29 Een boodschap van vermaning en smeekbede
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de eerste brief aan de Corinthiërs
De eerste brief aan de gemeente te Corinthe werd door Paulus gedurende het laatste deel van zijn verblijf te Efeze geschreven. Voor geen anderen had hij een diepere belangstelling gevoeld of meer onvermoeibare arbeid aangewend dan voor de gelovigen in Corinthe. Gedurende anderhalf jaar had hij onder hen gewerkt, hen naar de gekruisigde en opgestane Heiland verwezen als de enige weg tot behoud, en er bij hen op aangedrongen onvoorwaardelijk op de herscheppende macht van Zijn genade te vertrouwen. Alvorens degenen die een christelijke belijdenis aflegden, in de gemeenschap der gelovigen op te nemen, was Paulus zo behoedzaam geweest hun bijzonder onderricht te geven over de rechten en plichten van de christen, en hij had er ernstig naar gestreefd hen in het getrouw vervullen van hun doopbeloften behulpzaam te zijn.
Paulus had een levendig besef van de strijd die iedere ziel moet voeren met de machten van de boze, welke onophoudelijk hen proberen te misleiden en te verleiden. Onvermoeid heeft hij gewerkt om de nog jeugdigen in het geloof te sterken en te vormen. Hij had hun dringend verzocht zich volledig aan God over te geven, omdat hij wist dat, indien de ziel faalt in haar overgave, de zonde niet is overwonnen, de begeerte en hartstochten nog steeds strijden om de overhand te verkrijgen, en de verleidingen het geweten vertroebelen.
De overgave moet volledig zijn. Iedere zwakke, twijfelende, worstelende ziel die zich volkomen aan God overgeeft, wordt in directe verbinding gebracht met machten die hem in staat stellen om te overwinnen. De hemel staat hem ter zijde, en in alle tijden van aanvechting of beproeving heeft hij ondersteuning en hulp van weldoende engelen. De leden van de gemeente te Corinthe waren omgeven door afgoderij en zingenot in de meest verleidende vorm. Zolang de apostel bij hen was, oefenden deze invloeden slechts weinig macht over hen uit. Paulus' onwrikbaar geloof, zijn innige gebeden en ernstige woorden van onderricht, en bovenal zijn godvruchtige levenswandel, hadden hen geleerd zichzelf om Christus' wil te verloochenen, liever dan zich te verblijden in de genietingen der zonde.
Na het vertrek van Paulus deden zich echter ongunstige omstandigheden gelden. Tussen de tarwe vertoonde zich het door de vijand gezaaide onkruid, dat weldra zijn kwade vruchten begon af te werpen. Voor de gemeente te Corinthe was dit een zware tijd van beproeving. De apostel was niet meer bij hen om hun geloofsijver aan te vuren en hen bij hun pogingen om in overeenstemming met Gods wil te leven, te ondersteunen. Langzamerhand werden velen zorgeloos en onverschillig, en gaven zij zich over aan natuurlijke lusten en neigingen. Hij die hen zo dikwijls had gemaand om naar hogere idealen van reinheid en oprechtheid te streven, was niet meer bij hen; en niet weinigen die ten tijde van hun bekering hun slechte gewoonten hadden prijsgegeven, keerden nu naar de onterende zonden van het heidendom terug.
Paulus had onomwonden aan de gemeente geschreven, en hen voorgehouden dat zij “niet moesten omgaan" met leden die in de zonden volhardden. Maar veel gelovigen verdraaiden deze woorden van vermaning van de apostel en in hun spitsvondigheid verontschuldigden zij zichzelf dat zij zijn onderricht hadden veronachtzaamd.
Paulus had van de gemeente een brief ontvangen waarin hem over verschillende zaken van belang om raad werd gevraagd, maar waarin niets werd gezegd omtrent de grove zonden die onder hen heersten. De apostel had echter door de Heilige Geest krachtig de indruk bekomen dat de ware toestand van de gemeente geheim werd gehouden, en dat dit schrijven een pogen was om hem beweringen te ontlokken, die de schrijvers ten dienste van hun eigen doelstellingen konden uitleggen.
Omstreeks deze tijd kwamen leden van het huisgezin van Chloë, een christelijke familie die in Corinthe in hoog aanzien stond, naar Efeze. Paulus vroeg hen naar de stand van zaken, en zij vertelden hem dat de gemeente door onenigheid was verscheurd. De verschillen die ten tijde van Apollos hadden overheerst, hadden zich nog aanzienlijk toegespitst. Valse leraars brachten de leden ertoe het onderricht van Paulus te verachten. De leerstellingen en verordeningen van het evangelie had men verkeerd voorgesteld. Hoogmoed, afgoderij, en zingenot namen gestadig toe onder hen die zich eens beijverden voor een christelijke levenswandel.
Toen hem deze toestand werd afgeschilderd, begreep Paulus dat zijn bangste bezorgdheid overtroffen was. Toch gaf hij niet toe aan de gedachte dat zijn werk een mislukking was geweest. Met “beklemdheid des harten" en onder „vele tranen" vroeg hij God om raad. Graag zou hij dadelijk Corinthe hebben bezocht, indien dit het verstandigste was geweest. Maar hij wist dat de gelovigen in deze omstandigheden geen nut van zijn arbeid zouden hebben, en daarom zond hij Titus om de weg voor te bereiden voor een bezoek dat hij hun naderhand zou brengen. En, terwijl hij alle persoonlijke gevoelens opzij zette ten opzichte van de gedragslijn van hen die in hun optreden zulke vreemde handelwijzen openbaarden, en zich geheel aan God toevertrouwde, schreef de apostel aan de gemeente te Corinthe één van zijn diepste, leerrijkste, meest indrukwekkende brieven.
Hij ging met opmerkelijke helderheid te werk om de verscheidene, door de gemeente naar voren gebrachte vragen, te beantwoorden, en algemene stelregels voor te schrijven die, wanneer ze zouden worden opgevolgd, hen tot een hoger geestelijk niveau zouden leiden. Zij verkeerden in gevaar, en de gedachte dat hij in deze kritieke tijd geen ingang tot hun harten zou verkrijgen, was voor hem ondraaglijk. Getrouw waarschuwde hij hen voor het gevaar waarin zij verkeerden en berispte hij hen om hun zonden. Hij wees hen wederom op Christus en probeerde het vuur van hun eerste toewijding opnieuw te doen ontvlammen.
De grote liefde van de apostel voor de gelovigen in Corinthe kwam tot uiting in zijn liefdevolle groet aan de gemeente. Hij verwees naar hun godsdienstige belevenis, toen zij zich van hun afgodendienst afwendden tot de aanbidding en de dienst van de ware God. Hij herinnerde hen aan de gaven van de Heilige Geest die zij hadden ontvangen, en toonde aan dat het voor hen een voorrecht was gestage vooruitgang in de christelijke levenswandel te maken, totdat zij de reinheid en heiligheid van Christus zouden hebben bereikt. “In elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem", schreef hij, “in alle woord en alle kennis, gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus.”
Paulus sprak openlijk over de onenigheden die in de gemeente te Corinthe waren ontstaan, en hij maande de leden de strijd te staken. “Ik vermaan u, broeders," schreef hij, “bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen". De apostel veroorloofde het zich te vermelden hoe en door wie hij van de toedracht in de gemeente op de hoogte was gesteld. “Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de huisgenoten van Chloë, dat er twisten onder u zijn".
Paulus was een geïnspireerde apostel. De waarheden die hij onderwees, had hij “door openbaring" ontvangen. Toch openbaarde de Here hem niet te allen tijde dadelijk de toestand van Zijn volk. In dit geval hadden zij die in het welzijn van de gemeente te Corinthe belangstelden en die het kwaad hadden zien binnensluipen, de zaak aan de apostel voorgelegd; en door de goddelijke openbaring die hij eertijds had ontvangen, was hij erop voorbereid de aard van deze moeilijkheden te beoordelen. Ondanks het feit dat de Here hem voor deze bijzondere tijd geen nieuwe openbaring schonk, namen toch degenen die inderdaad naar licht zochten, zijn boodschap aan als de mening van Christus. De Here had hem de moeilijkheden en de gevaren getoond die in de gemeenten zouden ontstaan, en toen deze euvels aan de dag traden, verstond de apostel daarvan de betekenis. Hij was voor de verdediging van de gemeente geroepen. Hij moest over de zielen waken als iemand die voor God rekenschap had af te leggen. En was het niet vanzelfsprekend en juist dat hij aan de berichten over onrust en verdeeldheid onder hen aandacht schonk? Zeer zeker! En de terechtwijzing die hij hun zond, was even stellig onder de inspiratie van de Geest Gods geschreven als al zijn andere brieven.
De apostel vermeldt niet de valse leraren die probeerden de vrucht van zijn arbeid te vernietigen. Vanwege de duistere toestand en de verdeeldheid in de gemeente, onthield hij zich ervan hen door zulke toespelingen te prikkelen, uit vrees dat sommigen zich geheel van de waarheid zouden afwenden. Hij vestigde de aandacht op zijn eigen werk onder hen als dat van “een kundig bouwmeester" die het fundament had gelegd, waarop anderen hadden voortgebouwd. Maar daarbij verheerlijkte hij niet zichzelf, want hij verklaarde: “Wij zijn Gods medearbeiders". Hij maakte geen aanspraak op eigen wijsheid, maar erkende dat alleen goddelijke macht hem in staat had gesteld de waarheid uit te dragen op een wijze die Gode welgevallig was. In verbondenheid met Christus, de grootste van alle leraren, was Paulus in staat gesteld lessen van goddelijke wijsheid mede te delen, die voorzagen in de noden van alle klassen, en die voor alle tijden, in alle plaatsen en onder alle omstandigheden van toepassing waren.
Tot de meest bedenkelijke euveldaden die onder de Corinthische gelovigen aan de dag getreden, behoorde de terugkeer tot vele onterende gebruiken van het heidendom. Een vroegere bekeerling was zo diep gezonken dat zijn losbandige levenswandel een inbreuk was zelfs op de laagste maatstaven van de heidenwereld. De apostel smeekte de gemeente om „de bedrijver van die daad" uit hun midden “te verwijderen". „Weet gij niet," vroeg hij vermanend, “dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd.”
Een ander ernstig kwaad in de gemeente was, dat de ene broeder ging rechten tegen de ander. Er waren overvloedige voorzieningen getroffen om moeilijkheden die onder de gelovigen waren ontstaan, te vereffenen. Christus Zelf had duidelijk onderricht gegeven, hoe dergelijke zaken moesten worden rechtgezet. “Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vaststa. Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.” (Matth.18:15-18)
Aan de gelovigen te Corinthe die deze duidelijke raadgeving uit het oog hadden verloren, schreef Paulus niet in onzekere bewoordingen van waarschuwing en berisping. “Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?" vroeg hij. „Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekende rechtspraak?
Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen? Indien gij alledaagse geschillen te berechten hebt, laat gij dan hen zitting nemen, die in de gemeente niet in tel zijn? Ik zeg het om u te beschamen. Is er dan bij u geen enkel wijs man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders?
Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen? Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? .…. Maar zelf doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders. Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beerven zullen?"
Satan probeert voortdurend wantrouwen, vervreemding en haat onder Gods volk te zaaien. Wij zullen vaak geneigd zijn te denken dat er een inbreuk op onze rechten wordt gemaakt, zelfs wanneer er geen werkelijke oorzaak voor deze veronderstelling is. Degenen van wie de liefde voor zichzelf sterker is dan hun liefde voor Christus en Zijn zaak, zullen hun eigen belangen op de voorgrond plaatsen en hun toevlucht tot nagenoeg ieder middel nemen om deze te beveiligen en te handhaven.
Zelfs velen die nauwgezette christenen schijnen te zijn, laten zich door hoogmoed en het gevoel van eigenwaarde ervan weerhouden, om in alle stilte persoonlijk te gaan tot hen die zij ten onrechte verdenken, om in de geest van Christus met hen te spreken en voor elkander te bidden. Sommigen die zich door hun broeders benadeeld voelen, willen zelfs naar de rechtbank gaan, in plaats van de richtlijn van de Heiland te volgen.
Christenen moeten geen beroep doen op burgerlijke rechtbanken om geschillen te beslechten die onder gemeenteleden mochten zijn ontstaan. Zulke twisten moeten zij in overeenstemming met het christelijke voorschrift, onderling of met hulp van de gemeente regelen. Zelfs wanneer onrecht mocht zijn gepleegd, zal de volgeling van de zachtmoedige en nederige Jezus “zich liever te kort laten doen" dan de zonden van zijn broeder in de gemeente voor de wereld bloot te leggen.
Rechtsgedingen tussen broeders zijn voor de zaak der waarheid een smaad. Christenen die met elkaar gaan rechten, stellen de gemeente bloot aan de spot van haar vijanden en doen de machten der duisternis triomferen. Zij wonden Christus opnieuw en maken Hem openlijk te schande. Door het gezag van de gemeente te negeren, tonen zij hun minachting voor God die de gemeente haar gezag verleende.
In deze brieven aan de Corinthiërs trachtte Paulus hun de macht van Christus om hen voor zonde te bewaren, te tonen. Hij wist dat, indien zij geheel aan de hun gestelde voorwaarden zouden voldoen, zij sterk zouden zijn in de kracht van de Almachtige. Als een middel om hen te helpen zich geheel van de slavernij der zonde los te rukken, en te komen tot volkomen heiligheid in de vreze des Heren, overtuigde Paulus hen van de aanspraken, van Hem aan wie zij ten tijde van hun bekering hun leven hadden opgedragen. “Gij zijt van Christus", verklaarde hij. “Gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke van God zijn.” (1 Cor. 3:23; 6:19,20)
De apostel beschreef duidelijk de uitkomst van een terugkeer van een rein en heilig leven tot de verderfelijke gebruiken van het heidendom. “Dwaalt niet!" schreef hij. „Hoereerders, afgodendienaars, overspelers,.….. dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beerven". Hij smeekte hen de lage hartstochten en begeerten in bedwang te houden. “Weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt?"
Omdat Paulus in het bezit was van hoge, geestelijke gaven, openbaarde zijn leven de kracht van een zeldzame wijsheid, die hem voorzag van een levendig inzicht en een hartelijk medeleven, en die hem in nauwe verbinding met anderen bracht, zodat hij in staat was hun betere natuur op te wekken en hen te inspireren tot het streven naar een hoger leven. Zijn hart was met vurige liefde voor de Corinthische gelovigen vervuld. Hij verlangde ernaar om te zien dat zij een innige vroomheid zouden openbaren, die hen in verzoeking zou staande houden. Hij wist dat de synagoge van satan hen bij iedere stap op de christelijke levensweg weerstand zou bieden, en dat zij dagelijks strijd hadden te voeren. Zij moesten zich voor de heimelijke nadering van de vijand hoeden, en onder voortdurend waken en bidden oude gewoonten en natuurlijke neigingen onderdrukken.
Paulus wist dat de hogere christelijke doeleinden alleen door veel gebed en standvastige waakzaamheid kunnen worden bereikt, en dit trachtte hij hen in te prenten. Hij wist echter ook, dat in Christus, de Gekruisigde, kracht werd verleend om de ziel te bekeren, die door God werd aangewend om hen in staat te stellen alle verleidingen tot het kwade te weerstaan. Met geloof in God als hun wapenrusting en met Zijn woord als hun wapen, zouden zij worden voorzien van een innerlijke kracht die hen in staat zou stellen alle aanslagen van de vijand af te slaan.
De Corinthische gelovigen hadden behoefte aan een diepere ervaring in de dingen Gods. Zij begrepen niet geheel wat het wilde zeggen Zijn heiligheid te aanschouwen en van stap tot stap tot karaktervernieuwing te komen. Zij hadden slechts de eerste stralen van de vroege dageraad van die heiligheid aanschouwd. Paulus wenste hun toe dat zij met de volheid Gods verzadigd mochten worden om blijvend Hem te kennen, wiens opgang zo zeker is als de dageraad, en dat ze zouden voortgaan van Hem te leren, totdat zij zouden komen tot de volle middaghoogte van een volmaakt evangelisch geloof.
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)