08 - DE GIFT VAN GOD AAN DE MENSHEID
DE GIFT VAN GOD AAN DE MENSHEID
"Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe." Johannes 3:16
Het hart van God is met medelijden vervuld voor Zijn aardse kinderen met een liefde die sterker is dan de dood. Door Zijn Zoon over te geven heeft Hij over ons allen in één Gave de hemel uitgestort.
Door deze Gave komt iedere dag de nooit falende stroom van Gods goedheid tot ons. Iedere bloem, met haar tedere kleuren en haar liefelijke geur, wordt door die ene gave aan ons geschonken om ons vreugde te geven. De zon en de maan werden door Hem geschapen; er is geen ster die het uitspansel siert, die niet door Hem is gemaakt. Er bestaat geen voedingsmiddel op onze tafel, waarin Hij niet heeft voorzien tot ons onderhoud. In alles heeft Hij voorzien voor de mens door deze ene onuitsprekelijke Gave, de eniggeboren Zoon van God. Hij werd aan het kruis genageld, zodat al deze rijke gunsten zouden toevloeien aan 'het werk Zijner handen'.
Door onze natuur aan te nemen heeft de Verlosser Zichzelf verbonden met de mensheid, door een band die nooit meer te verbreken is. Door de eeuwigheid heen is Hij met ons verbonden. "God heeft de wereld zo liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven." Hij gaf Hem niet alleen om onze zonden te dragen en voor ons als een Offer te sterven; Hij gaf Hem aan het gevallen mensengeslacht. Om ons zekerheid te geven van Zijn onveranderlijke Raad van vrede, gaf God Zijn eniggeboren Zoon, om één te worden met het menselijke gezin, en om voor eeuwig Zijn menselijke natuur te behouden. Zie hier het Pand dat borg is voor Gods vervulling van Zijn Woord: "Want een Kind is Ons geboren, een Zoon is Ons gegeven en de heerschappij is op Zijn schouder..." (Jesaja 9:5). God heeft de menselijke natuur aangenomen in de persoon van Zijn Zoon en deze heeft Hij mede opgevoerd tot in de hoogste hemel... De hemel bekleedde zich met menselijkheid en de mensheid ligt geborgen in de schoot van de Oneindige liefdevolle God.
In een ongeëvenaarde nederigheid boog Christus Zich tot de aarde, zodat Hij, als Hij verhoogd zou worden op de troon van God, Hij ook hen die in Hem geloven, zou mogen verhogen om te zitten met Hem in Zijn troon.