35 De opstand van Korach
Zie Numeri 16 en 17
De oordelen waardoor Israël bezocht werd, waren oorzaak dat gedurende enige tijd geen morren of ongehoorzaamheid plaatsvond; evenwel leefde de geest van de opstand nog in hun harten, en droeg ten slotte zijn bittere vruchten. De vroegere opstanden waren vaak niet meer dan een volksoploop geweest, als resultaat van de opwinding van de menigte, maar nu werd een complot gesmeed met als doel het omverwerpen van het gezag der leiders die God zelf had aangesteld.
Korach, de aanvoerder in deze beweging, was een Leviet, uit het geslacht van Kehat, en een neef van Mozes; hij was een bekwaam en invloedrijk persoon. Hoewel aangewezen om dienst te doen in de tabernakel, was hij niet tevreden met zijn positie, en streefde naar de waardigheid van het priesterschap.
De aanstelling van Aäron en diens huis tot het priesterschap, een aanstelling die vroeger te beurt viel aan de oudste zoon van elk gezin, was aanleiding geweest tot afgunst en ontevredenheid, en sedert enige tijd had Korach in het geheim het gezag van Mozes en Aäron tegengewerkt, hoewel hij het niet tot een open opstand durfde laten komen. Eindelijk besloot hij zowel het burgerlijk als het godsdienstig gezag omver te werpen. Het ontbrak hem niet aan bijval. Niet ver van de tenten van Kehat en de Kehatieten bevond zich ten zuiden van de tabernakel het legerkamp van de stam van Ruben, de tenten van Datan en Abiram, twee vorsten van die stam. Deze beide vorsten stemden in met zijn eerzuchtige plannen. Als nakomelingen van Jakobs oudste zoon maakten ze aanspraak op het burgerlijk gezag, en ze besloten om met Korach de eer van het priesterschap te delen.
De gevoelens van het volk begunstigden de plannen van Korach. Door de bitterheid van hun teleurstelling waren hun vroegere twijfel, afgunst en haat weer opgewekt, en opnieuw richtten ze hun klachten tegen hun zachtmoedige leider. Gedurig verloren de Israëlieten uit het oog dat ze door God geleid werden. Ze vergaten dat de Engel des verbonds hun onzichtbare Leider was, dat Christus voor hen uitging, gehuld in de wolkkolom, en dat Mozes van Hem alle bevelen ontving.
Ze wilden zich niet neerleggen bij het verschrikkelijk vonnis dat allen moesten sterven in de woestijn, en daarom waren ze bereid om elke uitvlucht te aanvaarden dat niet God, maar Mozes hen voorging, en dat Mozes hun vonnis had uitgesproken. Alle inspanningen van de zachtmoedigste mens op aarde waren niet in staat de ongehoorzaamheid van dit volk de kop in te drukken; en hoewel de bewijzen van Gods ongenoegen over hun vroegere afdwalingen hen nog voor ogen stonden in de lege plaatsen in hun rijen, namen ze deze les toch niet ter harte. Opnieuw lieten ze zich door de verzoeking meeslepen.
Mozes was veel gelukkiger geweest als een nederig schaapherder dan in zijn tegenwoordige positie als leider van een grote menigte oproerige geesten. Toch durfde hij niet te kiezen. In plaats van de herderstaf had hij een heerserstaf gekregen, die hij niet durfde neerleggen eer God hem dat toestond.
Hij die de verborgenheden van elk hart leest, had acht geslagen op de plannen van Korach en diens metgezellen, en Zijn volk gewaarschuwd voor de verleiding van deze mannen. Ze hadden gezien hoe Mirjam getroffen was door Gods oordeel vanwege haar afgunst en haar morren tegen Mozes. De Here had gezegd dat Mozes meer was dan een profeet. "Waarom", voegde Hij eraan toe, "hebt gij u dan niet ontzien tegen Mijn knecht Mozes te spreken?" Numeri 12:8 Dit onderricht was niet alleen bedoeld voor Aäron en Mirjam, maar voor heel Israël.
Korach en zijn medeplichtigen waren mannen die op bijzondere wijze begunstigd waren geworden met bewijzen van Gods macht en grootheid. Ze behoorden tot degenen die met Mozes de berg bestegen en daar Gods heerlijkheid aanschouwd hadden. Maar na die tijd was er een verandering opgetreden. Een verzoeking, aanvankelijk gering, was gekoesterd, en deze was sterker geworden doordat ze eraan toegaven, tot ze ten volle door satan beheerst waren en lucht begonnen te geven aan hun ontevredenheid. Terwijl ze deden alsof de voorspoed van het volk hen ter harte ging, fluisterden ze eerst onder elkaar over hun ontevredenheid, en later spraken ze met de leiders in Israël. Hun laster werd zo gemakkelijk geloofd, dat ze steeds verder gingen, en eindelijk geloofden ze zelf dat ijver voor God hen hiertoe had aangespoord.
Ze slaagden erin om tweehonderd vijftig vorsten, mannen van naam in de vergadering, te vervreemden van Mozes. Met deze sterke en invloedrijke aanhangers waanden ze zich sterk genoeg om een volledige verandering in het bestuur tot stand te brengen, wat een grote verbetering van het bestuur van Mozes en Aäron zou zijn.
Afgunst had plaats gemaakt voor nijd, en nijd voor opstand. Ze hadden gesproken over de vraag of Mozes terecht zulk een eervolle en gezaghebbende plaats bekleedde, tot ze eindelijk overtuigd waren dat hij een benijdenswaardige plaats innam, die ieder van hen evengoed kon vervullen. En ze bedrogen zichzelf en elkaar door te denken dat Mozes en Aäron zichzelf die plaatsen hadden aangematigd.
De ontevredenen zeiden, dat deze leiders zich verheven hadden boven de vergadering des Heren, door het priesterschap en de leiding op zich te nemen, hoewel hun geslacht niet boven anderen in Israël uitblonk; ze waren niet heiliger dan het volk, en daarom moesten ze tevreden zijn om met hun broederen op één lijn te staan, daar deze evengoed door Gods bijzondere tegenwoordigheid en bescherming begunstigd waren geworden.
Vervolgens begonnen de samenzweerders het volk op te ruien. Zij die ongelijk hebben en straf verdienen, horen niets liever dan blijken van medeleven en eerbewijs. Daarom wonnen Korach en zijn metgezellen op deze wijze de aandacht en de steun van de vergadering. De beschuldiging dat de opstand van het volk oorzaak was geweest van Gods toorn werd onjuist genoemd. Ze zeiden dat de schuld niet lag bij de vergadering, omdat ze alleen maar stonden op hun rechten; maar dat Mozes een onderdrukker was; dat hij het volk voor zondaars had uitgemaakt, hoewel ze een heilig volk waren, en de Here in hun midden was.
Korach wees op de geschiedenis van hun tocht door de woestijn, waar ze in moeilijke omstandigheden hadden verkeerd, en velen waren vergaan door hun mopperen en ongehoorzaamheid. Zijn toehoorders meenden duidelijk te zien dat hun moeilijkheden niet nodig waren geweest als Mozes een andere weg had ingeslagen. Ze kwamen tot de conclusie dat al hun moeilijkheden aan hem waren toe te schrijven, en dat het zijn schuld was dat ze Kanaän niet mochten binnengaan.
Als Korach hun leider zou zijn en hen zou bemoedigen door hen te wijzen op hun goede daden in plaats van hun zonden te bestraffen, zouden ze een rustige, voorspoedige reis hebben; in plaats van heen en weer te trekken door de woestijn, zouden ze rechtstreeks naar het beloofde land gaan.
Tijdens deze ontevredenheid was er meer eenheid en samenwerking onder de ontevreden elementen in de vergadering dan ooit tevoren. Het succes dat Korach bij het volk had, was oorzaak dat zijn vertrouwen toenam en sterkte hem in de overtuiging dat het aangematigde gezag van Mozes noodlottig zou worden voor de vrijheid van Israël, als hieraan geen paal en perk werd gesteld. Ook beweerde hij dat God hem die zaak had geopenbaard, en hem gemachtigd had een verandering aan te brengen in het bestuur eer het te laat zou zijn.
Velen waren echter niet bereid de beschuldigingen van Korach tegen Mozes te aanvaarden. De gedachte aan zijn geduldige, zelfopofferende arbeid rees voor hen op, en ze voelden zich onrustig worden. Daarom was het noodzakelijk dat hem zelfzuchtige bedoelingen werden toegeschreven die ten grond lagen aan zijn diepe belangstelling voor Israël; en de vroegere beschuldiging werd herhaald, dat hij hen in de woestijn had geleid om hen daar te laten omkomen, zodat hij zich kon verrijken met hun goederen.
Een tijd lang werd dit werk in stilte gedaan. Zodra de beweging echter voldoende sterkte had om een open opstand te verzekeren, verscheen Korach aan het hoofd van een afvaardiging, en beschuldigde Mozes en Aäron in het openbaar, dat ze zich een gezag hadden aangematigd waarop Korach en diens metgezellen evenveel recht hadden. Verder luidde de beschuldiging dat het volk beroofd was van zijn vrijheid en onafhankelijkheid. "Laat het u genoeg zijn," zeiden de samenzweerders, "want de gehele vergadering, zij allen zijn heiligen, en de Here is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de gemeente des Heren?"
Mozes had niets vermoed van deze diepgewortelde samenzwering, en toen hij de verschrikkelijke betekenis ervan besefte, viel hij op zijn aangezicht voor God in stil gebed. Verdrietig, maar kalm en sterk, stond hij op. "Morgen," zo zei hij, "dan zal de Here doen weten, wie Hem toebehoort, en wie de heilige is, dat Hij hem tot Zich doe naderen." De proef werd tot de volgende dag uitgesteld, zodat allen tijd hadden om na te denken. Dan moesten degenen die het priesterschap wensten, elk met een wierookvat komen en wierook offeren bij de tabernakel in tegenwoordigheid van de vergadering. De wet had heel duidelijk gemaakt dat alleen zij die tot het heilige ambt waren gewijd, in het heiligdom dienst mochten doen.
Zelfs de priesters Nadab en Abihu waren gedood omdat ze het gewaagd hadden "vreemd vuur" te brengen, zonder acht te slaan op Gods gebod. Nu daagde Mozes zijn beschuldigers uit om, als ze zulk een gevaarlijke eis durfden stellen, de zaak aan Gods beslissing over te geven.
Terwijl Mozes Korach en de Levieten die bij hem waren afzonderde, zei hij: "Is het u te weinig, dat de God van Israël u heeft afgezonderd van de vergadering Israëls om u tot Zich te doen naderen, om de dienst aan de tabernakel des Heren te verrichten en voor het aangezicht der vergadering te staan om hen te dienen, en dat Hij u en al uw broederen, de Levieten, met u deed naderen? Streeft gij nu ook naar het priesterschap? Daarom, gij en uw gehele aanhang, gij spant samen tegen de Here, want wat is Aäron, dat gij tegen hem zoudt morren?"
Datan en Abiram hadden zich niet zo hardnekkig verzet als Korach; en Mozes, die hoopte dat ze nog niet volkomen verdorven waren door de samenzwering, riep hen op om voor hem te verschijnen, zodat ze hun klachten tegen hem zouden kunnen inbrengen. Maar ze wilden niet komen, en weigerden zo onbeschaamd zijn gezag te erkennen. Hun antwoord, gegeven ten aanhoren van heel de vergadering luidde: "Is het een kleinigheid, dat gij ons hebt opgevoerd uit een land, vloeiende van melk en honig, om ons te laten sterven in de woestijn, en wilt gij u ook nog als heerser over ons opwerpen? Gij hebt ons waarlijk niet gebracht in een land, vloeiende van melk en honig, noch ons akkers en wijngaarden in bezit gegeven; meent gij de ogen dezer mannen te kunnen verblinden? Wij komen niet."
Zo pasten ze de beschrijving van de Here aangaande het beloofde land toe op het land van hun dienstbaarheid. Ze beschuldigden Mozes dat hij zich voordeed als iemand die handelt onder goddelijke leiding, om daardoor zijn eigen gezag te handhaven; en ze verklaarden dat ze zich niet langer wilden laten leiden als blinden, nu eens naar Kanaän, dan weer naar de woestijn, zoals het zijn eerzuchtige plannen het beste schikken zou. Zo werd hij, die gehandeld had als een liefdevolle vader en een geduldige herder, voorgesteld als een dwingeland en overweldiger. Het uitsluiten buiten Kanaän, als straf voor hun zonden, werd hem ten laste gelegd.
Duidelijk bleek dat het volk achter de ontevredenen stond; maar Mozes deed geen poging zich te rechtvaardigen. Plechtig beriep hij zich in de tegenwoordigheid van de vergadering op God als Getuige van de zuiverheid van zijn bedoelingen en de oprechtheid van zijn gedrag, en smeekte Hem als zijn Rechter op te treden.
De volgende morgen kwamen de tweehonderd vijftig vorsten met Korach aan het hoofd met hun wierookvaten. Ze werden in de voorhof gebracht, terwijl het volk buiten vergaderd was om de uitslag af te wachten.
Niet Mozes had de vergadering bijeengeroepen om getuigen te zijn van de nederlaag van Korach en de zijnen, maar de opstandelingen hadden, in hun verblinde aanmatiging, hen bijeengeroepen om hun overwinning gade te slaan. Een groot gedeelte van de vergadering koos openlijk de kant van Korach, die werkelijk meende dat Aäron het onderspit zou delven.
Toen ze aldus voor Gods aangezicht vergaderd waren, "verscheen de heerlijkheid des Heren aan de gehele vergadering." God waarschuwde Mozes en Aäron: "Scheidt u af van deze vergadering, opdat Ik haar in één ogenblik vertere." Maar ze vielen op hun aangezicht, met de bede: "O God, God der geesten van alle levende schepselen, als één man zondigt, zult Gij dan tegen de gehele vergadering toornen?"
Korach had zich van de vergadering gescheiden om zich bij Datan en Abiram te voegen, toen Mozes en de zeventig oudsten uitgingen om de mannen die geweigerd hadden bij hem te komen, voor de laatste maal te waarschuwen. De menigte volgde, en eer Mozes zijn boodschap overbracht, verzocht hij op Gods bevel het volk: "Wijkt toch van de tenten dezer goddeloze mannen en raakt niets aan, dat hun toebehoort, opdat gij niet door al hun zonden wordt weggeraapt." Aan deze waarschuwing werd gehoor gegeven, want allen hadden een voorgevoel van een naderend oordeel. De voornaamste opstandelingen zagen zich verlaten door hen die ze misleid hadden, maar ze bleven even hardnekkig. Met hun gezinnen stonden ze voor hun tenten, alsof ze Gods waarschuwing uitdaagden.
In de Naam van de God van Israël zei Mozes nu voor de oren van de vergadering: "Hieraan zult gij weten, dat de Here mij gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is: indien deze zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen bezoeking zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt, dan heeft de Here mij niet gezonden. Maar, indien de Here iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hen toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de Here gesmaad hebben."
De ogen van heel Israël waren op Mozes gericht, terwijl ze vol angst het gebeuren afwachtten. Toen hij zweeg, opende de aarde zich, en de opstandelingen werden levend begraven met alles wat hun toebehoorde, en ze kwamen om te midden der vergadering. Het volk vluchtte, daar het zich schuldig voelde aan dezelfde zonde.
Maar aan het oordeel was nog geen einde gekomen. Vuur uit de wolk verteerde de tweehonderd vijftig vorsten die wierook geofferd hadden.
Deze mannen, die niet tot de aanstokers van de opstand behoorden, werden niet gelijktijdig met de voornaamste samenzweerders gestraft. Ze mochten hun einde aanschouwen, en kregen gelegenheid zich te keren; maar ze kozen de zijde van de opstandelingen, en deelden in hun lot.
Toen Mozes Israël bad om de komende ondergang te ontvlieden, had Gods oordeel nog afgewend kunnen worden, wanneer Korach en de zijnen berouw hadden getoond en vergiffenis hadden gezocht. Maar hun halsstarrigheid bezegelde hun ondergang. De gehele vergadering was medeschuldig, want tot op zekere hoogte hadden allen hen gelijk gegeven. Toch maakte God in Zijn grote lankmoedigheid onderscheid tussen de leiders van de opstand en hen die zich lieten meeslepen. Het volk dat zich had laten verleiden, kreeg gelegenheid zich te bekeren. Het had overvloedige bewijzen gekregen van hun ongelijk en van het feit dat Mozes in het gelijk stond. De duidelijke manifestatie van Gods macht had alle twijfel verdreven.
Jezus, de Engel die de Hebreeën leidde, wilde hen redden van het verderf. Vergiffenis werd hun geboden. Gods oordeel stond voor de deur en riep hen op tot bekering. Hun opstand was door een bijzondere, onweerstaanbare tussenkomst van de hemel een halt toegeroepen. Als ze nu gehoor wilden schenken aan deze wenk der Voorzienigheid, konden ze gered worden. Maar terwijl ze vluchtten voor de oordelen uit vrees voor ondergang, verdween hun opstandige geest niet. Die avond keerden ze verschrikt maar onboetvaardig terug naar hun tenten.
Korach en zijn metgezellen hadden hen zó gevleid, dat ze werkelijk geloofden dat ze een goed volk waren en dat Mozes hen verongelijkt en misleid had. Als ze zouden erkennen dat Korach en de zijnen ongelijk hadden gehad, zouden ze gedwongen zijn het Woord des Heren te aanvaarden dat ze in de woestijn moesten sterven. Hieraan wilden ze zich niet onderwerpen, en ze probeerden te geloven dat Mozes hen misleid had. Vreugdevol hadden ze de hoop gekoesterd dat een nieuwe staat van zaken in het leven zou worden geroepen, waar in plaats van bestraffing werd geprezen, en waar rust de plaats innam van onrust en strijd.
De mannen die omgebracht waren, hadden vleiende woorden gesproken, en grote belangstelling en liefde voorgewend, en het volk maakte de gevolgtrekking dat Korach en diens metgezellen goede mannen moesten zijn geweest, en dat Mozes op één of andere wijze de oorzaak was geweest van hun verdelging.
Men kan God nauwelijks een grotere belediging aandoen dan de werktuigen te minachten en te verwerpen die Hij voor hun zaligheid had willen gebruiken. Niet alleen dit hadden de Israëlieten gedaan, ze waren ook van plan geweest Mozes en Aäron te doden. Toch beseften ze niet de noodzaak om bij God vergiffenis te zoeken voor deze grote zonde. Die nacht van onderzoek werd niet doorgebracht in berouw en schuldbelijdenis, maar in het bedenken van wegen om weerstand te bieden aan de bewijzen dat ze de voornaamste van alle zondaars waren.
Nog steeds haatten ze de mannen die door God waren aangesteld, en ze besloten zich te verzetten tegen hun gezag. Satan stond gereed hun oordeel te misbruiken en hen geblinddoekt naar de ondergang te leiden.
Heel Israël was vol ontzetting gevlucht bij het geroep van de veroordeelde zondaars die door de aarde werden verzwolgen, want ze zeiden: "De aarde moest ook ons eens verzwelgen." "De volgende dag echter morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron, zeggende: Gij hebt het volk des Heren gedood." Ze stonden op het punt geweld te gebruiken tegen hun getrouwe, onbaatzuchtige leiders.
Gods heerlijkheid werd gezien in de wolk boven het heiligdom, en een stem uit de wolk sprak tot Mozes en Aäron: "Trekt u terug uit deze vergadering, opdat Ik haar in één ogenblik vertere."
Mozes voelde zich niet schuldig en daarom was hij niet bevreesd, en haastte hij zich niet weg om de vergadering te laten omkomen. Mozes toefde en openbaarde in deze hachelijke crisis de belangstelling van de ware herder voor de kudde die aan zijn zorg is toevertrouwd. Hij smeekte dat Gods toorn het volk dat Hij gekozen had, niet volledig zou vernietigen. Door zijn tussenkomst hield hij de arm der wrake tegen, zodat niet een eind werd gemaakt aan het ongehoorzame, opstandige Israël.
Maar de engel der wrake was reeds uitgegaan; de plaag deed haar dodelijke werk. Op aanwijzing van zijn broer nam Aäron een wierookvat en haastte zich te midden van de vergadering om verzoening over het volk te doen. Hij stond tussen de levenden en de doden. Terwijl de rook van de wierook opsteeg, bad Mozes in de tabernakel tot God en werd de plaag een halt toegeroepen; maar veertienduizend Israëlieten lagen dood, als teken van de schuld van hun morren en opstand.
Er werden meer bewijzen gegeven dat het priesterschap verbonden was aan het geslacht van Aäron. Op Gods aanwijzing moest elke stam een staf nemen en daarop de naam van de stam schrijven. De naam van Aäron stond op de staf van Levi. Deze staven werden in de tabernakel gelegd "vóór de getuigenis". Het bloeien van een staf was een teken dat God die stam had aangewezen voor het priesterschap. De volgende morgen "zie, de staf van Aäron, voor het huis van Levi, bloeide, hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpen". De staf werd aan het volk getoond en later in de tabernakel gelegd als bewijs voor latere geslachten. Door dit wonder werd een eind gemaakt aan het geschil over het priesterschap.
Nu stond ten volle vast dat Mozes en Aäron op Gods bevel hadden gesproken, en het volk moest wel geloven in de onaangename waarheid, dat ze in de woestijn zouden sterven. "Zie, wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om", hadden ze uitgeroepen. Ze erkenden dat ze gezondigd hadden door in opstand te komen tegen hun leiders, en dat Korach en z'n metgezellen terecht door God gestraft waren.
De opstand van Korach laat in het klein dezelfde geest zien die oorzaak was geweest van satans opstand in de hemel. Trots en eerzucht hadden Lucifer ertoe gebracht te klagen over Gods bestuur, en te proberen het gezag dat in de hemel bestond omver te werpen. Sedert zijn val is het zijn bedoeling geweest deze geest van nijd en ontevredenheid, dit streven naar macht en eer, op te wekken bij de mensen. Zo werkte hij op het gemoed van Korach, Datan en Abiram, om het verlangen naar zelfverheffing op te wekken, en nijd, wantrouwen en opstand teweeg te brengen. Satan bracht hen ertoe God als hun Leider te verwerpen, door de mannen te verwerpen die God had aangewezen. Hoewel ze in hun morren tegen Mozes en Aäron God lasterden, waren ze zo verdwaasd dat ze zichzelf als rechtvaardig beschouwden, terwijl ze hen die getrouw op hun zonden wezen, beschuldigden dat ze zich door satan lieten leiden.
Bestaan ook nu niet de zonden, die de oorzaak waren van de ondergang van Korach? Trots en eerzucht zijn alom verbreid; en waar ze gekoesterd worden, openen ze de weg tot nijd, en een streven naar macht; de ziel wordt vervreemd van God, en onbewust raakt ze in de macht van satan.
Evenals Korach en zijn metgezellen zijn er velen, zelfs onder de belijdende christenen, die plannen maken en werken voor zelfverheffing, om zo de sympathie en steun te krijgen van anderen, zodat ze zelfs bereid zijn de waarheid te verdraaien en de dienstknechten des Heren in een onjuist daglicht te plaatsen, en hen beschuldigen van de laaghartige en zelfzuchtige motieven die in hun eigen hart leven. Door hardnekkig vast te houden aan deze leugens, al zijn deze in strijd met elk bewijs, komen ze ten slotte ertoe deze als waar te geloven. Terwijl ze trachten het vertrouwen te vernietigen in mannen die door God zijn gekozen, menen ze werkelijk dat ze een goed werk doen en dat ze Gods wil volbrengen.
De Hebreeën wilden zich niet onderwerpen aan de bevelen en bepalingen van God. Ze waren rusteloos onder deze leiding en wilden niet luisteren naar vermaning. Dit was de reden van hun morren tegen Mozes. Als ze hun eigen weg hadden mogen gaan, zouden ze minder klachten over hun leider hebben gehad. Door de eeuwen heen hebben Gods dienstknechten in de geschiedenis van de gemeente te strijden gehad met dezelfde geest.
Mensen geven satan toegang tot hun geest door toe te geven aan de zonde, en ze vervallen van het ene kwaad in het andere. Het verwerpen van het licht verduistert de geest en verhardt het hart, zodat ze gemakkelijker de volgende stap doen in de zonde, en het heldere licht verwerpen, tot ten slotte kwaad doen een gewoonte is geworden. De zonde komt hen niet langer zondig voor. Wie getrouw Gods Woord verkondigt en zo hun zonden veroordeelt, wordt dikwijls het mikpunt van hun haat. Daar ze niet bereid zijn zich de inspanning en opoffering te getroosten die noodzakelijk zijn voor hervorming, beschuldigen ze Gods dienstknecht en noemen zijn vermaningen onnodig en gestreng. Evenals Korach zeggen ze dat de schuld niet bij het volk ligt; de persoon die bestraft, is de oorzaak van alle moeilijkheden. En terwijl ze hun geweten geruststellen met dit zelfbedrog, spannen de afgunstigen en ontevredenen samen om tweedracht te zaaien in de gemeente en de handen te verzwakken van hen die willen opbouwen.
Elke voorwaartse stap die gedaan wordt door hen die God geroepen heeft om leiding te geven in Zijn werk, heeft argwaan gewekt; elke handeling is onjuist voorgesteld door hen die afgunstig zijn en tekortkomingen zoeken. Zo was het in de dagen van Luther, van Wesley en van de andere hervormers. Zo is het ook nu nog.
Korach zou een andere weg hebben gekozen als hij geweten had dat alle aanwijzingen en vermaningen die Israël kreeg, van God afkomstig waren. Maar hij had het kunnen weten. God had duidelijke bewijzen gegeven dat Hij Israël leidde. Toch verwierpen Korach en zijn metgezellen het licht tot ze zo verblind waren, dat de duidelijkste bewijzen van Zijn macht hen niet langer konden overtuigen; ze schreven deze bewijzen toe aan menselijke of satanische werktuigen. Ditzelfde werd gedaan door het volk dat de dag na de vernietiging van Korach en diens metgezellen tot Mozes en Aäron kwam met de woorden:
"Gij hebt het volk des Heren gedood."
Hoewel ze de duidelijkste blijken hadden gehad van Gods misnoegen over hun handelwijze door de dood van de mannen die hen hadden misleid, waagden ze het om Zijn oordelen toe te schrijven aan satan, door te zeggen dat Mozes en Aäron door de macht van de boze de dood van goede en heilige mannen hadden veroorzaakt. Deze daad bezegelde hun ondergang. Ze hadden de zonde tegen de Heilige Geest bedreven, waardoor het hart van de mens volkomen tegen de invloed van Gods genade wordt verhard. "Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen", had Jezus gezegd, "het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden." Matthéüs 12.32
Deze woorden sprak de Heiland toen de barmhartige werken die Hij had verricht door Gods kracht, door de joden waren toegeschreven aan Beëlzebul. Door de Heilige Geest heeft God verbinding met de mens; en zij die bewust dit middel als satanisch verwerpen, hebben het verbindingsmiddel tussen de ziel en de hemel verbroken.
God werkt door Zijn Geest om de zondaar te vermanen en te overtuigen; en als het werk van de Geest ten slotte wordt verworpen, is er niets meer dat God voor de ziel kan doen. Het laatste middel van Gods barmhartigheid is aangewend. De overtreder heeft zich van God losgemaakt, en de zonde heeft geen geneesmiddel waardoor de zondaar aan haar gevolgen kan ontkomen. Er is geen andere macht waardoor God de zondaar kan overtuigen en bekeren. "Laat hem geworden!" Hosea 4:17 luidt Gods bevel. Dan "blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren." Hebreeën 10:26,27
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)