid van de ontvanger toenemen om de zegeningen van de Here te waarderen en zich erin te verheugen. Hij geeft genade op genade. De voorraad raakt nooit uitgeput, wanneer u in Hem blijft, verzekert het feit, dat u vandaag een rijke gave ontvangt, u ervan dat u morgen een nog rijker gave zult krijgen. De woorden van Jezus aan Nathanäel brengen de wet volgens welke God de kinderen des geloofs behandelt, naar voren. Met iedere nieuwe openbaring van Zijn liefde verklaart Hij aan het hart dat daartoe openstaat:
"Gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze." (Joh.1:51)
De gave van Christus op het bruiloftsfeest was een symbool. Het water stelde voor de doop in Zijn dood; de wijn het vergieten van Zijn bloed voor de zonden der wereld. Het water om de vaten te vullen werd aangedragen door mensenhanden, maar alleen de woorden van Christus konden er de levengevende kracht aan geven. Zo is het ook met de plechtige handelingen die wijzen op de dood van de Heiland. Alleen door de kracht van Christus, die door het geloof werkt, hebben zij kracht om de ziel te voeden.
Het woord van Christus gaf ruim voldoende voorraad voor het feest. Zo overvloedig is ook de voorziening van Zijn genade om de ongerechtigheden van de mens uit te wissen en de ziel te vernieuwen en te schragen.
Bij het eerste feest, dat Hij te samen met Zijn discipelen bijwoonde, gaf Jezus hun de beker die het symbool was van Zijn werk voor hun behoud. Bij het laatste Avondmaal gaf Hij die beker wederom bij de instelling van die heilige handeling waardoor Zijn dood verkondigd zou worden "totdat Hij komt." (1 Cor.11:26)
En de smart van de discipelen, toen zij moesten scheiden van hun Here, werd gestild door de belofte van hereniging, toen Hij zei: "Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het koninkrijk Mijns Vaders". (Matth.26:29)
De wijn die Christus schonk voor het feest, en de wijn die Hij aan Zijn discipelen gaf als een symbool van Zijn eigen bloed, was zuiver druivensap Hiervan spreekt de profeet Jesaja, wanneer hij spreekt van nieuwe wijn "in een druiventros", en zegt: "Verderf hem niet, want er ligt een zegen in."(Jes.65:8)
Het was Christus, Die in het Oude Testament Israël de waarschuwing gaf : "De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige, ieder die zich daaraan overgeeft, is onwijs." (Spr.20:1)
En Hijzelf gaf de mensen niet een dergelijke drank. Satan verleidt de mensen om te zwelgen in datgene wat het verstand benevelt en de geestelijke opvattingen afstompt, maar Christus leert ons om de lagere natuur te overwinnen. Zijn gehele leven was een voorbeeld van zelfverloochening. Om de macht van de eetlust te breken, doorstond Hij om onzentwille de zwaarste beproeving die een mens te verdragen kan krijgen. Het was Christus, Die aanwijzingen gaf dat Johannes de Doper wijn noch sterke drank zou drinken. Hij was het Die een dergelijke geheelonthouding oplegde aan de vrouw van Manoah. En Hij sprak een vloek uit over de man die de fles zou brengen aan de lippen van zijn naaste. Christus sprak Zijn eigen leer niet tegen. De ongegiste wijn die Hij verschafte aan de bruiloftsgasten, was een gezonde, verfrissende drank. De uitwerking daarvan bracht de smaak in harmonie met een gezonde eetlust.
Terwijl de gasten op het feest opmerkingen maakten over de kwaliteit van de wijn. werden er vragen gesteld die van de dienaars een verklaring over het wonder vereisten. Een tijdlang was het gezelschap te zeer verbaasd om te denken aan Degene Die dat wonderwerk had verricht. Toen ze Hem eindelijk zochten, ontdekte men, dat Hij Zich zó rustig had teruggetrokken, dat zelfs Zijn discipelen het niet opgemerkt hadden.
De aandacht van het gezelschap richtte zich nu op Zijn discipelen. Voor de eerste maal hadden zij de gelegenheid om te getuigen van hun geloof In Jezus. Zij vertelden wat ze gehoord en gezien hadden bij de Jordaan, en in veler harten leefde de hoop op, dat God een bevrijder voor Zijn volk had doen opstaan. Het nieuws over het wonder verspreidde zich in dat gehele gebied, en bereikte ook Jeruzalem. Met nieuwe belangstelling onderzochten de priesters en de oudsten de profetieën over de komst van de Christus. Er was een vurig verlangen om de zending te leren kennen van deze nieuwe leraar, die op zulk een onopvallende wijze onder het volk verscheen.
Het dienstwerk van Christus stond in opvallende tegenstelling met het werk van de Joodse oudsten. Hun zorg voor overlevering en vormendienst had iedere werkelijke vrijheid in gedachten en daden vernietigd. Zij leefden in een voortdurende vrees voor verontreiniging. Om contact met de "onreinen" te vermijden, hielden ze zich afzijdig niet alleen van de heidenen, maar van het grootste deel van hun eigen volk, en ze trachtten hun geen goed te doen noch hun vriendschap te winnen. Door zich voortdurend met deze zaken bezig te houden, hadden ze de groei van hun geest belemmerd en hun gezichtskring vernauwd. Hun voorbeeld moedigde zelfzucht en onverdraagzaamheid aan onder alle lagen van de bevolking.
Jezus begon het hervormingswerk door een groot medeleven met de mensen te tonen. Terwijl Hij de grootste eerbied voor de wet Gods aan de dag legde, berispte Hij de schijnvroomheid van de Farizeeën, en trachtte het volk vrij te maken van de zinloze voorschriften waardoor ze gebonden waren. Hij trachtte de scheidsmuren af te breken die de verschillende lagen van de maatschappij scheidden, zodat Hij de mensen zou kunnen samenbrengen als de kinderen van één gezin. Zijn aanwezigheid op het bruiloftsfeest was bedoeld als een stap in die richting.
God had Johannes de Doper aanwijzingen gegeven om in de woestijn te blijven, opdat hij op die wijze beschermd zou zijn tegen de invloed van de priesters en rabbi's, en voorbereid zou worden voor een bijzondere opdracht. Maar de strengheid en afzondering waarin hij leefde, waren geen voorbeeld voor het volk. Johannes zelf had zijn toehoorders niet bevolen, ze hun bestaande werkzaamheden moesten verlaten.
Hij smeekte hun, blijk te geven van hun berouw door God getrouw te zijn op de plaats waar Hij hen geroepen had.
Jezus bestrafte genotzucht in al zijn vormen, maar toch was Hij een gemeenschapsmens van nature. Hij aanvaardde de gastvrijheid van alle lagen der bevolking, bezocht de huizen van de rijken en de armen, van de geleerden en de onwetenden, en zocht hun gedachten te verheffen vanuit de vragen van het gewone leven tot de dingen die geestelijk en eeuwig zijn. Hij gaf Zijn goedkeuring niet aan losbandigheid, en geen spoor van wereldse lichtzinnigheid bevlekte Zijn gedrag; toch vond Hij vreugde in tonelen van onschuldig geluk en heiligde door Zijn aanwezigheid de gezellige bijeenkomst. Een Joods huwelijk was een indrukwekkende gebeurtenis, en de vreugde daarvan mishaagde de Zoon des mensen niet. Door dit feest bij te wonen, eerde Jezus het huwelijk als een goddelijke instelling.
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt de huwelijksband gebruikt om de tedere en heilige eenheid voor te stellen die tussen Christus en Zijn volk bestaat. In de gedachten van Jezus wezen de feestelijkheden bij de bruiloft vooruit op de vreugde van die dag wanneer Hij Zijn bruid zal thuishalen in het huis Zijns Vaders, en wanneer de verlosten niet de Verlosser zullen aanzitten aan het bruiloftsmaal des Lams. Hij zegt: "Zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God Zich over u verblijden." Jes.62:5) "Men zal u niet meer noemen: Verlatene... maar gij zult genoemd worden : Mijn Welgevallen... Want de Here heeft een welgevallen aan u." (62:4) "Hij zal Zich over u niet vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in Zijn liefde; Hij zal over u juichen niet gejubel." (Zef.3:17)
Toen aan de apostel Johannes het visioen over de hemelse dingen gegeven werd, schreef hij :. "En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende : Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt" (Openb.19:6,7)
Zalig zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams.'' (Openb.19:9)
Jezus zag in iedere ziel iemand die de uitnodiging tot Zijn koninkrijk gegeven moest worden. Hij bereikte de harten der mensen door Zich onder hen te begeven als Iemand Die het beste met hen voor had. Hij zocht hen op aan de openbare weg, in hun huizen, op de schepen, in de synagoge, aan de oever van het meer en op het bruiloftsfeest. Hij ontmoette hen bij hun dagelijkse bezigheden, en toonde belangstelling voor hun aardse belangen. Hij bracht Zijn onderricht in het huisgezin, door gezinnen in hun eigen huis onder de invloed van Zijn goddelijke tegenwoordigheid te brengen. Zijn sterk persoonlijk medeleven hielp de harten te winnen. Hij trok Zich dikwijls terug in de bergen voor een gebed in de eenzaamheid, maar dit was een voorbereiding voor Zijn arbeid onder de mensen in het drukke leven. Na deze uren keerde Hij terug om zieken verlichting te schenken, de onwetenden onderwijs te geven, en de ketenen van de gevangenen van Satan te verbreken.
Door persoonlijk contact en persoonlijke omgang gaf Jezus Zijn discipelen onderricht. Soms leerde Hij hen, terwijl Hij tussen hen zat op de berghelling; soms bij het meer of wanneer ze langs de wegen gingen, openbaarde Hij hun de geheimen van het koninkrijk Gods. Hij bepreekte hen niet zoals de mensen dat in onze tijd doen. Overal waar harten openstonden om de goddelijke boodschap aan te nemen, verklaarde Hij de waarheden over de weg des heils. Hij gaf Zijn discipelen geen bevel dit of dat te doen, maar Hij zei: "Volg Mij." (Matth.9:9)
Op Zijn tochten door het land en door de steden nam Hij hen met Zich mee, opdat ze zouden zien hoe Hij de mensen leerde. Hij verbond hun belang niet het Zijne, en zij sloten zich bij Hem aan in het werk.
Het voorbeeld dat Christus gaf door Zichzelf één te maken niet de belangen der mensen, moet worden opgevolgd door allen die Zijn Woord prediken en door allen die het evangelie van Zijn genade ontvangen lebben. Wij moeten de omgang met mensen niet verzaken. We mogen onszelf niet van anderen afzonderen. Om alle lagen der bevolking te kunnen bereiken, moeten we ze tegemoetkomen op de plaats waar ze zich bevinden. Ze zullen ons zelden uit eigen beweging opzoeken. Niet alleen vanaf de kansel worden de harten der mensen geraakt door de goddelijke waarheid. Er is een ander arbeidsveld, misschien nederiger, maar even veelbelovend. Dat vinden we in de huizen van de nederiger en in de villa's van de groten; aan de gastvrije tafel en in de bijeenkomsten voor onschuldig onderling genoegen.
Als discipelen van Christus mogen we ons niet in de wereld begeven alleen uit liefde voor plezier, om ons met hen te verenigen in hun dwaasheid. Zulke omgang kan alleen maar uitlopen op nadeel. We mogen aan zonde nooit onze goedkeuring hechten door onze woorden of daden, ons zwijgen of onze aanwezigheid.
Waar we ook heengaan, we moeten Jezus met ons meenemen, en aan anderen de onschatbare waarde van onze Heiland openbaren. Maar zij die trachten hun godsdienst te bewaren door die te verbergen tussen de stenen muren, laten kostbare gelegenheden om goed te kunnen doen, aan zich voorbijgaan. Door de omgang in het dagelijks leven met anderen komt het christendom in aanraking met de wereld. Ieder die hemels licht heeft ontvangen moet het pad opklaren van hen die het Licht des levens niet kennen.
We moeten allen getuigen van Jezus worden. Maatschappelijke invloed, geheiligd door de genade van Christus, moet gebruikt worden tot het winnen van zielen voor de Heiland. Laat de wereld zien dat wij niet zelfzuchtig in beslag genomen worden door onze eigen belangen, maar dat wij ernaar verlangen dat anderen zullen delen in onze zegeningen en voorrechten. Laat hun zien, dat onze godsdienst ons niet ongevoelig of uitgerekend maakt. Laten allen die belijden Christus gevonden te hebben, dienen zoals Hij dat deed voor het welzijn van de mensen.
We mogen nooit de wereld de verkeerde indruk geven, dat christenen sombere, ongelukkige mensen zijn. Wanneer onze ogen op Jezus gericht zijn, zullen we een barmhartig Verlosser zien, en we zullen het licht ontvangen dat van Zijn aangezicht straalt. Waar Zijn geest regeert, vertoeft de vrede. En daar zal ook vreugde zijn, want daar is een kalm, heilig vertrouwen in God.
Christus verheugt Zich over Zijn volgelingen, wanneer zij tonen dat, hoewel ze menselijk zijn, ze deelhebben aan de goddelijke natuur. Zij zijn geen standbeelden, maar levende mannen en vrouwen. Hun hart, verfrist door de dauw der goddelijke genade, opent zich en groeit in het licht van de Zon der Gerechtigheid. Zij kaatsen het licht dat op hen schijnt, terug op anderen in werken die stralen van liefde van Christus. ("Wens der eeuwen" - E.G.White)