57 De openbaring
In de dagen der apostelen waren de gelovigen vervuld van ijver en enthousiasme. Ze werkten zo onvermoeibaar voor hun Meester, dat ondanks felle tegenstand in betrekkelijk korte tijd het evangelie van het koninkrijk was gebracht aan alle bewoonde delen der aarde. De ijver die in die tijd getoond werd door de volgers van Jezus is door de pen der Inspiratie vermeld tot bemoediging van de gelovigen uit latere tijden.
Van de gemeente te Efeze, die door de Here Jezus werd gebruikt als een symbool van de christelijke kerk in de apostolische tijd, verklaart de Waarachtige en Getrouwe Getuige: “Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen dat ze apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; en gij hebt volharding en hebt verdragen om Mijns Naams wil en zijt niet moede geworden.” (Openb. 2:2,3)
In het begin werd de ervaring van de gemeente te Efeze gekenmerkt door kinderlijke eenvoud en vurigheid. De gelovigen probeerden ernstig elk woord van God te gehoorzamen, en hun leven openbaarde een oprechte liefde voor Christus. Ze deden vol blijdschap Gods wil, omdat de Heiland blijvend in hun harten vertoefde. Vol liefde voor hun Verlosser, was hun hoogste verlangen zielen voor Hem te winnen. Ze dachten er niet aan de kostbare schatten van Christus' genade op te bergen. Ze beseften het belang van hun roeping. En beladen met de boodschap:
“Vrede op aarde bij mensen des welbehagens", brandden ze van verlangen de blijde boodschap van zaligheid te brengen tot aan de einden der aarde. De wereld zag aan hen, dat ze met Jezus geweest waren. Zondige mensen die berouw toonden, vergeving ontvingen, gereinigd en geheiligd werden, kwamen in gemeenschap met God door Zijn Zoon.
De leden der gemeente waren één in gevoelen, één in de arbeid. Liefde tot Christus was de gouden keten die hen samenbond. Ze poogden hun Heer steeds beter te leren kennen, en in hun leven was de blijdschap en vrede van Christus zichtbaar. Ze bezochten de weduwen en de wezen in hun verdrukking, en bewaarden zich onbesmet van de wereld, daar ze beseften dat, wanneer ze dit niet deden, hun belijdenis hun daden zou weerspreken en ze hun Verlosser zouden verloochenen.
In elke stad ging het werk voorwaarts. Zielen kwamen tot bekering, die op hun beurt beseften dat ze de onschatbare rijkdom die ze ontvangen hadden, moesten doorgeven. Ze hadden geen rust vóór het licht dat hun geest had verlicht, op anderen scheen. Talrijke ongelovigen werden bekendgemaakt met de redenen voor de hoop van de christen. Een warm, gevoelig, persoonlijk beroep werd gedaan op de dwalende, de verachte, en op hem die, hoewel voorgevende de waarheid te kennen, meer liefde toonde voor genoegens dan voor God.
Maar na een tijd begon de ijver van de gelovigen te tanen, en hun liefde tot God en tot elkaar verkoelde. De gemeente werd koud. Sommigen vergaten de wonderbare wijze waarop ze de waarheid hadden leren kennen. De ene leider na de andere viel op zijn post. Sommige van de jongere arbeiders die de last van deze pioniers hadden moeten verlichten, en op deze wijze voorbereid zouden zijn om de leiding over te nemen, kregen een afkeer van de steeds weer herhaalde waarheden. In hun verlangen naar iets nieuws en verrassends trachtten ze andere leerstellingen in te voeren die voor velen aangenamer klonken, doch niet in overeenstemming waren met de grondbeginselen van het evangelie. In hun zelfvertrouwen en geestelijke blindheid merkten ze niet, dat deze drogredenen velen ertoe zouden brengen het verleden in twijfel te trekken en zo aanleiding zouden vormen tot verwarring en ongeloof.
Toen deze valse leerstellingen naar voren kwamen, ontstonden er verschillen en werden de ogen van velen afgewend van Jezus als de Leidsman en Voleinder van hun geloof. Het bespreken van onbelangrijke leerpunten, en de overdenking van aangename verdichtsels van de mens zelf, namen de tijd in die besteed had moeten worden in de verkondiging van het evangelie. De menigten die overtuigd en bekeerd hadden kunnen worden door een getrouwe voorstelling van de waarheid, bleven ongewaarschuwd. Vroomheid verdween geleidelijk, en het scheen dat satan het overwicht zou krijgen over hen die beweerden volgelingen van Christus te zijn.
Het was op dit kritieke moment in de geschiedenis der kerk dat Johannes werd verbannen. Nooit had de kerk zijn stem meer nodig gehad dan juist nu. Bijna al zijn vroegere medewerkers in de evangeliedienst hadden de marteldood ondergaan. Het “overblijfsel" der gelovigen ontmoette felle tegenstand. Alles scheen erop te wijzen dat de dag niet ver was waarop de vijanden van de gemeente van Christus over haar zouden triomferen.
Maar onzichtbaar was de hand des Heren werkzaam. In de voorzienigheid van God werd Johannes daar geplaatst waar Christus hem een wonderbare openbaring van Zichzelf en van de goddelijke waarheden tot verlichting van de gemeenten kon geven.
Door de verbanning van Johannes hadden de vijanden der waarheid gehoopt om voor altijd de stem van Gods getrouwe getuige het zwijgen op te leggen. Maar op Patmos ontving de discipel een boodschap waarvan de invloed zou voortduren en die de gemeente tot het einde der tijden zou versterken. Hoewel het hen niet ontlastte van de verantwoordelijkheid voor hun verkeerde daad, werden degenen die Johannes verbanden instrumenten in Gods hand om het doel van de hemel uit te voeren. En juist de poging om het licht te blussen, plaatste de waarheid in helder daglicht.
Het was op sabbat dat de Here der heerlijkheid verscheen aan de eenzame apostel. Op Patmos werd de sabbat net zo geheiligd door Johannes als in de tijd dat hij predikte in de dorpen en steden van Judea. Hij maakte aanspraak op de kostbare beloften die betreffende die dag gegeven waren. “Ik kwam in vervoering des Geestes op de dag des Heren", schrijft Johannes, “en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, zeggende: ... Ik ben de alpha en de omega,... de eerste en de laatste... En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen Zoon.” (Openb.1:10-13)
Rijk begunstigd was deze geliefde discipel. Hij had zijn Meester gezien in Gethsémané, de bloeddruppels van zielsangst op Zijn voorhoofd. “Niet meer menselijk was Zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen Zijn gestalte.” (Jes. 52:14)
Hij had Hem gezien in de handen der Romeinse soldaten, bekleed met een oude purperen mantel, en gekroond met doornen. Hij had Hem zien hangen aan het kruis op Golgotha, als voorwerp van wrede spot en smaad.
Nu mag Johannes nog eens zijn Heer aanschouwen. Maar hoe anders is Zijn voorkomen! Niet langer is Hij een Man van smarten, veracht door de mensen. Hij is gekleed in een gewaad van hemels licht. “Zijn hoofd en Zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen als een vuurvlam; en Zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt.” (Openb.1:14,15,17)
Zijn stem is als de stem van vele wateren. Zijn gelaat schijnt als de zon. In Zijn hand zijn zeven sterren, en uit Zijn mond komt een tweesnijdend scherp zwaard, een teken van de macht van Zijn woord. Patmos schittert door de heerlijkheid van de verrezen Heer.
“Toen ik Hem zag", schrijft Johannes, „viel ik als dood voor Zijn voeten. En Hij legde Zijn rechterhand op mij en zeide: „Wees niet bevreesd.” (Openb.1:17)
Johannes kreeg kracht om te bestaan in tegenwoordigheid van zijn verheerlijkte Heer. Toen werden voor zijn verbaasde ogen de heerlijkheden des hemels geopend. Hem werd vergund de troon van God te aanschouwen, en over de strijd op aarde heenziende, zag hij de in het wit geklede schare van verlosten. Hij hoorde de muziek van hemelse engelen, en de overwinningsliederen van hen die overwonnen hadden door het bloed van het Lam en door het woord hunner getuigenis. In de openbaring die hij ontving, werd het ene toneel na het andere ontvouwd van de ervaringen van Gods volk, en de geschiedenis van de kerk werd voorzegd tot het einde van de tijd. In vormen en symbolen werden onderwerpen van de grootste betekenis aan Johannes geopenbaard. Hij moest deze neerschrijven, opdat het volk van God uit zijn tijd zowel als in latere eeuwen een duidelijk begrip zou hebben van de gevaren en conflicten die voor hen lagen.
Deze openbaring werd gegeven tot leiding en vertroosting van de gemeente in heel het christelijk tijdperk. Toch hebben godsdienstige leiders verklaard dat het een gesloten boek is, en dat men de geheimen ervan niet kan verstaan. Daarom hebben velen zich afgewend van het profetisch verslag, en hebben zij geweigerd om tijd en studie te wijden aan zijn verborgenheden.
Maar God wil niet dat Zijn volk dit boek aldus beschouwt. Het is de “openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden". Zalig hij, die voorleest", verklaart de Here, “en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.” (Openb.1:1,3)
“Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn. Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig.” (Openb.22:18-20)
In de Openbaring worden de diepe dingen Gods afgebeeld. De naam die aan dit boek gegeven is, “de Openbaring", spreekt de stelling tegen dat het een verzegeld boek is. Een openbaring is iets dat duidelijk wordt gemaakt. De Here Zelf openbaarde aan Zijn dienstknecht de verborgenheden van dit boek, en het is Zijn bedoeling dat ze geopend zullen zijn voor studie van een ieder. De waarheden in dit boek worden gericht tot een ieder die leeft in de laatste dagen der wereldgeschiedenis, zowel als tot hen die leefden in de dagen van Johannes.
Sommige van de tonelen die in deze profetie worden afgebeeld, behoren reeds tot het verleden. Andere vinden nu plaats. Sommige tonen het eind van de grote strijd tussen de machten der duisternis en de Vorst des hemels, en andere openbaren de overwinning en vreugde der verlosten op de nieuwe aarde.
Laat niemand denken dat het zinloos is om dit boek te bestuderen, omdat niet elk symbool in de Openbaring verklaard kan worden. Hij die deze verborgenheden aan Johannes openbaarde, zal aan de ijverige zoeker naar waarheid een voorsmaak van hemelse dingen schenken. Wie zijn hart opent om de waarheid te ontvangen, zal in staat zijn haar leerstellingen te verstaan, en zal de zegeningen ontvangen die beloofd zijn aan hen die de woorden dezer profetie horen, en bewaren de dingen die hierin geschreven zijn.
In de Openbaring vinden alle Bijbelboeken hun einde. Hier is de aanvulling op het boek Daniël. Het ene boek is profetie, het andere een openbaring. Het boek dat verzegeld was, is niet de Openbaring, maar het gedeelte van het boek Daniël dat betrekking heeft op het laatste der dagen. De engel gebood: “Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd.” (Daniel 12:4)
Het was Christus die aan de apostel gebood te vermelden wat voor hem geopend werd. “Hetgeen gij ziet, schrijft dat in een boek", beval Hij, “en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Thyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia, en naar Laodicea". „Ik ben... de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden... Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal. Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.” (Openb.1:11, 18-20)
De namen van de zeven gemeenten zijn symbolisch voor de kerk in de verschillende perioden van het christelijk tijdperk. Het getal zeven duidt volmaaktheid aan, en wil zeggen dat de boodschappen reiken tot de tijd van het einde, terwijl de gebruikte symbolen de toestand van de kerk aangeven tijdens verschillende perioden in de wereldgeschiedenis.
Christus wordt gezien, terwijl Hij wandelt te midden der gouden kandelaren. Op deze wijze wordt Zijn verhouding tot de gemeente gesymboliseerd. Hij is voortdurend in gemeenschap met Zijn volk. Hij kent hun ware toestand. Hij slaat hun gedrag, hun vroomheid, hun toewijding gade. Hoewel Hij Hogepriester en Middelaar is in het heiligdom hierboven, wordt Hij toch voorgesteld als wandelende te midden van Zijn gemeenten op aarde. Met onvermoeide waakzaamheid en aanhoudende oplettendheid ziet Hij toe of het licht van Zijn wachters donkerder wordt of uitgaat. Als de kandelaren waren overgelaten aan menselijke zorg, zou de flikkerende vlam kwijnen en uitdoven; maar Hij is de trouwe wachter in 's Heren huis, de ware Huismeester in de tempelhoven. Zijn blijvende zorg en ondersteunende genade zijn de bron van leven en licht.
Christus wordt voorgesteld met de zeven sterren in Zijn rechterhand. Dit is voor ons de verzekering dat een gemeente die trouw is aan haar opdracht, geen vrees hoeft te koesteren voor haar ondergang. Want geen enkele ster die beschermd wordt door de Almachtige, kan uit de hand van Christus gerukt worden.
“Dit zegt Hij, die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt.” (Openb.2:1) Deze woorden werden gesproken tot de leiders der gemeente — zij, die zware verantwoordelijkheden van God te dragen gekregen hebben. De aangename invloed die in de gemeente overvloedig moet zijn, behoort haar centrum te vinden in Gods dienaars die de liefde van Christus moeten openbaren. De sterren des hemels staan onder Zijn toezicht. Hij verschaft hun licht. Hij leidt en bestuurt hun wegen. Ware dit niet het geval, dan zouden het vallende sterren worden. Zo is het ook met Zijn dienstknechten. Ze zijn slechts instrumenten in Zijn handen, en al het goede dat ze doen wordt gedaan door Zijn macht. Door hen doet Hij Zijn licht schijnen. De Heiland moet hun bekwaamheid zijn. Als ze naar Hem willen opzien zoals Hij opzag naar de Vader, zullen ze in staat worden gesteld om Zijn werk te doen. Als ze hun vertrouwen stellen op God, zal Hij door hen Zijn licht weerkaatsen naar de wereld.
Reeds vroeg in de geschiedenis der gemeente begon het geheimenis der wetteloosheid, dat door de apostel Paulus reeds voorzegd was, haar verderfelijk werk. En toen de valse leraars, waarvoor Petrus de gelovigen had gewaarschuwd, hun ketterijen aan anderen opdrongen, werden velen verstrikt door valse leerstellingen. Sommigen wankelden onder beproevingen en kwamen in de verleiding hun geloof op te geven.
In de tijd dat Johannes deze openbaring kreeg, hadden velen hun eerste liefde voor de waarheid van het evangelie verloren. Maar in Zijn genade liet God de gemeente niet alleen in haar afvallige toestand. In een boodschap vol oneindige tederheid openbaarde Hij Zijn liefde voor haar, en uitte Hij de wens dat ze zou werken voor de eeuwigheid. “Gedenk dan", zo pleitte Hij, „van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken.” (Openb.2:5)
De gemeente was gebrekkig en had behoefte aan strenge vermaning en kastijding. Johannes werd geïnspireerd om boodschappen van vermaning, bestraffing en dringend smeken te richten tot hen die hun hoop op zaligheid in gevaar brachten door de grondbeginselen van het evangelie uit het oog te verliezen. Maar altijd worden de woorden van vermaning die God laat zenden, gesproken in tedere liefde, met de belofte van vrede voor iedere berouwvolle gelovige. “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop", verklaart de Here. “Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.” (Openb.3:20)
En voor hen die te midden van de strijd hun geloof in God zouden vasthouden kreeg de profeet de woorden van bemoediging en belofte: “Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten. Want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt Mijn woord bewaard en Mijn naam niet verloochend…... Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen".
De gelovigen kregen de raad: “Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven". „Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” (Openb.3:8)
Christus openbaarde door iemand die zich een “broeder en deelgenoot in de verdrukking" (Openb.1:9) noemde, aan Zijn gemeente de dingen die ze moesten lijden ter wille van Zijn naam. Terwijl hij vooruitzag door de lange eeuwen van duisternis en bijgeloof, aanschouwde de bejaarde banneling grote menigten die gemarteld werden om hun liefde voor de waarheid. Maar hij zag ook dat Hij die Zijn eerste getuigen ondersteunde, Zijn getrouwe volgelingen gedurende de eeuwen van vervolging die ze zouden moeten doormaken, niet alleen zou laten. “Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult", verklaarde de Here. “Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben…... Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.” (Openb.2:10)
En voor alle getrouwen die tegen het kwade streden, hoorde Johannes de belofte: “Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is". „Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.”
“Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon.” (Openb. 2:7; 3:5,21)
Johannes zag hoe Gods liefde, genade en tederheid samengingen met Zijn heiligheid, gerechtigheid en macht. Hij zag hoe zondaars een Vader vonden in Hem, voor wie hun zonden hen bevreesd hadden gemaakt. En toen hij heenzag over het einde van de grote strijd, zag hij op de berg Sion hen die de overwinning hadden behaald, “staande aan de glazen zee, met de citers Gods" (Openb. 15 : 2, 3), terwijl ze het lied van Mozes en van het Lam zongen.
De Heiland wordt aan Johannes voorgesteld onder de symbolen van ,”de Leeuw uit de stam Juda" en als het „Lam", staande „als geslacht.” (Openb. 5:5,6) Deze symbolen vertegenwoordigen de vereniging van almacht en zelfopofferende liefde.
De Leeuw van Juda, zo verschrikkelijk voor hen die Zijn genade verwerpen, zal voor de gehoorzamen en getrouwen het Lam Gods zijn. De vuurkolom die spreekt van verschrikking en toorn voor de overtreder van Gods wet, is een teken van licht, genade en bevrijding voor hen die eerbied hebben voor Zijn geboden. De sterke arm die de opstandelingen vernietigt, zal de getrouwen bevrijden.
Ieder die trouw is, zal gered worden. “Hij zal Zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen Zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere.” (Matth. 24 : 31)
Vergeleken met de miljoenen aardbewoners zal Gods volk, als altijd, een kleine kudde zijn. Maar als de gelovigen vast staan in de waarheid, zoals deze in Zijn Woord is geopenbaard, zal God hun toevlucht zijn. Ze staan onder bescherming van de Almachtige. God heeft altijd de meerderheid. Als het geschal van de laatste bazuin in de gevangenis van de dood zal doordringen, en de rechtvaardigen te voorschijn komen met de overwinningsroep: “Dood, waar is uw overwinning?
Dood, waar is uw prikkel?" (1 Cor. 15:55) en daar dan staan met God, met Christus, met de engelen, en met de getrouwen van alle tijden, dan zullen Gods kinderen verre in de meerderheid zijn.
De ware discipelen van Christus volgen Hem ondanks strijd, terwijl ze zichzelf verloochenen en bittere teleurstellingen ervaren. Maar dit alles leert hen de schuld der zonde beter kennen, en ze zien er met afschuw op neer. Als deelgenoten aan het lijden van Christus zijn ze voorbestemd om te delen in Zijn heerlijkheid. In visioen aanschouwde de profeet de laatste overwinning van Gods overblijvende gemeente. Hij schrijft:
“Ik zag (iets) als een zee van glas met vuur gemengd, en de overwinnaars…... staande aan de glazen zee, met de citers Gods. En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn Uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren"! (Openb.15:2,3)
“En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.” (Openb.14:1)
In deze wereld was hun geest aan God gewijd; ze dienden Hem met hun hart en met hun verstand; en nu kan Hij Zijn naam op hun voorhoofden plaatsen. “En zij zullen... heersen tot in alle eeuwigheden.” (Openb.22:5) Ze gaan niet in en uit als mensen die om een plaats smeken. Zij behoren tot diegenen tot wie Christus zegt: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.” Hij heet hen welkom als Zijn kinderen met de woorden: “Ga in tot het feest van uw Heer.” (Matth. 25:34,21)
“Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam.” (Openb.14:4) De profeet ziet ze in visioen staan op de berg Sion, gereed om te dienen, gekleed in wit linnen: een symbool van de rechtvaardige daden der heiligen. Maar allen die het Lam volgen in de hemel, moeten Hem eerst op aarde hebben gevolgd, niet verdrietig of uit een gril, maar vol vertrouwen, vol liefde en gewillige gehoorzaamheid, zoals de kudde haar herder volgt.
“De stem die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon .….. : en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde... In hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.” (Openb.14:2-5)
“En ik (Johannes) zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is". „Haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant. En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls.”
“De twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.” (Openb.21:2,11,12,21,22)
“En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem vereren, en zij zullen Zijn aangezicht zien en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten, en zij zullen als koningen heersen.” (Openb.22:3-5)
“En Hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar
straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren". „Zalig zijn zij, die hun gewaden wassen, opdat ze recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.” (Openb.22:1,2,14)
“En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn.” (Openb.21:3)
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)