06 Het koninkrijk gescheurd
Het koninkrijk gescheurd (6)
“En Salomo ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van zijn vader David; zijn zoon Rechabeam werd koning in zijn plaats.” (1 Kon. 11: 43) Spoedig na zijn troonsbestijging ging Rechabeam naar Sichem, waar hij de formele erkenning van alle stammen zou ontvangen. Naar Sichem was geheel Israël gekomen om hem koning te maken.” (2 Kron. 10: 1)
Onder de aanwezigen was Jerobeam de zoon van Nebat - dezelfde Jerobeam die onder de regering van Salomo bekend stond als een “flinke kracht”, en aan wie de profeet Achia de Siloniet de verrassende boodschap had gebracht: “Zie, Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren, en Ik geef u de tien stammen.” (1 Kon. 11: 28, 31)
Door zijn boodschapper had de Here aan Jerobeam duidelijk gemaakt waarom het koninkrijk verdeeld moest worden. Dit moest gebeuren, zei Hij, omdat hij Mij heeft verlaten, en zich neergebogen heeft voor Astarte, de godin der Sidoniërs, voor Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god der Ammonieten, en niet in mijn wegen gewandeld heeft en niet gedaan heeft wat recht is in mijn ogen; mijn inzettingen en verordeningen, zoals zijn vader David.” (1 Kon. 11: 33)
Jerobeam was verder onderricht dat het koninkrijk niet verdeeld zou worden tijdens de regering van Salomo. Evenwel zal Ik het koninkrijk in genen dele uit zijn hand nemen, maar Ik zal hem tot een vorst stellen zijn leven lang, ter wille van mijn knecht David, die Ik verkoren heb, die mijn geboden en inzettingen in acht genomen heeft. Maar Ik zal het koninkrijk uit de hand van zijn zoon nemen, en u de tien stammen geven.” (1 Kon. 11: 34, 35)
Hoewel Salomo had verlangd de geest van Rechabeam, de aangewezen opvolger van de troon, voor te bereiden op de crisis die door Gods profeet was voorzegd, had hij geen krachtige invloed ten goede kunnen uitoefenen op de geest van zijn zoon, wiens opleiding in zijn jeugd zo schromelijk was verwaarloosd. Van zijn moeder, een Ammonitische, had Rechabeam een weifelend karakter meegekregen. Bij tijden trachtte hij God te dienen, en had dan een zekere mate van voorspoed; maar hij was niet standvastig en gaf ten slotte toe aan kwade invloeden waaraan hij sinds zijn kinderjaren was blootgesteld. In de fouten van Rechabeams leven en uiteindelijke afval zien we de ontzettende gevolgen van Salomo’s huwelijk met afgodische vrouwen.
De stammen hadden lang geleden onder de zware druk van hun vorige vorst. De buitensporigheid van Salomo’s regering tijdens zijn afval had hem ertoe gebracht het volk zware belastingen op te leggen en herendiensten van hen te eisen. Eer ze de nieuwe vorst als koning wilden erkennen, hadden de leiders van de stammen besloten zich te overtuigen of het al dan niet de bedoeling was van Salomo’s zoon om deze lasten te verlichten.
“Jerobeam kwam met geheel Israël tot Rechabeam, en zij zeiden: Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; maakt gij nu de harde dienst van uw vader en het zware juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter; dan zullen wij u dienen”.
Rechabeam wenste eerst de raad in te winnen van zijn raadslieden alvorens hij zijn gedragslijn bepaalde, en hij antwoordde…., Komt overmorgen bij mij terug. En het volk ging heen.
“Koning Rechabeam raadpleegde hierop de ouden die in dienst van zijn vader gestaan hadden, toen deze nog leefde, en zeide: Wat raadt gij dit volk te antwoorden? Zij zeiden tot hem: Indien gij vriendelijk zijt voor dit volk, hun ter wille zijt, en goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij voor altijd uw knechten zijn.” (2 Kron. 10: 3-7)
Ontevreden wendde Rechabeam zich tot de jongemannen die in zijn jeugd zijn metgezellen waren geweest, en vroeg hen: “Wat raadt gij, dat wij zullen antwoorden aan dit volk, dat tot mij gesproken heeft: maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?” (1 Kon. 12: 9) Deze jongemannen stelden voor om de onderdanen van zijn rijk streng te behandelen, en hen duidelijk te maken dat hij van het begin af niet wilde dat zijn eigen wensen gedwarsboomd zouden worden.
Gestreeld door het vooruitzicht oppergezag uit te oefenen, besloot Rechabeam de raad van zijn oude raadslieden in de wind te slaan, en de jongeren tot zijn raadslieden te maken. Zo gebeurde het dat op de afgesproken tijd, toen “Jerobeam met het gehele volk tot Rechabeam kwam, zoals de koning afgesproken had”, om te horen welke gedragslijn de koning wilde volgen, Rechabeam aan het volk een hard antwoord gaf. . . . . en sprak: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.” (1 Kon. 12: 12-14)
Als Rechabeam en zijn onervaren raadslieden Gods wil aangaande Israël hadden gekend, zouden ze hebben geluisterd naar het verzoek van het volk om een verandering in de regering. Maar in dit uur van kansen tijdens de bijeenkomst te Sichem faalden ze rekening te houden met de wet van oorzaak en gevolg, en verzwakten zo hun invloed voor altijd over een groot deel van het volk. Hun duidelijk voornemen de druk die tijdens de regering van Salomo was opgelegd, te handhaven, zelfs zwaarder te maken, was in lijnrechte tegenspraak met Gods plan voor Israël, en gaf het volk ruimschoots gelegenheid te twijfelen aan de oprechtheid van hun bedoelingen. Door deze onverstandige en ongevoelige poging om macht uit te oefenen, openbaarden de koning en zijn raadgevers de hoogmoed van positie en gezag.
De Here stelde Rechabeam niet in de gelegenheid zijn gedragslijn ten uitvoer te brengen. Onder de stammen waren velen die in opstand waren gekomen tegen de verdrukking onder Salomo’s bestuur, en dezen meenden dat ze niet anders konden doen dan in opstand te komen tegen het huis van David . “Toen geheel Israël zag, dat de koning niet naar hen luisterde, gaf het volk de koning ten antwoord: Wij hebben geen deel aan David, en geen erfbezit met de zoon van Isaï! Naar uw tenten, Israël! Zorg nu voor uw eigen huis, David! En Israël ging naar zijn tenten.” (1 Koningen 12: 16)
De breuk, veroorzaakt door de overhaaste toespraak van Rechabeam, bleek onherstelbaar. Van nu af waren de twaalf stammen verdeeld; de stammen van Juda en Benjamin vormden het zuidelijk deel, het rijk van Juda, onder het bestuur van Rechabeam; terwijl de tien noordelijke stammen een apart bestuur vormden, bekend als het koninkrijk Israël, onder leiding van Jerobeam als koning. Zo ging de voorzegging van de profeet aangaande de scheuring van het rijk in vervulling. Het was een beschikking van ‘s Heren wege.
Toen Rechabeam zag dat de tien stammen hun trouw jegens hem hadden opgezegd, kwam hij in actie. Door een van de invloedrijke mannen in zijn rijk, Adoram, die over de herendienst was gesteld, deed hij een poging hen terug te winnen. Maar de vredesgezant werd ontvangen op een wijze die getuigde van de gevoelens omtrent Rechabeam. Geheel Israël stenigde hem, zodat hij stierf.” Opgeschrikt door dit bewijs van de kracht van de opstand slaagde Rechabeam er ternauwernood in, de wagen te beklimmen, om naar Jeruzalem te vluchten.” (1 Kon. 12: 18)
In Jeruzalem riep hij het gehele huis van Juda en de stam Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend strijdbare jongemannen, om te strijden tegen het huis van Israël en het koningschap terug te brengen aan Rechabeam, de zoon van Salomo. Maar het woord Gods kwam tot Semaja, de man Gods: Zeg tot Rechabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tot het gehele huis van Juda en Benjamin en de rest van het volk: zo zegt de Here: gij zult niet optrekken en niet strijden tegen uw broeders, de Israëlieten. Keert terug, ieder naar zijn huis, want door Mij is deze zaak geschied. Toen luisterden zij naar het woord des Heren en begaven zich volgens het woord des Heren op de terugweg.” (1 Kon. 12 : 21-24)
Drie jaar lang trachtte Rechabeam te profiteren van zijn teleurstellende
ervaring aan het begin van zijn regering; en in dit streven had hij succes; “hij bouwde in Juda vestingsteden…... Hij versterkte de vestingen, en zond er bevelhebbers heen, en voorraden van levensmiddelen, olie en wijn”. Hij zorgde ervoor deze steden buitengewoon sterk te maken. (2 Kron. 11: 5,11,12)
Maar het geheim van Juda’s voorspoed in de eerste jaren van Rechabeams regering lag niet in deze maatregelen. Het was omdat ze God als Heerser erkenden, wat hun voordeel bracht. Een aantal godvrezende mannen uit de noordelijke stammen voegde zich bij hen.
“Uit alle stammen van Israël”, wordt bericht, zijn…... zij die hun hart erop gezet hadden de Here, de God van Israël, te zoeken, te Jeruzalem gekomen, om aan de Here, de God hunner vaderen, te offeren. Zij versterkten het koninkrijk Juda en waren gedurende drie jaren een krachtige steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo, want zij bewandelden drie jaren de weg van David en Salomo.” (2 Kron. 11: 16, 17)
Voor Rechabeam lag de kans om op deze wijze in grote mate de fouten van het verleden te herstellen en opnieuw vertrouwen te wekken in zijn bekwaamheid als een verstandig heerser. Maar Gods woord vermeldt het verdrietig verslag van Salomo’s opvolger als iemand die naliet een krachtige invloed tot trouw aan Jehova uit te oefenen. Van nature was hij koppig, vol zelfvertrouwen, eigenwillig en geneigd tot de afgodendienst, maar als hij volkomen zijn vertrouwen had gesteld in God, zou hij een sterk karakter, vast geloof en onderdanigheid aan Gods geboden hebben ontwikkeld. Met verloop van tijd stelde de koning zijn vertrouwen echter in zijn macht en in de vestingen die hij versterkt had. Geleidelijk gaf hij toe aan zijn natuurlijke zwakheden, tot hij geheel de kant van de afgoden koos. “Toen Rechabeam zijn koninklijke macht stevig gevestigd had en sterk geworden was, verliet hij de wet des Heren, en geheel Israël met hem.” (2 Kron. 12 : 1)
Hoe treurig, vol betekenis klinken de woorden: “En geheel Israël met hem” ! Het volk, door God verkoren om een licht te zijn voor de omliggende volken, wendde zich af van de Bron van hun kracht, om aan de volken om hen heen gelijkvormig te worden. Evenals het geval was met Salomo, werden ook door de verkeerde invloed van Rechabeam velen op de verkeerde weg geleid. En zoals toen is het nu in meer of mindere mate met een ieder die zich overgeeft aan het doen van het kwaad, - de invloed van zo iemand blijft niet beperkt tot hem alleen. Niemand leeft voor zichzelf.
Niemand vergaat alleen door zijn ongerechtigheid. Ieder mens is als een licht dat het pad van anderen verlicht en opvrolijkt, of als een duistere en verderfelijke invloed die leidt tot smaad en ondergang. We leiden anderen op weg naar geluk en onsterfelijkheid, of naar smart en eeuwige dood. Als we door onze daden de machten van het kwaad in anderen om ons heen sterken, delen we in hun zonde.
God liet de afval van de koning van Juda niet ongestraft. “Het geschiedde in het vijfde jaar van koning Rechabeam, dat Sisak, de koning van Egypte. optrok tegen Jeruzalem - want zij waren ontrouw geworden jegens de Here - met twaalfhonderd wagens en zestigduizend ruiters, terwijl het volk, dat met hem uit Egypte kwam.. . niet te tellen was. Hij nam de vestingsteden in, die tot Juda behoorden, en drong door tot Jeruzalem.
“Toen kwam de profeet Semaja tot Rechabeam en de oversten van Juda, die wegens de komst van Sisak te Jeruzalem bijeen waren, en zeide tot hen: Zo zegt de Here: gij hebt Mij verlaten, nu heb Ik ook u verlaten en gegeven in de macht van Sisak.”
Het volk was nog niet zover afgedwaald dat het Gods oordelen had veracht. In de verliezen die ze leden door de inval van Sisak, zagen ze de hand van God, en voor een tijd vernederden zij zich. De Here is rechtvaardig”, erkenden ze.
“Toen de Here zag dat zij zich verootmoedigd hadden, kwam het woord des Heren tot Semaja: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verdelgen, maar hun spoedig uitredding geven, zodat mijn toom zich niet over Jeruzalem zal uitstorten door de hand van Sisak. Zij zullen hem echter tot knechten zijn, zodat zij mijn dienst en de dienst van de koninkrijken der landen leren kennen.
Sisak dan, de koning van Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis des Heren en van het huis des konings, alles nam hij. Ook nam hij de gouden schilden die Salomo gemaakt had. Toen maakte koning Rechabeam in plaats daarvan koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan de oversten der garde, die wacht hielden aan de ingang van het koninklijk paleis…... Omdat hij zich verootmoedigde, wendde de toom des Heren zich van hem af, zodat Hij hem niet geheel en al te gronde richtte. Ook was er in Juda nog wel iets goeds.” (2 Kronieken 12: 2-12)
Maar toen de druk werd weggenomen en het volk weer voorspoedig werd, vergaten velen hun angsten en dienden opnieuw de afgoden. Koning Rechabeam was één van hen. Hoewel hij vernederd was door de rampen die hem hadden getroffen, had hij nagelaten deze ervaring een keerpunt te maken in zijn leven. Hij vergat de les die God hem had willen leren, en viel terug in de zonden die Gods oordelen over het volk hadden gebracht. Na enkele weinig roemvolle jaren, waarin de koning “deed wat kwaad was”, omdat “hij er zijn hart niet op had gezet de Here te zoeken”, ging hij bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad Davids; zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats.” (2 Kron. 12: 14-16)
Toen in het begin van Rechabeams regering het koninkrijk werd gedeeld, begon de heerlijkheid van Israël af te nemen, om nooit weer in volle luister te stralen. In de eeuwen die volgden, werd de troon van David van tijd tot tijd bezet door mannen met een hoogstaand karakter en ruimdenkend oordeel, en onder de regering van deze vorsten deelden de omringende landen in de zegeningen die Juda te beurt vielen. Van tijd tot tijd werd de naam Jehova verheven boven de afgoden en had men eerbied voor zijn wet. Nu en dan stonden profeten op, machtig om de handen der vorsten te sterken, en het volk aan te moedigen tot blijvende trouw. Maar het zaad van de zonde, dat reeds opkwam in de beginjaren van Reohabeam, zou nooit geheel en al uitgeroeid worden; en nu en dan zou het volk, dat door God zo gezegend was, zó diep zinken, dat het een aanfluiting werd onder de heidenen.
Toch wilde God, ondanks de verdorvenheid van hen die zich neigden naar afgodische gebruiken, in barmhartigheid alles doen wat Hij kon om het gedeelde koninkrijk te redden van volledige ondergang. Met het verstrijken der jaren, toen zijn plannen met Israël volkomen verijdeld schenen te worden door de plannen van mensen die zich door satan lieten leiden, toonde Hij nog steeds zijn weldadige bedoelingen door de ballingschap en het herstel van het uitverkoren volk.
De scheuring van het koninkrijk was slechts het begin van een wonderbare geschiedenis, waarin Gods lankmoedigheid en tedere verdraagzaamheid worden getoond. Uit de smeltkroes der beproeving, waarin ze moesten vanwege overgenomen en gekoesterde neigingen tot het kwaad, moesten diegenen die God wilde zuiveren om Zich een bijzonder volk te bereiden, ijverig in goede werken, ten slotte erkennen:
“Niemand is U gelijk, Here! groot zijt Gij en groot is uw naam in kracht! Wie zou U niet vrezen, o Koning der volkeren? . . . Onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand U gelijk! . . . De Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning.” (Jer. 10: 6,7,10)
En de afgodendienaars zouden eindelijk de les leren dat valse goden niet in staat zijn te helpen en te redden. “De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel.” (Jer. 10: 11) Alleen door een verbond te sluiten met de levende God, de Schepper van alles en Bestuurder over alles, kan de mens rust en vrede vinden. Eensgezind zouden het geslagen en berouwvolle Israël en Juda ten slotte hun verbondsverhouding met de Heer der Heerscharen, de God hunner vaderen, vernieuwen; en ze zouden van Hem zeggen:
“Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de hemel toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand. Als Hij zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen, en wind doet Hij voortkomen uit zijn voorraadkamers. Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel en er is geen geest in hem; nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet. Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam zijner erfenis: Here der heerscharen is zijn naam!” (Jer. 10: 12-16)
("Profeten en Koningen" - E.G. White)