02 De machten die er zijn

De Machten die er zijn. 2

1 .Wie moeten onderworpen zijn aan de burgerlijke overheid? Romeinen 13: 1
1
Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.

2 .Door wie zijn de machten geordineerd? Romeinen 1: 13
1
Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld.

3 .Wat wederstaat hij, die zich tegen het burgerlijke gezag stelt? Romeinen 13: 2
2
Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen

4 .Wat geeft de schrift aan als de gepaste sfeer en het wettige werk van het burgerlijke gezag? Romeinen 13: 3,4
3
Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeert handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen.
4 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft.

5 .Voor wie is de wet gemaakt? 1Timoteus 1: 9
9
wel wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wetteloze en tuchteloze, voor goddeloze en zondaars, voor onverlaten en onheilige, voor vadermoordenaars en moedermoordenaars en doodslagers,

6 .Hoe worden de christenen vermaand het burgerlijke gezag te respecteren? Titus 3: 1/ 1Petrus 2: 13-17/ Romeinen13: 6,7
1 Herinner hen eraan, dat zij zich aan overheid en gezag onderwerpen, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid zijn,

13 Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer,
14 hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen.
15 Want zo is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen,
16 als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods.
17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.

6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten.
7 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt.

7 .Met welke woorden toont Christus aan, dat er een ander gebied is, buiten van Cesar, of de burgelijke overheid? Mattheus 22: 21
21
Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.

8 .Wie alleen, zegt Hij, moet gediend worden? Mattheus 4: 10
10
Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Here, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.

9 .Welk bevel gaf koning Nebukadnezar eens betreffende eredienst? Daniel 3: 4-6
4
En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen:
5 zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnessar heeft opgericht;
6
en ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden.

10.Welk antwoord gaven de drie Hebreeuwse gevangenen,Sadrach, Mesach en Abed-nego, toen de koning hen vroeg waarom zij niet neergevallen waren en het gouden beeld aanbeden hadden, gelijk hij bevolen had? Daniel 3: 16-18
16
Toen antwoordden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven.
17
Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden;
18 maar zelfs indien niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren
, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.

11.Wat deed Nebukadnezar toen? Daniel 3: 19,20
19
Toen werd Nebukadnessar vervuld met gramschap, en zijn gelaatsuitdrukking veranderde tegen Sadrak, Mesak en Abednego; hij antwoordde en gebood, dat men de oven zevenmaal heter zou stoken dan gewoonlijk,
20 en aan enige mannen, van de sterkten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrak, Mesak en Abednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen.

12.Wat zei Nebukadnezar na hun wonderdadige verlossing? Daniel 3: 28
28
Nebukadnessar hief aan en zeide: Geloofd zij de God van Sadrak, Mesak en Abednego! Hij heeft zijn engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten, het bevel van de koning hebben overtreden, en hun lichamen prijsgegeven, omdat zij geen enkele god willen vereren of aanbidden dan alleen hun God.

13.Hoe meende de naijverige vorsten en stadhouders onder Koning Darius, dat zij alleen de val van Daniel konden bewerken?
Daniël 6: 6
6 Daarop drongen die rijksbestuurders en stadhouders onstuimig bij de koning aan en zeiden tot hem: O koning Darius, leef in eeuwigheid!
7 Alle rijksbestuurders van het koninkrijk, oversten, stadhouders, raadsheren en landvoogden hebben zich beraden, dat een koninklijk besluit behoort te worden uitgevaardigd en een verbod vastgesteld, dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen.

14.Welk gebod lieten zij de koning maken en tekenen, om dit doel te bereiken? Daniel 6: 8
8
Vaardig dan nu, o koning, dat verbod uit en schrijf een bevelschrift, dat onveranderlijk is, naar de wet der Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen.

Hoe beschouwde Daniel dit gebod? Daniel 6: 11
11 Toen snelden die mannen toe en vonden Daniël biddende en smekende tot zijn God.

15.Wat werd er ten slotte met Daniel gedaan? Daniel 6: 17
16
Daarop gaf de koning bevel en men haalde Daniël en wierp hem in de leeuwenkuil. De koning nam het woord en zeide tot Daniël: Uw God, die gij zo volhardend dient, die bevrijde u!
17 En er werd een steen gebracht en op de opening van de kuil gelegd, en de koning verzegelde die met zijn zegelring en met de zegelring van zijn machthebbers, opdat er niets zou worden veranderd met betrekking tot Daniël. En er werd een steen gebracht en op de opening van de kuil gelegd, en de koning verzegelde die met zijn zegelring en met de zegelring van zijn machthebbers, opdat er niets zou worden veranderd met betrekking tot Daniël.

17.Wat zei Darius de volgende morgen tot Daniel, toen hij bij de kuil der leeuwen kwam? Daniel 6: 19, 20
19
Bij het ochtendkrieken, toen het licht werd, stond de koning op en ging inderhaast naar de leeuwenkuil,
20 en toen hij nabij de kuil kwam, riep hij Daniël toe met droevige stem; de koning nam het woord en zeide tot Daniël: Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God, die gij zo volhardend dient, u van de leeuwen kunnen bevrijden?

18.Wat was Daniël antwoord? Daniel 6: 22,23
21
Toen sprak Daniël tot de koning: O, koning, leef in eeuwigheid!
22 Mijn God heeft zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden; maar ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan.

19.Welk bevel gaf Christus, voor hij zijn discipelen verliet? Markus 16: 15
15
En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.

20.Welk tegenbevel gaf het Joodse Sanhedrin hun spoedig daarna? Handelingen 4: 18
18
En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken, noch leren, in den Naam van Jezus.

21.Welk antwoord gaven Petrus en Johannes? Handelingen 4: 19,20
19
Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God.
20
Want wij kunnen niet laten te spreken, wat wij gezien en gehoord hebben.

22.Wat deden de Joodse oversten de apostelen aan, omdat zij voortgingen Jezus te prediken? Handelingen 5: 17,18
17
En de hogepriester stond op, en allen, die met hem waren (welke was de sekte der Sadduceeën), en werden vervuld met nijdigheid;
18 En sloegen hun handen aan de apostelen, en zetten hen in de gemene gevangenis.

23.Wat deed een engel Gods toen? Handelingen 5: 19,20
19
Maar een engel des Heren opende des nachts de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten en zeide:
20 Gaat heen, gaat in de tempel staan en spreekt tot het volk al deze woorden des levens.

24.Nadat de apostelen weer voor de raad geroepen waren, welke vraag deed de hogepriester hun? Handelingen 5: 28
28
Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen.

25.Welk antwoord gaven de apostelen? Handelingen 5: 29
29
Maar Petrus en de apostelen antwoordden, en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen.

26.Wie staat boven de aardse macht? Prediker 5: 7
8
Indien gij onderdrukking van de arme en schending van recht en gerechtigheid opmerkt in het gewest, verbaas u daarover niet, want de ene hooggeplaatste loert op de ander en weer hogeren loeren op hen.