55 Het kind Samuël
Zie 1 Samuël 1; 2:1-11
Elkana, een Leviet uit het gebergte Efraïm, was een rijk en invloedrijk man, die de Here liefhad en vreesde. Zijn vrouw Hanna was ook een vrome vrouw. Ze was zachtzinnig en eenvoudig en haar karakter werd gekenmerkt door diepe ernst en een groot geloof.
De zegen waarnaar elke Israëliet zozeer verlangde, was aan dit godsvruchtig echtpaar onthouden; hun huis werd niet opgevrolijkt door de stemmen van kinderen; en het verlangen dat zijn naam zou blijven voortbestaan, had de man ertoe gebracht - zoals vaak gebeurde - een tweede huwelijk te sluiten. Maar deze stap, die gedaan werd door een gebrek aan geloof in God, maakte niet gelukkig. Zonen en dochters werden in het gezin geboren, maar de blijdschap en schoonheid van deze geheiligde instelling van God was afwezig en de vrede in het gezin was verstoord.
Peninna, de tweede vrouw, was jaloers en bekrompen van geest, en gedroeg zich trots en aanmatigend. Voor Hanna scheen de hoop verdwenen en het leven was voor haar een last geworden; toch bleef ze geduldig en klaagde niet.
Getrouw nam Elkana de instellingen van God waar. De tabernakeldienst in Silo werd nog onderhouden, maar door onregelmatigheden in de bediening werd van zijn dienst in het heiligdom geen gebruik gemaakt, hoewel hij als Leviet daar moest zijn. Toch ging hij met de zijnen op de vastgestelde tijden naar de samenkomst.
Zelfs tijdens deze hoge feesten, verbonden met de dienst van God, verstoorde de boze geest die een vloek op zijn gezin had gebracht, de rust. Nadat het dankoffer gebracht was, nam heel het gezin deel aan een vreugdevol feestmaal, zoals gebruikelijk was. Bij deze gelegenheden gaf Elkana aan de moeder van zijn kinderen een deel voor haarzelf en voor elk van haar zonen en dochters; maar als teken van zijn liefde voor Hanna kreeg deze een dubbel deel, waarmee hij te kennen gaf dat zijn liefde voor haar even groot was als dat ze moeder zou zijn geweest. De tweede vrouw, die jaloers was, maakte dan aanspraak op het feit, dat zij door God begunstigd was, terwijl ze Hanna tergde met haar kinderloosheid, als bewijs van Gods misnoegen. Elk jaar herhaalde dit zich, tot Hanna het niet langer kon verdragen. Ze was niet in staat haar verdriet te verbergen, en weende bitter, terwijl ze zich van het feest terugtrok. Tevergeefs trachtte haar man haar te troosten. "Waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd?" vroeg hij. "Ben ik u niet meer waard dan tien zonen?"
Hanna uitte geen verwijt. De last die ze met geen aardse vriend kon delen, bracht ze naar God. Ernstig smeekte ze dat Hij van haar de smaad zou wegnemen en haar een zoon zou geven, die ze voor Hem kon opvoeden. Ze deed een plechtige gelofte dat ze, als God haar verzoek toestond, haar kind aan God zou wijden vanaf zijn geboorte. Hanna was dicht bij de deur van de tabernakel, en in de bitterheid van haar geest bad ze, en weende bitter. Toch sprak ze in stilte met God, zonder een woord te uiten. In die boze tijd zag men zoiets zelden. Feestvieren en zelfs dronkenschap waren heel gewoon, zelfs bij godsdienstige samenkomsten; en Eli, de hogepriester, dacht bij het zien van Hanna, dat ze te veel gedronken had. Hij meende dat ze een bestraffing verdiend had en streng zei hij tot haar: "Hoe lang zult gij u als een beschonkene gedragen? Zorg, dat gij uw roes kwijtraakt."
Bedroefd en opgeschrikt antwoordde Hanna zachtmoedig: "Neen, mijn heer, ik ben een diepbedroefde vrouw; wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken, maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des Heren. Houd uw dienstmaagd niet voor een nietswaardige; want door grote zorg en smart gekweld heb ik zo lang gesproken."
De hogepriester was diep bewogen, want hij was een man Gods; in plaats van haar te bestraffen, zegende hij haar: "Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt."
Het gebed van Hanna werd verhoord; ze ontving het geschenk waarom ze zo vurig gebeden had. Toen ze het kind zag, noemde ze het Samuël - "van God gebeden". Zodra de kleine oud genoeg was om van zijn moeder gescheiden te worden, vervulde ze haar gelofte. Ze beminde haar kind met alle liefde van een moederhart; dagelijks hield ze meer van hem, als ze hem groter zag worden en naar zijn kinderpraat luisterde. Hij was haar enige zoon, de bijzonder gave van de hemel; maar ze had hem gekregen als een schat, die aan God was gewijd, en ze wilde de Gever het zijne niet onthouden.
Weer reisde Hanna met haar man naar Silo, en bood de priester in de Naam van God haar kostbare gave aan, met de woorden: "Om deze jongen heb ik gebeden, en de Here heeft mij gegeven, wat ik van Hem gebeden heb. Daarom sta ik hem aan de Here af; zolang hij leeft, zij hij aan de Here afgestaan." Eli was diep onder de indruk van het geloof en de toewijding van deze Israëlitische vrouw. Hij was een toegeeflijk vader, en voelde zich ootmoedig en nederig bij het zien van het grote offer van deze moeder, die haar enig kind afstond, om het te wijden aan de dienst van God. Hij voelde zich aangesproken in zijn eigenliefde, en nederig boog hij zich voor de Here en aanbad Hem.
Het hart van de moeder was vol lof en dank, en ze wenste haar dankbaarheid te uiten. De Geest der inspiratie daalde op haar neer, en ze bad:
"Mijn hart juicht in de Here, mijn hoorn is verhoogd in de Here. Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden, want ik verheug mij in uw hulp. Er is niemand heilig gelijk de Here, want niemand is er buiten U, en er is geen Rots gelijk onze God. Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig, geen verwaten taal kome uit uw mond. De Here immers is een alwetend God en door Hem worden de daden getoetst...
De Here doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen. De Here maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij heft de geringe op uit het stof, Hij heft de arme omhoog uit het slijk, om hem te doen zitten bij edelen, en een erezetel te doen verwerven. Want de grondvesten der aarde zijn des Heren; Hij heeft daarop het aardrijk gesteld. De voeten Zijner gunstgenoten behoedt Hij, maar de goddelozen komen om in duisternis, want niet door kracht is een man sterk. Wie met de Here twisten, worden gebroken; over hen dondert Hij in de hemel. De Here richt de einden der aarde; Hij geeft sterkte aan Zijn Koning en verhoogt de hoorn van Zijn gezalfde."
De woorden van Hanna waren profetisch, zowel aangaande David, die als koning van Israël zou heersen, als over de Messias, de Gezalfde des Heren. Terwijl ze eerst spreekt over het pochen van een jaloerse en twistzieke vrouw, gaat ze over op de vernietiging van Gods vijanden en de overwinning van Zijn verlost volk.
Uit Silo keerde Hanna rustig terug naar haar huis in Rama, terwijl ze het kind Samuël achterliet om opgevoed te worden voor de dienst in het huis Gods, onder leiding van de hogepriester. Vanaf zijn vroegste kinderjaren had ze haar zoon geleerd God lief te hebben en te vrezen, en zich te beschouwen als het eigendom van de Heer. Door dagelijkse voorwerpen om hem heen had ze getracht zijn gedachten te richten op de Schepper. Toen ze haar kind niet langer bij zich had, eindigde haar moederzorg niet. Dagelijks bad ze voor hem. Elk jaar maakte ze eigenhandig een linnen lijfrok voor hem; en als ze met haar man naar Silo ging om te aanbidden, gaf ze aan het kind dit bewijs van haar liefde. Elke draad van het kleed was geweven met de bede, dat hij rein, edel en oprecht zou zijn. Ze vroeg niet om wereldse grootheid voor haar zoon, maar smeekte dat hij die grootheid zou bezitten waarop de hemel prijs stelt - dat hij God zou eren en een zegen zou zijn voor zijn medemensen.
Hoe rijk was Hanna beloond! En welk een bemoediging om getrouw te zijn is haar voorbeeld! Er zijn onschatbare gelegenheden, oneindig kostbare belangen voor elke moeder. De eenvoudige dagelijkse plichten die veel vrouwen als een vervelende taak beschouwen, moeten gezien worden als een edel en groots werk. De moeder heeft het voorrecht een zegen te zijn voor de wereld door haar invloed, en op deze wijze zal ze zelf blijdschap kennen. Ze kan de weg banen voor haar kinderen, door zonneschijn en schaduw, naar een hoger leven. Maar de moeder kan alleen maar hopen het karakter van haar kinderen naar het goddelijk patroon te vormen als ze in haar eigen leven tracht de leer van Christus na te volgen. De wereld is vol verderfelijke invloeden. Mode en gewoonten oefenen een grote invloed uit op de jeugd. Als de moeder tekort schiet in haar taak om te onderrichten, te leiden en te weerhouden, zullen haar kinderen van nature het kwade volgen en zich afwenden van het goede. Iedere moeder moet vaak haar Heiland zoeken met de bede: "Onderwijs ons hoe we het kind moeten leiden en wat we ermee moeten doen." Laat ze acht slaan op het onderricht dat God in Zijn Woord gegeven heeft, en ze zal de wijsheid ontvangen die ze nodig heeft.
"De jonge Samuël nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen." Hoewel Samuël zijn jongensjaren doorbracht in de tabernakel en bezig was in de dienst van God, was hij niet vrij van boze invloeden of zondige voorbeelden. De zonen van Eli vreesden God niet en hadden geen eerbied voor hun vader; maar Samuël zocht hun gezelschap niet en volgde hun boze wegen niet. Steeds streefde hij ernaar te worden wat God van hem verwachtte. Iedere jongere bezit dit voorrecht. God is blij als zelfs kleine kinderen Hem willen dienen.
Samuël was onder de hoede van Eli geplaatst, en de beminnelijkheid van zijn karakter won de genegenheid van de bejaarde priester. Hij was vriendelijk, edelmoedig, gehoorzaam en eerbiedig. Eli, die verdriet had over zijn afgedwaalde zonen, vond rust en troost en een zegen in de tegenwoordigheid van het kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd. Samuël was behulpzaam en liefdevol, en een vader kon niet meer van zijn kind houden dan Eli van deze jongen. Het was wonderlijk dat tussen deze hogepriester, het godsdienstig hoofd van het volk, en het eenvoudig kind zulk een warme genegenheid kon bestaan. Naarmate de gebreken van de ouderdom Eli plaagden en hij zich meer zorgen maakte over het losbandig gedrag van zijn zonen, wendde hij zich tot Samuël om vertroosting. Gewoonlijk begonnen de Levieten hun taak eerst op de leeftijd van vijfentwintig jaar, maar Samuël was een uitzondering op deze regel. Elk jaar werden hem belangrijker zaken toevertrouwd; en toen hij nog een kind was, droeg hij reeds de linnen éfod als teken van zijn wijding aan het heiligdom. Zo jong als hij was bij zijn komst in het heiligdom, kreeg hij reeds bepaalde opdrachten uit te voeren. Deze waren in het begin heel eenvoudig, en niet altijd prettig; maar hij deed ze bereidwillig en naar zijn beste vermogen. Hij beschouwde zich als een dienaar van God en zag zijn werk als Gods werk. Zijn dienst werd aanvaard, omdat liefde tot God en de oprechte wens Zijn wil te doen daarvan de drijfveer waren. Op deze wijze werd Samuël een medewerker van de Here van hemel en aarde. En God bereidde hem voor op het doen van een groot werk in Israël.
Als kinderen zouden leren de eenvoudige taken in het leven te zien als een weg die door God voor hen was bepaald, als een school waar ze worden opgevoed voor getrouwe en bruikbare dienst, zouden ze hun werk met veel meer blijdschap doen. Het doen van het werk als voor de Here geeft inhoud aan de nederigste bezigheid en verbindt de werker op aarde met de heilige wezens die Gods wil in de hemel volbrengen.
Succes in dit leven, succes in het verkrijgen van het eeuwige leven, is in grote mate afhankelijk van een getrouw, nauwgezet volbrengen van de dagelijkse kleine dingen. In Gods werken zien we volmaaktheid zowel in grote als in kleine dingen. De hand Die de werelden in de ruimte heeft geplaatst, heeft met grote kundigheid de leliën des velds gevormd. Zoals God volmaakt is in Zijn omgeving, moeten wij het zijn in de onze. De evenredige vorming van een sterk, aantrekkelijk karakter wordt gevormd door dagelijks volbrengen van de plicht. Trouw zowel in het kleine als in het grote moet ons leven kenmerken. Het leven wordt verrijkt door getrouwheid in kleine dingen, door kleine daden van vriendelijkheid, en als ons werk op aarde is voleindigd, zal blijken dat elk van deze trouw volbrachte kleine plichten een invloed ten goede heeft gehad - een invloed die nooit teniet gedaan kan worden.
Onze hedendaagse jeugd is even waardevol in Gods oog als Samuël dat was. Door oprechte christenen te zijn kunnen ze een machtige invloed uitoefenen in het werk van hervorming. Nu zijn zulke mensen nodig! God heeft voor ieder van hen een werk te doen. Nooit hebben mensen meer tot stand gebracht voor God en de mensheid dan nu het geval kan zijn in het leven van hen die trouw willen zijn aan de taak die God hen heeft opgedragen.
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)