29 Satans vijanschap ten aanzien van de wet

De eerste poging van satan om Gods wet teniet te doen - ondernomen onder de zondeloze hemelbewoners - scheen gedurende enige tijd met suc­ces bekroond te zullen worden. Een groot aantal engelen werd verleid; maar satans schijnbare triomf eindigde in nederlaag en verlies, scheiding van God en verbanning uit de hemel.

Toen de strijd op aarde werd voortgezet, leek het er op dat satan op­nieuw een voordeel behaalde. Door te zondigen werd de mens zijn gevan­gene, en het koninkrijk van de mens werd eveneens verraden aan de aartsrebel. Nu scheen voor satan de weg open om een onafhankelijk rijk te stichten en het gezag van God en van Gods Zoon uit te dagen. Maar het verlossingsplan maakte mogelijk dat de mens zich met God kon verzoe­nen, en gehoorzaamheid kon betonen aan Gods wet, waardoor eenmaal de mens en de aarde konden worden verlost van de macht van de boze.

Opnieuw werd satan verslagen, en weer nam hij zijn toevlucht tot be­drog, in de hoop zijn nederlaag te veranderen in een overwinning. Om de gevallen mens tot opstand te verleiden, stelde hij God voor als on­rechtvaardig, doordat Hij had toegelaten dat de mens Zijn wet overtrad. "Wel," zei de aartsverleider, "God wist wat de gevolgen zouden zijn; waarom stond Hij dan toe dat de mens blootgesteld werd aan een proef, aan zonde, zodat ellende en dood het gevolg zouden zijn?"

En de kinderen van Adam, die niet dachten aan de lankmoedigheid en barmhartigheid, waardoor de mens nog een kans had gekregen, die geen rekening hielden met het ontzagwekkend, verbazingwekkend offer dat de opstand kostte aan de Koning des hemels, luisterden naar de verzoeker, en morden tegen het enige Wezen dat hen kon redden van de verderfelijke macht van satan.

Heden zijn er duizenden die dezelfde opstandige aanklacht richten te­gen God. Ze beseffen niet dat de mens, als deze geen vrijheid van kiezen zou hebben, niet langer een verstandelijk wezen, maar slechts een robot zou zijn. Het is niet Gods bedoeling om de wil te beheersen. De mens werd als een vrij moreel wezen geschapen. Evenals de bewoners van an­dere werelden moest hij onderworpen worden aan een proef om te gehoor­zamen; maar nooit is hij zodanig beproefd dat hij moest zondigen. Hem overkomt geen verzoeking of beproeving waaraan hij geen weerstand kan bieden. God trof zulke overvloedige voorzieningen, dat de mens nooit ver­slagen had behoeven te worden in de strijd tegen satan.

Toen het mensdom op aarde toenam, schaarde zich bijna de gehele wereld aan de kant van de opstand. Opnieuw scheen satan de overwinning te hebben behaald. Maar almacht beknotte het werk der ongerechtigheid, en de aarde werd gereinigd van haar moreel verderf door de zondvloed.

De profeet zegt: "Wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de in­woners der wereld gerechtigheid. Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid.…. en de majesteit des Heren ziet hij niet." Jesaja 26:9,10 Zo ging het ook na de zondvloed.
Toen Gods oordelen voorbij waren, kwamen de bewoners van de aarde weer tegen God in opstand. Tweemaal waren Gods verbond en Zijn wetten door de wereld verworpen. Zowel de mensen voor de zondvloed als de afstammelingen van Noach verwierpen Gods gezag. Toen maakte God een verbond met Abraham, en koos Zich een volk dat de bewaarder van Zijn wet zou worden. Om dit volk te verlei­den en te vernietigen, legde satan terstond zijn strikken. De kinderen van Jakob werden verzocht door het aangaan van huwelijken met heidenen en het aanbidden van hun afgoden.
Maar Jozef bleef trouw aan God, en zijn trouw was een langdurig getuigenis van het ware geloof. Om dit licht te doven, werkte satan door de nijd van Jozefs broers en bewerkte dat ze hem als slaaf verkochten naar een heidens land. God leidde echter de gebeurte­nissen, opdat de Egyptenaren Hem zouden leren kennen. Zowel in het huis van Potifar als in de gevangenis ontving Jozef een opvoeding en oefening die, samen met de vreze Gods, hem voorbereidde op zijn vooraanstaande positie als eerste minister van het volk. Vanuit het paleis van Farao werd zijn invloed gevoeld door heel het land, en de kennis van de ware God werd wijd en zijd verbreid. De Israëlieten in Egypte werden eveneens voorspoedig, en degenen die trouw waren aan God, oefenden grote in­vloed uit.

De afgodische priesters raakten in paniek toen ze zagen dat de nieuwe godsdienst een goed onthaal vond. Geïnspireerd door satan met diens vijandschap tegen de God des hemels, deden ze wat ze konden om dit licht te doven. De priesters moesten zorgen voor de opleiding van de troonop­volger, en door hun geest van vastbesloten tegenstand tegen God en hun ijver voor de afgodendienst vormden ze het karakter van de toekomstige vorst, zodat dit leidde tot wreedheid en verdrukking van de Hebreeën.

Gedurende veertig jaar na de vlucht van Mozes uit Egypte scheen af­goderij de overhand te hebben behaald. Van jaar tot jaar nam de hoop van de Israëlieten af. Zowel koning als volk verheugden zich over hun macht en spotten met de God van Israël. Deze geest werd sterker, tot het zijn hoogtepunt bereikte in de Farao die tegenover Mozes kwam te staan.

Toen de Hebreeuwse leider tot de koning kwam met een boodschap van "Jehova, de God van Israël", was het geen onbekendheid met de ware God, maar een uitdagen van Zijn macht, die het antwoord ingaf:
"Wie is Jehova, naar wie ik zou moeten luisteren….? Ik ken Jehova niet."
Van het begin tot het einde was de tegenstand van Farao tegen God niet het gevolg van onwetendheid, maar van haat en uitdaging. Hoewel de Egyptenaren zo lange tijd de kennis van God hadden verworpen, gaf de Here hun nog een kans om zich te bekeren. In de dagen van Jozef was Egypte een toe­vluchtsoord voor Israël geweest; God was geëerd door de vriendelijkheid die aan Zijn volk bewezen werd; en nu gaf de lankmoedige God, die traag is tot toom en vol ontferming, elk oordeel de tijd om zijn werk te doen; de Egyptenaren hadden door de vloek van juist die voorwerpen die ze vereer­den, bewijzen van de macht van Jehova, en allen konden, als ze zich zou­den onderwerpen aan God, aan Zijn oordelen ontkomen. De dweepzucht en hardnekkigheid van de koning had tot gevolg dat de kennis van God zich verbreidde, zodat vele Egyptenaren Hem begonnen te dienen.

Omdat Israël zo geneigd was zich te vermaagschappen met de heide­nen en hun afgodendienst over te nemen, liet God toe dat ze zich naar Egypte begaven, waar de invloed van Jozef overal gevoeld werd, en waar de omstandigheden voor hen gunstig waren om een afgezonderd volk te blijven. Hier zou tevens de grove afgoderij van de Egyptenaren en hun wreedheid en verdrukking tijdens het laatste deel van hun verblijf in dit land, bij hen een afkeer voor afgoderij moeten hebben gewekt en zouden ze ertoe gebracht moeten zijn hun toevlucht te zoeken bij de God hunner vaderen.
Satan gebruikte echter juist deze voorzienigheid om zijn doel te bereiken, en verduisterde de geest van de Israëlieten, zodat ze de praktij­ken van hun heidense meesters navolgden. Vanwege hun bijgelovige eer­bied voor dieren stonden de Egyptenaren niet toe dat de Hebreeën tijdens hun slavernij offerande brachten. Zo werd hun geest door deze dienst niet gericht op het grote Offer, en verzwakte hun geloof. Toen de tijd van Israëls verlossing aanbrak, ging satan zelf aan het werk om Gods plan te dwarsbomen. Hij was vastbesloten dat het grote volk, dat meer dan twee miljoen zielen telde, in onwetendheid en bijgeloof gehouden zou worden. Het volk dat God beloofd had te zullen zegenen en vermenigvuldigen, om het tot een grote natie te maken en daardoor een kennis van Zijn wil te openbaren - het volk dat Hij tot de behoeders van Zijn wet wilde maken - dit volk trachtte satan in onwetendheid en slavernij te houden, opdat hij bij hen zelfs de herinnering aan God zou wegnemen.

Toen de wonderen ten aanschouwen van de koning werden gedaan, was satan zelf aanwezig om hun invloed teniet te doen en Farao te beletten het oppergezag van God te erkennen en zijn bevel te gehoorzamen. Satan deed alles wat hij kon om Gods werk na te bootsen en Zijn wil weerstand te bieden. De enige gevolgen waren dat de weg gebaand werd voor verde­re manifestaties van Gods macht en heerlijkheid, en voor Israëlieten en Egyptenaren het bestaan en de heerschappij van de ware en levende God werd bevestigd.

God verloste Israël door middel van machtige openbaringen van Zijn macht en door met Zijn oordelen alle goden van Egypte te treffen. "Hij voerde Zijn volk uit met blijdschap, Zijn uitverkorenen met gejubel..., op­dat zij Zijn inzettingen zouden onderhouden en Zijn wetten bewaren." Psalm 105:43-45

Hij redde hen uit hun dienstbaarheid, om hen te brengen naar een goed land - een land dat in Zijn voorzienigheid voor hen was bereid als een toe­vluchtsoord voor hun vijanden, waar ze onder de schaduw van Zijn vleu­gelen konden wonen. Hij wilde hen daar tot Zich leiden, en hen omsluiten door Zijn eeuwige armen; en als tegenprestatie voor al Zijn goedheid en barmhartigheid jegens hen werd van hen geëist dat ze geen andere goden voor Zijn aangezicht zouden hebben, dat ze Zijn Naam zouden hoog hou­den en deze op aarde zouden verheerlijken.

Tijdens hun slavernij in Egypte hadden vele Israëlieten tot op zekere hoogte de kennis van Gods wet verloren, en hadden deze vermengd met heidense gewoonten en gebruiken. God bracht hen naar de Sinaï en maak­te daar zelf Zijn wet bekend.

Satan en zijn engelen waren ook daar aanwezig. Terwijl God Zijn wet aan Zijn volk bekendmaakte, was satan bezig iets te bedenken waardoor hij hen ertoe kon brengen te zondigen. Dit volk, dat door God was uit­verkoren, zou hij ten aanschouwen van heel de hemel van God doen af­wenden. Door hen tot afgoderij te verleiden, zou hij de betekenis van alle aanbidding teniet doen; want hoe kan iemand hoger stijgen door iets te aanbidden dat niet hoger staat dan hijzelf, en dat hij met eigen handen ver­vaardigd heeft?
Als de mensen zodanig verblind konden worden ten op­zichte van de macht, de majesteit en de heerlijkheid van de oneindige God, dat ze Hem zouden voorstellen door een gegoten beeld, of zelfs door een dier of een reptiel; als ze hun goddelijke relatie, zichtbaar in het feit dat ze het beeld droegen van hun Maker, zodanig konden vergeten dat ze zich voor deze levenloze en weerzinwekkende voorwerpen zouden buigen - dan was de weg geopend voor alle mogelijk ontaarding; de boze harts­tochten van het hart zouden niet langer in toom gehouden worden en satan zou volledig heerschappij uitoefenen.
Reeds aan de voet van de Sinaï be­gon satan met het uitvoeren van zijn plannen om Gods wet teniet te doen, waarmee hij het werk dat hij in de hemel was begonnen, voortzette. In de veertig dagen die Mozes op de berg doorbracht met God, was satan bezig om twijfel, afval en opstand te zaaien. Terwijl God Zijn wet neerschreef, die aan Zijn verbondsvolk zou overhandigd worden, loochenden de Is­raëlieten hun trouw aan God en eisten goden van goud! Toen Mozes neer­daalde van de ontzagwekkende tegenwoordigheid van Gods heerlijkheid, met in zijn hand de geboden waaraan ze beloofd hadden gehoorzaam te zijn, vond hij hen, in openlijk verzet tegen deze geboden, neergebogen voor een gouden beeld.

Door Israël tot deze gedurfde belediging en lastering van Jehova te verleiden, was het satans bedoeling hen te verderven. Nu ze zich zo volko­men onwaardig betoonden, zo onbewust van alle zegeningen en voorrech­ten die God hun geboden had, terwijl ze plechtig verzekerd hadden trouw te blijven, zou volgens satan de Here Zich van hen losmaken en hen prijs­geven aan vernietiging. Zo zou het zaad van Abraham uitgeroeid worden, dat zaad der belofte, dat een kennis van de ware God in het leven zou hou­den, waardoor eenmaal het ware Zaad zou komen dat satan zou overwin­nen.
De grote opstandeling had zich voorgenomen Israël te vernietigen en zo Gods plannen te dwarsbomen. Maar weer werd hij verslagen. Hoewel ze zwaar gezondigd hadden, werd het volk Israël niet verdelgt. Terwijl de­genen die zich hardnekkig aan de zijde van satan hadden geschaard, wer­den gedood, kreeg het volk, dat zich nederig en berouwvol toonde, vergiffenis. Het verslag van deze zonde zou voor altijd blijven bestaan als een eeuwig getuigenis van de schuld en de straf der afgoderij, maar ook van de gerechtigheid en lankmoedige barmhartigheid van God.
Het gehele universum was getuige geweest van het gebeuren bij de Sinaï. In de gevol­gen van de beide bedieningen was de tegenstelling tussen Gods bestuur en dat van satan openbaar geworden. Opnieuw aanschouwden de zondeloze bewoners van andere werelden de gevolgen van satans afval, en het be­stuur dat hij in de hemel gevestigd zou hebben als hij daartoe de kans had gekregen.

Door mensen ertoe te brengen het tweede gebod te overtreden, was het satans bedoeling om hun voorstelling van het Goddelijk Wezen te mis­vormen. Door het vierde gebod terzijde te stellen, wilde hij hen ertoe bren­gen God geheel en al te vergeten. Gods aanspraak op eerbied en aanbidding boven de goden van de heidenen berust op het feit dat Hij de Schepper is, en dat alle andere levende wezens aan Hem hun bestaan te danken hebben. Zo wordt het voorgesteld in de Bijbel. De profeet Jeremia zegt: "De Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning... De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt heb­ben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel. - Hij maakt de aarde door Zijn kracht, Hij bereidt de hemel toe door Zijn kracht en breidt de hemel uit door Zijn verstand."

"Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel en er is geen geest in hen; nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet. Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam Zijner erfenis." Jeremia 10:10-12,14-16

De sabbat wijst als gedenkteken van Gods scheppende macht naar Hem als de Schepper van hemel en aarde. Daarom is deze een gedurig getuige van Zijn bestaan en een gedachtenis aan Zijn grootheid, Zijn wijsheid en Zijn liefde. Als de sabbat altijd geheiligd en waargenomen was, zou er nooit een atheïst of afgodendienaar zijn geweest. De instelling van de sabbat, af­komstig uit het paradijs, is even oud als de wereld zelf.
Alle patriarchen hielden vanaf het begin eraan vast. Tijdens hun dienstbaarheid in Egypte werden de Israëlieten door hun meesters gedwongen de sabbat te schen­den, en verloren ze voor een groot deel de kennis en heiligheid ervan uit het oog. Toen de wet vanaf de Sinaï werd verkondigd, luidden de eerste woorden van het vierde gebod: "Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt" Exodus 20:8 - waaruit bleek dat de sabbat niet eerst toen werd ingesteld; we worden terugverwezen naar de oorsprong ervan bij de schepping. Om de mensen ertoe te brengen God te vergeten, was het de bedoeling van satan dit machtige gedenkteken neer te halen.
Als de mensen ertoe gebracht konden worden hun Schepper te vergeten, zouden ze zich niet inspannen de macht van het kwade weerstand te bieden en zou satan zeker zijn van zijn prooi.

Satans vijandschap tegen Gods wet heeft hem ertoe gebracht strijd te voe­ren tegen elk gebod van de Decaloog. Het grote beginsel van liefde en trouw jegens God, de Vader van allen, is nauw verbonden met het begin­sel van broederlijke liefde en gehoorzaamheid. Minachting voor het ou­derlijk gezag zal licht leiden tot minachting voor Gods gezag. Vandaar het streven van satan om de verplichting van het vijfde gebod te verdoezelen. Bij de heidenen werd weinig acht geslagen op de strekking van dit gebod. Bij vele volken werden de ouders in de steek gelaten of zelfs gedood wan­neer ze door hun leeftijd niet langer voor zichzelf konden zorgen. In het gezin werd de moeder met weinig ontzag behandeld, en bij de dood van haar echtgenoot moest ze zich onderwerpen aan het gezag van haar oudste zoon. Mozes legde de nadruk op de verplichting de ouders te gehoorza­men en te eerbiedigen; maar toen de Israëlieten afweken van de Here, werd het vijfde gebod, samen met de andere geboden, terzijde geschoven.

Satan was een "mensenmoorder van den beginne" Johannes 8:44, en zodra hij macht kreeg over de mens, bracht hij hen niet alleen ertoe elkaar te haten en te doden, maar, om Gods gezag nog meer te schenden, maakte hij de overtreding van het zesde gebod tot een deel van de godsdienst.

Door een misvormde voorstelling van goddelijke eigenschappen wer­den heidense volken ertoe gebracht te geloven dat mensenoffers noodza­kelijk waren om de gunst van de goden te verkrijgen; en de ergste wreedheden zijn begaan onder de verschillende vormen van afgoderij. Een van deze gebruiken was dat de kinderen ten aanschouwen van de afgoden door het vuur moesten gaan.
Als een kind er ongedeerd doorheen kwam, geloofde het volk dat hun offers waren aanvaard; degene die aldus vrij­kwam, werd beschouwd als een bijzondere gunsteling van de goden en met gunsten overladen, terwijl men hem later in ere hield; en hoe groot zijn misdaden ook mochten zijn, hij werd daarvoor niet gestraft. Maar als iemand zich brandde terwijl hij door het vuur ging, was zijn lot bezegeld; men geloofde dat de toorn van de goden slechts gestild kon worden door het leven van het slachtoffer, en bijgevolg werd hij geofferd. In tijden van afval bestond dit gebruik ook in Israël.

De schending van het zevende gebod vond eveneens plaats in naam van de godsdienst. De meest losbandige en gruwelijke gebruiken maakten deel uit van de heidense godsdiensten. De goden zelf werden als wellustig voorgesteld, en hun aanbidders gaven hun lagere instincten ruim baan. Onnatuurlijke ondeugden overheersten en de godsdienstige feesten wer­den gekenmerkt door algemene en openlijke wellusten.

Veelwijverij werd reeds vroeg beoefend. Dit was een van de zonden waardoor Gods toorn kwam over de wereld voor de zondvloed. Toch werd ook na de zondvloed dit gebruik in ere hersteld. Het was het weloverwo­gen pogen van satan om de instelling van het huwelijk te misvormen, om de verplichtingen ervan te verzwakken, en de heiligheid ervan weg te ne­men, want er was geen zekerder weg om het beeld van God in de mens te vervormen en de deur te openen voor ellende en ondeugd.

Vanaf het begin van de grote strijd is het satans bedoeling geweest om een onjuiste voorstelling te geven van het karakter van God, en opstand te­gen Zijn wet te verwekken, en dit werk schijnt succes te hebben. Talloos velen luisteren naar satans verleidingen en keren zich tegen God. Maar hoewel dit kwaad voortgaat, werkt God aan de vervulling van Zijn plan­nen; aan alle geschapen wezens maakt Hij duidelijk dat Hij rechtvaardig en weldadig is.
Door de verleidingen van satan heeft heel het mensdom Gods wet overtreden, maar door het offer van Zijn Zoon is een weg geo­pend waardoor ze kunnen terugkeren tot God. Door de verdienste van Christus worden ze in staat gesteld aan de wet van de Vader te gehoorza­men. Op deze wijze vergadert God in alle tijden temidden van afval en op­stand een volk dat trouw is aan Hem - in wier hart Zijn wet is. Jesaja 51:7

Satan gebruikte bedrog om de engelen te verleiden; op dezelfde wijze heeft hij altijd zijn werk verricht onder de mensen, en hij zal dit tot het einde toe blijven doen. Als hij openlijk zou belijden dat hij streed tegen God en Gods wet, zouden de mensen op hun hoede zijn; maar hij vermomt zich en vermengt de waarheid met de leugen. De gevaarlijkste bedriegerij­en zijn leugens gemengd met waarheden. Op deze wijze worden dwalin­gen geloofd die de ziel beheersen en vernietigen. Zo trekt satan de wereld achter zich. Maar er zal een dag komen waarop aan zijn triomfen een ein­de wordt gemaakt.

Gods handelwijze met de opstand zal als gevolg hebben dat het werk, zo lange tijd onder een dekmantel gedaan, ontmaskerd wordt. De gevolgen van satans heerschappij, de resultaten van het terzijde stellen van Gods geboden, zullen zichtbaar zijn voor alle geschapen wezens. Eindelijk zal Gods wet gerechtvaardigd worden. Men zal ontdekken dat al Gods han­delswijzen gericht waren op het welzijn van Zijn volk, en ten goede van alle werelden die Hij geschapen heeft. Satan zelf zal ten aanschouwen van het ganse heelal moeten erkennen dat Gods bestuur en wet rechtvaardig zijn.

De tijd is niet meer ver dat God zal opstaan om Zijn gezag, dat aange­tast is, te rechtvaardigen. "De Here verlaat Zijn plaats om de ongerechtig­heid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken." Jesaja 26:21 "Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?" Maleachi 3:2
Door hun zondigheid mocht het volk van Israël niet de berg naderen waarop God zou neerdalen om Zijn wet bekend te maken, opdat ze niet verteerd zouden worden door de heerlijkheid van Zijn tegenwoordigheid. Als zulke manifestaties van Zijn macht reeds de plaats kenmerkten waar Zijn wet werd verkondigd, hoe verschrikkelijk moet dan wel Zijn oordeelsdag zijn, wanneer Hij komen zal om deze heilige wet recht te doen! Hoe zullen degenen die Zijn gezag geloochend hebben, in staat zijn om op die grote dag van vergelding Zijn heerlijkheid te verduren? De verschrikkingen van de Sinaï moesten het volk een beeld geven van het oordeel. Het geluid van de bazuin riep Israël op om God te ontmoeten. De stem van de archangel en de bazuin van God zullen over heel de aarde de levenden en de doden voor het gerecht roepen. De Vader en de Zoon waren op de berg, omringd door tal van engelen. Op de grote dag des oordeels zal Christus komen "in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen." Matthéüs 16:27 Dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijkheid, en vóór Hem zullen al de volken verzameld worden.

Toen Gods tegenwoordigheid geopenbaard werd op de Sinaï, was de heerlijkheid des Heren als een verterend vuur in de ogen van Israël. Maar wanneer Christus komen zal in heerlijkheid met Zijn engelen, zal heel de aarde in gloed staan door het vreselijke licht van Zijn tegenwoordigheid. "Onze God komt en zal niet zwijgen; vuur verteert vóór Zijn aangezicht, rondom Hem stormt het geweldig. Hij roept tot de hemel daarboven, en tot de aarde om Zijn volk te richten." Psalm 50:3,4 Een vurige stroom zal van vóór Hem uitgaan, waardoor de elementen zullen branden en vergaan en de aar­de en de werken daarin zullen verbranden. De Here Jezus zal van de he­mel geopenbaard worden "met de engelen Zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen." 2 Thessalonicenzen l :7,8

Nooit sinds de schepping van de mens had men zo'n manifestatie van goddelijke macht aanschouwd als bij de verkondiging van de wet van de Sinaï. "De aarde beefde, ook dropen de hemelen voor het aangezicht van God; zelfs de Sinaï voor het aangezicht van God, de God van Israël." Psalm 68:9 Temidden van de meest ontzagwekkende uitingen van de krachten der na­tuur werd Gods stem, als een bazuin, vanuit de wolk gehoord.
De berg beefde van de voet tot de top, en het leger van Israël lag bevend van schrik met het gelaat op de grond. Hij wiens stem toen de aarde deed schudden, heeft gezegd: "Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de he­mel doen beven." Hebreeën 12:26
De Schrift zegt: "De Here zal brullen uit de hoge en uit Zijn heilige woning Zijn stem verheffen…... hemel en aarde beven." Jeremia 25:30; Joel 3:16.
Op die grote dag zullen de hemelen wegwijken "als een boekrol, die wordt opgerold." Openbaring 6:14. En elke berg en elk eiland zal uit zijn plaats bewogen wor­den. "De aarde waggelt zeer als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut; want haar overtreding drukt zwaar op haar; zij valt en staat niet weer op." Jesaja 24:20

"Daarom worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt. Ja, zij zijn verschrikt, krampen en weeën grijpen hen aan... dan zal Ik aan de wereld het kwaad bezoeken", zegt de Here, "en Ik zal de trots der overmoedi­ge doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen." Jesaja 13:7,8,11

Toen Mozes terugkwam vanuit Gods tegenwoordigheid op de berg, waar hij de tafelen van de getuigenis had ontvangen, kon het schuldige Is­raël niet het licht van zijn aangezicht verdragen. Hoeveel te minder kun­nen zondaars zien op Gods Zoon als Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, omringd door de hemelse heerscharen, om gericht te oefenen over de overtreders van Zijn wet en hen die Zijn verzoening hebben versmaad. Zij die Gods wet veronachtzaamd en het bloed van Christus vertreden hebben, "de koningen der aarde en de groten en de overste over duizend en de rijken en de machtigen", zullen zich verbergen "in de holen en de rotsen der bergen", en zij zullen zeggen tot de bergen en tot de rotsen: "Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, Die gezeten is op de troon, en voor de toom van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen, en wie kan bestaan?" Openbaring 6:15-17

"Te dien dage zal de mens zijn gouden en zilveren afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspleten vanwege de verschrikking des Heren en de luister Zijner majesteit, wan­neer Hij opstaat om de aarde te verschrikken." Jesaja 2:20,21

Dan zal gezien worden dat de opstand van satan tegen God is uitgelo­pen op ondergang voor hemzelf en voor allen die zijn onderdanen gewor­den zijn. Hij heeft het doen voorkomen als zou het goede voortkomen uit overtreding; maar men zal ontdekken dat de bezoldiging der zonde de dood is. "Want zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de Here der heerscharen -welke hun wortel noch tak zal overlaten." Maleachi 4: l

Satan, de oorsprong van alle zonde, zal met alle werkers van het kwaad, als zijn takken, volledig afgesneden worden. Er zal een eind ko­men aan zonde, met alle jammer en ellende, die er het gevolg van zijn. De Psalmist zegt: "Gij hebt de volken gedreigd, de goddelozen te gronde ge­richt, hun naam hebt Gij uitgewist voor altoos en immer; de vijanden zijn weg - eeuwige puinhopen." Psalm 9:6,7

Maar temidden van de woede van Gods oordelen zullen Gods kinde­ren niet behoeven te vrezen. "De Here is een schuilplaats voor Zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls." Joel 3:16 De dag die vrees en ondergang brengt voor de overtreders van Gods wet, zal voor de gehoorzamen onuit­sprekelijke vreugde en heerlijkheid brengen. "Vergadert Mij Mijn gunstgenoten," zegt de Here, "die met Mij een verbond sluiten met offers. Daar verkondigt de hemel Zijn gerechtigheid, want God is Rechter." Psalm 50:5,6

"Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient." Maleachi 3:18 "Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is... Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk Mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken. Ik, Ik ben het, die u troost." Jesaja 51:7,22,12
"Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en Mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here." Jesaja 54:10

Het grote verlossingsplan' zal heel de wereld terugbrengen in Gods gunst. Alles wat door de zonde verloren ging, zal hersteld zijn. Niet slechts de mens, maar ook de aarde zal verlost zijn, om een eeuwige woonplaats te zijn voor de gehoorzamen. Gedurende zesduizend jaar heeft satan gestreden om het bezit van de aarde. Nu is het oorspronkelijk doel van God dat Hij Zich bij de schepping had voorgenomen, in vervulling ge­gaan. "De heiligen der Allerhoogste zullen het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid." Daniël 7:18
"Vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, zij de Naam des Heren geloofd." Psalm 113:3

"Te dien dage zal de Here de Enige zijn, en Zijn Naam de Enige." "En de Here zal Koning worden over de gehele aarde." Zacharia 14:9
De Schrift zegt: "Voor eeuwig, o Here, houdt Uw Woord stand in de hemelen." Psalm 119:89 "Be­trouwbaar zijn al Zijn bevelen, vastgesteld voor immer en altoos." Psalm 111:7,8
De heilige wet die satan haatte en die hij trachtte omver te werpen, zal door een zondeloos universum geëerd worden. En "zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken." Jesaja 61:11.
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)