45 Geschreven vanuit Rome
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de brieven aan de Colossenzen en de Filippenzen
De apostel Paulus had reeds vroeg in zijn leven met Christus bijzondere kansen gekregen om de wil van God aangaande de volgelingen van Jezus te leren kennen. Hij werd “opgenomen in de derde hemel", in „het paradijs", en hoorde “onuitsprekelijke woorden", welke een mens niet kan uitspreken. Hij erkende zelf dat hij „van de Here" vele „gezichten en openbaringen" had gekregen. Zijn kennis van de beginselen van de waarheid van het evangelie stond gelijk aan die van „die onvergelijkelijke apostelen.” (2 Cor.12:2,4,1,11)
Hij had een helder begrip van „de breedte en lengte en hoogte en diepte van “de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.” (Ef. 3:18,19)
Paulus kon niet alles wat hij in gezichten gezien had, meedelen. Er waren onder zijn toehoorders die aan zijn woorden een verkeerde betekenis zouden hebben gegeven. Maar datgene wat hem geopenbaard was, stelde hem in staat om als een leider en verstandige leraar te arbeiden, en gaf ook de boodschappen die hij in latere jaren aan de gemeente zond, vorm. De indrukken die hij in een visioen kreeg, bleven hem bij en stelden hem in staat om een juiste voorstelling van het christelijk karakter te geven. Door woord en geschrift bracht hij een boodschap die sindsdien altijd hulp en kracht aan de gemeente van God heeft gebracht.
Voor de hedendaagse gelovigen spreekt deze boodschap duidelijk van de gevaren die de kerk zullen bedreigen, en van de valse leerstellingen waarmee ze te maken zal krijgen.
Het verlangen van de apostel voor hen tot wie hij zijn brieven van raad en bemoediging richtte, was dat ze “niet langer kinderen zouden zijn, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer", maar dat ze allen zouden komen “tot de eenheid des geloofs, en der volle kennis van de Zoon Gods, tot de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus". Dringend verzocht hij hen, die volgelingen waren van Jezus te midden van heidenen, om niet te wandelen „zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods... om de verharding van hun hart", maar “voorzichtig, niet als onwijzen, maar als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende.” (Ef. 4:14,13,17,18; 5:15,16)
Hij bemoedigde de gelovigen om uit te zien naar de tijd dat Christus, die “de gemeente heeft liefgehad, en Zich voor haar overgegeven heeft" deze voor Zich wilde plaatsen, “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet.” (Ef. 5:25,27)
Deze boodschappen, geschreven niet door de kracht van een mens maar door God, bevatten lessen die door allen bestudeerd behoren te worden, en die met profijt dikwijls herhaald kunnen worden. Hierin wordt praktische godsvrucht geschetst, beginselen worden neergelegd die in elke gemeente opgevolgd zouden moeten worden, en de weg die tot het eeuwige leven leidt, wordt duidelijk voorgesteld.
In zijn brief aan de “heilige en gelovige broeders in Christus te Colosse", door Paulus geschreven toen hij zich als gevangene te Rome bevond, spreekt hij van zijn blijdschap over hun standvastig geloof, waarvan hij bericht had gekregen door Epafras, die, zoals de apostel schreef, “ons kenbaar gemaakt heeft uw liefde in de Geest. Daarom houden wij ook sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld.”
Op deze wijze bracht Paulus zijn wens voor de gelovigen in Colosse onder woorden. Welk een hoog ideaal bevatten deze woorden voor de volgelingen van Christus! Ze tonen de wonderbare mogelijkheden van het christelijk geloof, en maken duidelijk dat er geen beperkingen zijn aan de zegeningen die Gods kinderen kunnen ontvangen. Door God steeds beter te leren kennen kunnen ze voortgaan van kracht tot kracht, en kunnen zij groeien in hun christelijk beleven, tot ze door Zijn heerlijke macht deelgenoten worden van de erfenis der heiligen in het licht.
De apostel verhief Christus voor zijn broeders als Degene door wie God alle dingen geschapen had, en door wie Hij hun verlossing had bewerkstelligd. Hij verklaarde dat de hand die de werelden leidt in de ruimte, en alles in de juiste banen leidt in onvermoeibare activiteit in het ganse heelal van God, de hand is die voor hen aan het kruis genageld werd. Paulus verklaarde: “In Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles, en alle dingen hebben hun bestaan in Hem".
“Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend, in het lichaam Zijns vlezes, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk vóór Zich te stellen'.
De Zoon van God boog diep om de gevallenen op te heffen. Om deze reden verliet Hij de zondeloze werelden van omhoog, de negenennegentig die Hem liefhadden, en kwam Hij naar deze aarde om gewond te worden voor onze overtredingen, en verbrijzeld voor onze ongerechtigheden. (Jes.53:5)
Hij werd in alle dingen aan Zijn broeders gelijk gemaakt. Hij werd vlees, zoals wij dat zijn. Hij wist wat honger, dorst en vermoeidheid betekenden. Hij werd versterkt door voedsel en verkwikt door slaap. Hij was een gast en vreemdeling op aarde — in de wereld, maar niet van de wereld; verzocht en op de proef gesteld zoals mannen en vrouwen in onze dagen verzocht en beproefd worden, terwijl Hij toch een leven leidde dat vrij was van zonde. Teder, medelijdend, sympathiserend, altijd rekening houdend met anderen, openbaarde Hij Gods karakter. “Het woord is vlees geworden, en het heeft onder ons gewoond …... vol van genade en waarheid.” (Joh.1:14)
Omringd door de praktijk en invloed van het heidendom, verkeerden de gelovigen te Colosse in gevaar te worden afgetrokken van de eenvoud van het evangelie. Door hen hiervoor de waarschuwen, wees Paulus hen op Christus als de enig veilige Gids. “Ik stel er prijs op, dat gij weet", schreef hij, “hoe zware strijd ik te voeren heb voor u, en voor hen, die te Laodicea zijn en voor allen, die mijn aangezicht niet hebben gezien in het vlees, opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn.
“Dit zeg ik, opdat niemand u met drogredenen misleide.…. Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging. Ziet toe, dat niemand u meeslepe door zijn wijsbegeerte en door ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering der mensen, met de wereldgeesten en niet met Christus, want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht". Christus had voorzegd dat bedriegers zouden opstaan, door wier invloed de ongerechtigheid zou toenemen, en de liefde van velen zou “verkillen.” (Matth. 24 : 12)
Hij had de discipelen gewaarschuwd, dat dit kwaad voor de gemeente gevaarlijker zou zijn dan de vervolging van haar vijanden. Telkens weer waarschuwde Paulus de gelovigen tegen deze valse leraars. Bovenal moesten ze voor dit gevaar op hun hoede zijn. Want door het ontvangen van valse leraars zouden ze de deur openen voor dwalingen, waardoor de vijand de geestelijke waarnemingen zou verduisteren en het vertrouwen van de jonge leden der gemeente zou doen wankelen.
Christus was de maatstaf waaraan ze elke leerstelling moesten toetsen. Alles wat niet in overeenstemming was met Zijn leer, moesten ze verwerpen. Christus, gekruisigd voor de zonde; Christus, opgestaan uit de doden; Christus, opgevaren ten hemel — dit was de kennis der zaligheid die ze moesten kennen en onderrichten.
De waarschuwingen van het Woord van God betreffende de gevaren die de christelijke kerk omringen zijn van toepassing op ons in deze tijd. Zoals in de dagen der apostelen werd getracht door overlevering en wijsbegeerte het geloof in de Schriften te vernietigen, zo zoekt de vijand der gerechtigheid heden door de zogenaamde “hogere kritiek", evolutie, spiritualisme, theosofie en pantheïsme zielen op verboden wegen te voeren.
Voor velen is de Bijbel als een lamp zonder olie, omdat ze hun geest hebben gewend tot een speculatief geloven, dat wanbegrip en verwarring brengt. Het werk van de “hogere kritiek" vernietigt door ontleden, gissen en reconstrueren het geloof in de Bijbel als een goddelijke openbaring. Het berooft Gods Woord van de kracht om menselijke levens te besturen, te verheffen en te inspireren. Door middel van het spiritualisme wordt aan talloos velen geleerd te geloven dat begeerte de hoogste wet is, dat losbandigheid vrijheid betekent, en dat de mens alleen aan zichzelf verantwoording schuldig is. De volgeling van Christus zal in aanraking komen met de misleidende woorden waartegen de apostel de gelovigen in Colosse waarschuwde. Hij zal met spiritualistische verklaringen van de Schriften in aanraking komen, maar hij zal ze niet aanvaarden. Zijn stem moet gehoord worden in duidelijke bevestiging van de eeuwige waarheden van de Schriften. Door zijn ogen gericht te houden op Christus, moet hij gestadig voorwaarts gaan op het rechte pad, en alle gedachten verwerpen die niet in harmonie zijn met de leer van de Schriften. De waarheid Gods moet het onderwerp voor zijn overdenking en meditatie zijn. Hij moet de Bijbel beschouwen als de stem van God die rechtstreeks tot hem spreekt. Op deze wijze zal hij de wijsheid vinden die van God is.
De kennis van God, zoals deze geopenbaard is in Christus, is de kennis die een ieder die de zaligheid wil beërven, moet bezitten. Deze kennis brengt een karakterverandering tot stand. Waar ze in het leven komt, zal ze de ziel naar het beeld van Christus herscheppen. Het is deze kennis die God Zijn kinderen aanbiedt, en alles daarbuiten is ijdelheid en waardeloos.
In elke generatie en in elk land is de ware grondslag voor het bouwen aan het karakter dezelfde geweest — en wel de beginselen die in het Woord van God liggen besloten. De enige veilige en zekere regel is te doen wat God zegt. “De wet des Heren is volmaakt", en “wie zo handelt zal nimmer wankelen.” Psalm 19:8; 15:5)
Met het Woord van God traden de apostelen de valse theorieën van hun dagen tegemoet, en zeiden: “Want een ander fundament.….. kan niemand leggen.” (1 Cor. 3:11)
Ten tijde van hun bekering en doop beloofden de gelovigen in Colosse, dat ze het geloof en de praktijken die tot dusver een deel van hun leven hadden uitgemaakt, zouden wegdoen, en dat ze trouw zouden zijn aan hun belofte die ze aan Christus hadden gedaan. In zijn brief herinnerde Paulus hen hieraan, en hij verzocht hen dringend niet te vergeten, dat ze om hun belofte te kunnen houden, voortdurend moesten strijden tegen het kwaad dat hen poogde te overheersen. “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt", zegt hij, “zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God.”
“Zo is dan wie in Christus is, een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen.” (2 Cor. 5:17) Door de macht van Christus hebben mannen en vrouwen de ketenen van zondige gewoonten verbroken. Ze hebben zelfzucht prijsgegeven. De spotter is eerbiedig geworden, de dronkaard is nuchter, de onreine is rein. Zielen die de gelijkenis van satan droegen, zijn veranderd naar het beeld van God. Deze verandering is op zichzelf al het grootste wonder. Een verandering, bewerkstelligd door het Woord, is een van de diepste verborgenheden van dat Woord. We kunnen het niet begrijpen; we kunnen slechts geloven, zoals de Schrift het zegt, dat het is “Christus in u, de hoop der heerlijkheid.”
Wanneer de Geest van God verstand en hart beheerst, barst de bekeerde ziel uit in een nieuwe lofzang. Hij beseft dat in zijn ervaring de belofte van God in vervulling is gegaan, dat zijn overtreding vergeven, zijn zonde bedekt is. Hij heeft God zijn berouw getoond vanwege de schending van de goddelijke wet, en geloof getoond in Christus, die stierf om de mens te rechtvaardigen. „Gerechtvaardigd zijnde door het geloof", heeft hij “vrede met God door onze Here Jezus Christus.” (Rom. 5:1)
Maar omdat deze ervaring zijn deel is, is dit geen reden voor de christen om er zijn gemak van te nemen, tevreden met datgene wat voor hem gedaan is. Hij die het rijk der hemelen wil binnengaan, zal ontdekken dat alle krachten en hartstochten van de onbekeerde natuur, gesteund door de krachten van het koninkrijk der duisternis, tegen hem gericht zijn. Elke dag weer moet hij zijn toewijding vernieuwen, elke dag opnieuw strijden tegen de boze. Oude gewoonten, overgeërfde neigingen tot het verkeerde zullen strijden om de baas te worden, en hiertegen moet hij altijd op zijn hoede zijn, terwijl hij in de kracht van Christus streeft naar het behalen van de overwinning.
“Doodt dan de leden, die op de aarde zijn", schreef Paulus aan de Colossenzen. “Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefdet. Maar thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond…... Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming , goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet gij ook evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar.”
De brief aan de Colossenzen is vol lessen van de hoogste waarde voor allen die in de dienst van Christus bezig zijn, lessen die de doelbewustheid en de verheven doelstelling aantonen die gezien zullen worden in het leven van hen die de Heiland op de juiste wijze vertegenwoordigen. Door alles prijs te geven wat hem zou hinderen in zijn vooruitgang, of wat de voeten van iemand anders van het smalle pad zou kunnen afbrengen, zal de gelovige in zijn dagelijks leven barmhartigheid, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, verdraagzaamheid en de liefde van Christus openbaren.
De kracht van een hoger, zuiverder en edeler leven is onze grote behoefte. We denken te veel aan de wereld, en te weinig aan het koninkrijk der hemelen.
In zijn pogen om Gods ideaal voor hem te bereiken, mag de christen nergens aan wanhopen. Zedelijke en geestelijke volmaaktheid wordt door de genade en macht van Christus aan een ieder beloofd. Jezus is de bron van alle kracht, de fontein des levens. Hij leidt ons tot Zijn Woord, en biedt ons bladeren van de boom des levens tot genezing van zielen die ziek zijn door de zonde. Hij leidt ons tot Gods troon, en plaatst in onze mond een gebed waardoor we in nauw contact met Hem worden gebracht. Om ons te helpen zet Hij de almachtige hemelse krachten in werking. Bij elke stap ontdekken we Zijn levende macht.
God stelt geen beperking aan de vooruitgang van hen die verlangen om vervuld te worden met de kennis van Zijn wil, “in alle wijsheid en geestelijk inzicht". Door gebed, door waakzaamheid, door groei in kennis en verstand, zullen ze bovenmate versterkt worden, naar Zijn heerlijke kracht. Zo worden ze voorbereid om voor anderen te werken.
Het is de bedoeling van de Heiland dat menselijke wezens, gezuiverd en geheiligd, Zijn helpende hand zullen vormen. Laat ons voor dit grote voorrecht Hem danken die ons “toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht. Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het koninkrijk van de Zoon Zijner liefde". Evenals de brief aan de Colossenzen, werd de brief aan de Filippenzen vanuit de gevangenis te Rome geschreven. De gemeente in Filippi had gaven gezonden door middel van Epafroditus, door Paulus “mijn broeder en medearbeider en medestrijder, en uw afgevaardigde om mij te helpen in hetgeen ik nodig had" genoemd. Terwijl hij in Rome vertoefde, werd deze Epafroditus ziek, “de dood nabij". „Maar God heeft Zich zijner ontfermd", schreef Paulus, “en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben".
Toen ze hoorden van de ziekte van Epafroditus, werden de gelovigen te Filippi met zorg over hem vervuld, en hij besloot tot hen terug te keren. “Hij was vol verlangen naar u allen", schreef Paulus, “en ook in zorg, omdat gij gehoord had, dat hij ziek was. Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als ge hem ziet, u weer verblijden moogt, en ik minder zorg moge hebben. Ontvangt hem dan in de Here met alle blijdschap, en houdt mannen zoals hij in ere. Want om het werk van Christus is hij de dood nabij gekomen en hij heeft zijn leven gewaagd om aan te vullen wat nog aan uw dienstbetoon jegens mij ontbrak.”
Door middel van Epafroditus zond Paulus aan de gelovigen te Filippi een brief, waarin hij hen dankte voor hun gaven aan hem gezonden. Van alle gemeenten was de kerk in Filippi de meest vrijgevige geweest in het voorzien in de behoeften van Paulus. “Gij weet het zelf ook wel, Filippenzen", schrijft Paulus, “in het begin van mijn evangelieprediking, toen ik uit Macedonië vertrok, heeft geen enkele gemeente met mij in rekening van uitgave en ontvangst gestaan dan gij alleen. Want ook te Thessalonica hebt gij mij een en andermaal ondersteuning gezonden. Niet, dat het mij om de gave te doen zou zijn, maar het is mij te doen om de opbrengst, die als een tegoed op uw rekening aangroeit. Nu is alles voldaan en ik ben rijkelijk voorzien; alles is aangezuiverd nu ik van Epafroditus het door u gezondene ontvangen heb, een welriekend, een aangenaam, Gode welgevallig offer.”
“Genade zij u en vrede van God onze Vader, en van de Here Jezus Christus. Ik dank mijn God, zo dikwijls ik uwer gedenk; immers in al mijn gebeden bid ik telkens voor u allen met blijdschap, wegens uw deelhebben aan de prediking van het evangelie, van de eerste dag af tot nu toe. Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus. Zó van u allen te denken spreekt voor mij dan ook vanzelf, omdat ik u op het hart draag, daar gij allen, zowel bij mijn gevangenschap als bij mijn verdediging en bevestiging van het evangelie, deelgenoten zijt van de mij verleende genade. God toch is mijn getuige, hoezeer ik…... naar u allen verlang. En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt. Dan zult gij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht der gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer en prijs van God.”
De genade van God ondersteunde Paulus in zijn gevangenschap, en stelde hem in staat zich in verdrukking te verblijden. Vol geloof en verzekering schreef hij aan zijn broeders te Filippi dat zijn gevangenschap de bevordering van het evangelie ten goede kwam. “Ik wil dat gij weet, broeders", schreef hij, “dat hetgeen mij wedervaren is veeleer tot bevordering van de evangelieprediking heeft gestrekt. Daardoor toch is aan het gehele hof en aan al de overigen duidelijk geworden, dat ik in gevangenschap ben om Christus' wil, en het merendeel der broeders in de Here heeft door mijn gevangenschap vertrouwen gekregen om met des te meer moed onbevreesd het woord Gods te spreken.”
Voor ons ligt er een les in deze ervaring van Paulus. Want hierin wordt Gods werkwijze geopenbaard. De Here kan datgene wat in ons oog ontmoediging en nederlaag schijnt, gebruiken om te overwinnen. We verkeren in gevaar dat we God zullen vergeten, wanneer we zien naar die dingen die zichtbaar zijn, in plaats van met het oog des geloofs de onzichtbare dingen gade te slaan. Wanneer ongelukken of rampen komen, staan we klaar om God van achteloosheid of wreedheid te beschuldigen. Als Hij het juist oordeelt om onze bruikbaarheid op een of ander gebied stop te zetten, klagen we, zonder er bij na te denken dat God ons bestwil voor ogen heeft. We moeten leren, dat kastijding deel uitmaakt van Zijn plan, en dat de christen onder de roede der beproeving soms meer voor de Meester kan doen dan wanneer hij actief voor God werkt.
Paulus wees de Filippenzen naar Christus, als het grote voorbeeld in het christelijk leven, die in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd, en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.”
“Daarom, mijn geliefden", zo gaat hij verder, “gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven. Want God is het die om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus, dat ik niet vruchteloos gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb.”
Deze woorden werden vermeld om iedere strijdende ziel te helpen. Paulus houdt de banier der volmaaktheid hoog, en toont hoe deze volmaaktheid bereikt kan worden. Bewerkt “uw behoudenis met vreze en beven", zegt hij, “want het is God, die in …... u werkt".
Het verkrijgen der zaligheid is een samenwerken, een gezamenlijke bezigheid. Er moet samenwerking bestaan tussen God en de berouwvolle zondaar. Dit is noodzakelijk voor het vormen van juiste beginselen in het karakter. De mens moet serieuze pogingen in het werk stellen om datgene te overwinnen wat zijn streven naar volmaaktheid in de weg staat. Menselijk pogen uit eigen kracht is hiertoe niet voldoende. Zonder goddelijke hulp wordt niets bereikt. God werkt en de mens werkt. Het weerstaan van verzoeking moet van de mens uitgaan, en deze moet zijn kracht aan God ontlenen. Aan de ene zijde is er oneindige wijsheid, medelijden, en macht; aan de andere zijde zwakheid, zondigheid en absolute hulpeloosheid.
God wenst dat we onszelf beheersen. Maar Hij kan ons niet helpen zonder onze toestemming en onze medewerking. De goddelijke Geest werkt door de krachten en hoedanigheden die aan de mens geschonken zijn. Uit onszelf zijn we niet in staat om onze wensen en plannen en neigingen in harmonie te brengen met de wil van God. Maar als we ons gewillig laten maken, zal de Heiland dit voor ons doen: “De redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten" en “elk bedenksel als krijsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus.” (2 Cor. 10:5)
Hij die een sterk, symmetrisch karakter wil ontwikkelen, die een evenwichtig christen wil zijn, moet alles geven en alles doen voor Christus. Want de Verlosser wil geen gedeelde dienst aanvaarden. Dagelijks moet hij de betekenis van zelfovergave leren. Hij moet het Woord van God bestuderen, de betekenis ervan leren verstaan, en de voorschriften ervan leren gehoorzamen. Op deze wijze kan hij de maatstaf van christelijke volmaaktheid bereiken. Van dag tot dag werkt God aan hem, en Hij volmaakt het karakter dat de uiteindelijke toets moet doorstaan. En van dag tot dag werkt de gelovige ten aanschouwen van mensen en engelen aan een verheven experiment, dat aantoont wat het evangelie voor gevallen menselijke wezens kan doen.
“Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben", schrijft Paulus, “maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus".
Paulus deed vele dingen. Vanaf de tijd dat hij Christus trouw beloofde, was zijn leven één onvermoeid dienen. Van stad tot stad, van land tot land reisde hij en vertelde hij de geschiedenis van het kruis, won hij bekeerlingen voor het evangelie en stichtte hij gemeenten. Voor deze gemeenten bleef hij zorgen, en hij schreef hen veel brieven vol onderricht. Bij tijden werkte hij in zijn handwerk om zijn dagelijks brood te verdienen. Maar in de drukte van het leven verloor Paulus nooit het ene grote doel uit het oog — jagen naar het doel om de prijs der roeping Gods. Eén doel hield hij gedurig voor ogen — trouw te blijven aan Hem die Zich voor de poort van Damascus aan hem had geopenbaard. Er was geen macht ter wereld die hem van dit doel af kon brengen. Het hoog houden van het kruis van Golgotha — dit was de alles overheersende drijfveer die zijn woorden en daden bezielde.
Het grote doel, dat Paulus ertoe bracht voorwaarts te gaan ondanks strijd en moeilijkheden, moet elke christelijke arbeider er toe brengen zich volkomen aan de dienst van God te wijden. Wereldse attracties zullen hem voor ogen worden gehouden om zijn aandacht van de Heiland af te trekken, maar hij moet jagen naar het einddoel, en aan de wereld, aan engelen en aan mensen tonen dat de hoop om eenmaal Gods aangezicht te aanschouwen, de pogingen en opofferingen die de vervulling van deze hoop vereist, meer dan waard zijn. Hoewel hij een gevangene was, was Paulus toch niet moedeloos. Integendeel: er werd in de brieven die hij vanuit Rome aan de gemeenten schreef, een triomfantelijke toon gehoord. “Verblijdt u in de Here te allen tijde", schreef hij aan de gemeente in Filippi, “wederom zal ik zeggen: Verblijdt u !…... Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. Voorts broeders, al wat waar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenk dat".
“Mijn God zal in al uw behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus…... De genade van onze Here Jezus Christus zij met uw geest".
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)