|
||
You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index > Christus en Zijn Gerechtigheid | ||
Voorbeelden van bevrijding uit de slavernij voor de praktijk
Laten we nu een aantal voorbeelden nemen van de macht, die het geloof geeft, om van slavernij te bevrijden. We zullen Luk. 13:10-17 citeren:
"Hij was bezig te leren in een der synagogen op sabbat. En zie, er was een vrouw, die reeds achttien jaren een geest van zwakheid had en verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van u w zwakheid; en Hij legde haar de handen op, en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God. Maar de overste der synagoge, het kwalijk nemende, dit Jezus op den sabbat genas, antwoordde en zeide tot de schare: Zes dagen zijner, waarop gewerkt moet worden, komt dan om u te laten genezen en niet op den sabbatdag. Maar de Here antwoordde hem en zei: Huichelaars, maakt ieder van u niet op den sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van dezen band op den sabbatdag? En toen Hij dit zeide. schaamden zich al zijn tegenstanders, en de gehele schare verheugde zich over al de heerlijke dingen, die door Hem geschiedden."
We zullen voorbij gaan aan de bedillerij van de hypocriete schriftgeleerde om het wonder te beschouwen. De vrouw was gebonden; wij zijn door de vrees voor de dood ons hele leven al onderworpen aan slavernij. Satan had de vrouw gebonden; satan legt ook vallen voor onze voeten, en hij heeft ons in slavernij gebracht, Zij kon zichzelf onmogelijk oprichten; onze ongerechtigheden houden ons gevangen, zodat we niet in staat zijn ze te overzien (Ps. 40:13). Door een woord en een aanraking bevrijdt Jezus de vrouw van haar zwakheden; wij hebben dezelfde genadige Hoge Priester nu in de hemelen, die bewogen is door het gevoel van onze zwakheden, en hetzelfde woord zal ons van zonde bevrijden.
Met welk doel werden de wonderen van genezing, die door Jezus gedaan werden, opgetekend? Johannes vertelt het ons. Het was niet alleen maar om te tonen dat Hij ziektes kan genezen, maar om Zijn macht over de zonde te tonen. Zie Matth. 9:2-8. Johannes zegt:
"Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam." (Joh. 20:30-31).
Zo zien we dus dat ze eenvoudig zijn opgetekend, als voorbeelden van Christus' liefde, van Zijn bereidheid om te verlossen, en van Zijn macht over de werken van satan, waarbij het er niet toe doet, of deze het lichaam of de geest betreffen. Nog een voorbeeld moet voldoende zijn in dit verband. Het is het wonder dat beschreven staat in het derde hoofdstuk van Handelingen. Ik zal niet het hele verslag citeren, maar de lezer vragen het zorgvuldig met zijn Bijbel te volgen. Petrus en Johannes zagen bij de poort van de tempel een man van over de veertig, die van zijn geboorte af lam was geweest. Hij had nooit gelopen. Hij was aan 't bedelen, en Petrus voelde zich door de Geest gedreven hem iets beters dan zilver of goud te geven. Hij zei: "In den naam van Jezus Christus, den Nazoreeër: Wandel! En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig, en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen den tempel binnen, lopende en springende en God lovende." (vers 6-8).
Dit opmerkelijke wonder aan iemand, die allen kenden, veroorzaakte een geweldige opwinding onder de mensen: en toen Petrus hun verbazing zag ging hij verder en vertelde hoe het wonder voltrokken was, met de woorden:
"Mannen van Israël, wat verwondert gij u hierover, of wat staart gij ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht dezen hadden doen lopen? De God van Abraham en Izak en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, dien gij hebt overgeleverd en verloochend ten onverstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde, dat men Hem moest loslaten. Doch gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend en begeerd. dat u een man. die een moordenaar was, geschonken zou worden; en den Leidsman ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. En op hel geloof in zijn naam heeft zijn naam dezen, dien gij ziet en kent. sterk gemaakt: en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven in uw aller tegenwoordigheid." (Handelingen 3:12-16).
Let nu eens op het volgende: "een man, die verlamd was van den schoot zijner moeder aan", niet in staat om zichzelf te helpen. Hij zou met plezier gelopen hebben, maar hij kon niet. Net zo kunnen wij allen met David zeggen: "Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen."(Ps. 51:7). Als gevolg daarvan zijn wij van nature zo zwak, dat we de dingen die we zouden willen doen niet kunnen doen. Elk jaar van het leven van deze man nam de onmogelijkheid om te lopen toe, doordat zijn lichaamsgewicht toenam, en zijn benen niet sterker werden; de macht van de zonde zal, hoe ouder we worden, steeds sterker in ons worden door ons voortdurend leven in de zonde. Het was voor deze man geheel onmogelijk om te lopen; en toch gaf de Naam van Christus hem, door het geloof, volkomen gezondheid en vrijheid van zijn ziekte. Zo kunnen ook wij, door het geloof, dat door Hem is, gezond gemaakt worden en in staat gesteld, dat te doen wat tot dan toe onmogelijk was. Want de dingen die bij de mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God. Hij is de Schepper. "Hij geeft den moede kracht en den machteloze vermeerdert hij sterkte." (Jes. 40:29). Eén van de wonderen van geloof, die ons de geschiedenis van de geloofshelden der oudheid toont, is dat zij "in zwakheid kracht hebben ontvangen." (Hebr. 11:34).
Uit deze voorbeelden hebben we gezien hoe God hen, die op Hem vertrouwen, bevrijdt uit slavernij. Laten we nu nog eens bedenken, wat we weten over het behoud van deze vrijheid. We hebben gezien, dat we allen van nature slaven van de zonde en van satan zijn; dat we, zodra we ons aan Christus overgeven, bevrijd worden van satans macht. Paulus zegt: "Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot den dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?" (Rom. 6:16). Zodra we vrij worden van de slavernij der zonde, worden we dus dienaren van Christus. Het feit dat we van de macht der zonde bevrijd worden in antwoord op ons geloof, is het bewijs dat God ons als zijn dienaren heeft aanvaard. Wij worden werkelijk verbondsdienaren van Christus; maar hij die een dienaar Gods is, is een vrij mens, want wij zijn geroepen om vrij te zijn (Gal. 5:13) en waar de Geest de Heren is, daar is vrijheid (2 Cor. 3:17).
En nu komt het conflict opnieuw. Satan is niet van plan om zijn slaaf zo gemakkelijk op te geven. Gewapend met de zweep van de krachtige verzoeking, komt hij om ons in zijn dienst terug te drijven. Uit eigen trieste ervaring weten we, dat hij machtiger is dan wij; dat wij hem zonder hulp niet kunnen weerstaan. Maar wij vrezen zijn macht, en roepen om hulp. Dan bedenken we dat we niet langer satans slaven zijn, we hebben ons aan God overgegeven en Hij heeft ons daarom aangenomen als Zijn dienaars. Dan kunnen we met de psalmist zeggen: "Ach Here, waarlijk, ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd: Gij hebt mijn banden losgemaakt." (Ps. 116:16). Maar het feit dat God de banden, die satan om ons gelegd heeft, losgemaakt heeft - en Hij heeft het gedaan als we geloven dat Hij het gedaan heeft dat feit is het bewijs dat God ons zal beschermen; want Hij zorgt voor de zijnen. We hebben de verzekering dal Hij, die een goed werk in ons begonnen is "dit ten einde toe zal voortzetten, tol den dag van Christus Jezus." (Phil, 1:6). En in dit vertrouwen zijn we sterk om weerstand te bieden.
Als wij ons hebben overgegeven aan God, om zijn dienaren te zijn, dan zijn we zijn dienaren, of, met andere woorden, zijn we instrumenten der gerechtigheid in Zijn handen. Lees Rom. 6:13-16. We zijn geen willoze, levenloze, gevoelloze instrumenten, zoals een boer die gebruikt; die geen stem hebben om te laten horen hoe ze gebruikt willen worden, maar levende, intelligente instrumenten, die toestemming hebben zelf hun bezigheid te kiezen. Toch betekent het woord “instrument” een werktuig - iets dat volledig onder controle van de vakman staat. Het verschil tussen ons en het gereedschap van de vakman is, dat we kunnen kiezen wie ons zal gebruiken, en in wat voor soort van dienst we gebruikt zullen worden. Maar als we de keuze gedaan hebben, en ons overgegeven hebben in de handen van de vakman, dan zijn we in zijn handen precies zoals het werktuig, dat geen stem heeft om te zeggen hoe hij gebruikt wil worden. Wanneer we ons aan God overgeven, dan moeten we in Zijn handen zijn, als klei in de handen van de pottebakker, opdat Hij met ons kan doen, zoals het Hem behaagt. Ons willen ligt in de keuze of we Hem wel of niet in ons laten doen, wat goed is.
De gedachte, dat we instrumenten in de handen van God zijn, is, wanneer deze volledig in ons is doorgedrongen, een heerlijke hulp in de overwinning door het geloof. Want bedenk eens: wat een instrument zal doen hangt volledig af van de persoon die hem in handen heeft. Hier hebben we b.v. een muntstempel. Op zichzelf is het volkomen onschuldig, toch kan het voor de slechtste doeleinden gebruikt worden, en voor iets dat nuttig is. Als het in handen van iemand met een slecht karakter is, zou het voor muntvervalsing gebruikt kunnen worden. Het zal zeker niet voor één of ander goed doel gebruikt worden. Maar als het in handen van een oprecht deugdzaam mens is, dan kan het onmogelijk kwaad doen. Op dezelfde wijze deden wij, toen wij slaven van satan waren geen goed (Rom. 6:20); maar nu we ons in de handen van God overgegeven hebben en weten dat er geen ongerechtigheid in Hem is, kunnen we als instrument in Zijn handen, niet voor verkeerde doeleinden gebruikt worden. Onze overgave aan God moet even volledig zijn, als vroeger aan satan, want de apostel zegt:
"Ik zeg dit van menselijk standpunt om de zwakheid van uw vlees. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo stelt nu uw leden ten dienste van de gerechtigheid tot heiliging." (Rom. 6:19).
Het gehele geheim der overwinning ligt dan ook in de eerste plaats in onze volledige overgave aan God met een ernstig verlangen om Zijn wil te doen, vervolgens in de wetenschap dat Hij ons in onze overgave aanneemt als Zijn dienaren, en tenslotte in het vasthouden aan deze onderwerping aan Hem en ons blijven in Zijn handen. Vaak kunnen we de overwinning behalen door alleen maar telkens te herhalen: "Ach Here, waarlijk, ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd: Gij hebt mijn banden losgemaakt." (Ps. 116:16).
Dit is alleen maar een manier, om nadrukkelijk het volgende te zeggen: "Ach Here, ik heb mijzelf in uw handen overgegeven als een instrument der gerechtigheid. Uw wil geschiedde en niet wat het vlees mij ingeeft." En wanneer we de kracht van deze tekst kunnen verwezenlijken en werkelijk voelen dat we dienaren van God zijn, dan zal onmiddellijk de gedachte komen: "Goed, als ik werkelijk een instrument in de handen van God ben, dan kan Hij me niet gebruiken om er kwaad mee te doen; zolang als ik in Zijn handen blijf, kan Hij mij ook geen kwaad laten doen; als ik behoed word voor het kwaad, dan doet Hij dat, omdat ik mijzelf niet kan beschermen.
Hij wil mij graag van het kwaad afhouden, want Hij heeft Zijn verlangen, en Zijn macht om dat verlangen te vervullen, getoond door Zichzelf voor mij te geven. Daarom zal ik behoed worden voor dit kwaad. Al deze gedachten kunnen in een flits door ons heengaan; en dan moet onvermijdelijk een gevoel van vreugde komen dat we bewaard zullen worden voor het vreselijke kwaad. Deze vreugde vindt dan natuurlijk z'n uiting in dankzegging tot God, en terwijl we God danken trekt de vijand zich terug met zijn verleiding, en de vrede van God vult het hart. Dan merken we, dat de vreugde in het geloof, alle vreugde, die in het toegeven aan de zonde ligt, verre overtreft. Dit alles is een bewijs van Paulus' woorden: "Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet." (Rom. 3:31).
De wet negeren betekent niet: een einde maken aan de wet, want geen mens kan een einde maken aan de wet van God. Toch zegt de Psalmist dat de wet verbroken is: Ps. 119:126. De wet van God verbreken is nog iets meer dan te beweren dat hij geen consequenties heeft; het is met zijn leven tonen, dat hij als onbelangrijk wordt beschouwd.
Een mens verbreekt de wet van God, wanneer hij de wet niet toestaat dat hij macht in zijn leven heeft, kortom de wet buiten werkingstellen is hem breken; maar de wet zelf blijft gelijk, of hij nu gehouden wordt of niet. Alleen de persoon wordt door het verbreken getroffen. Daarom, wanneer de apostel zegt dat we de wet Gods niet buiten werking stellen door het geloof, maar hem daarentegen juist bevestigen, dan bedoelt hij, dat geloof niet leidt tot het schenden van de wet, maar tot gehoorzaamheid. Nee, we moeten niet zeggen dat geloof tot gehoorzaamheid leidt, maar dat het geloof zelf gehoorzaamt. Geloof bevestigt de wet in het hart. "Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet." (Hebr. 11:1). Als datgene, waarop we hopen, gerechtigheid is, dan bevestigt het geloof dat. In plaats dat geloof tot het afschaffen van de wet leidt (antinomianisme), is het geloof juist het enige dat de wet bevestigt. Het doet er niet toe hoeveel iemand zich beroemt op de wet; als hij het geloof in Christus verwerpt, of stilzwijgend negeert, dan is hij er niet beter aan toe dan de man, die de wet direct aanvalt. De man van geloof is de enige, die werkelijk de wet van God eert. Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (Hebr. 11:6), met geloof zijn alle dingen mogelijk (Marc. 9:23).
Ja, geloof doet het onmogelijke, en dat is juist wat God van ons vraagt te doen. Toen Jozua tot Israël zeide: "Gij zult niet in staat zijn den Here te dienen" (Joz. 24:19), zei hij de waarheid, en toch stond het vast dat God van hen vroeg Hem te dienen. Niemand is uit zichzelf bij machte gerechtigheid te doen, ook al wil hij (Gal. 5:17), daarom is het een misvatting te beweren dat alles wat God van ons verlangt, is, dat we ons best doen. Nee, hij moet beter doen dan hij kan. Hij moet doen wat alleen de kracht Gods, door hem werkend, doen kan. Het is voor een mens onmogelijk om op het water te lopen, en toch deed Petrus het toen hij in geloof op Jezus zag. Aangezien alle macht in de hemel en op aarde in handen van Christus is en deze macht ons ter beschikking staat, aangezien Christus zelf in ons hart komt wonen door het geloof, is er geen plaats om aanmerkingen te maken op God, dat Hij van ons eist om het onmogelijke te doen.
Want, "wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God." (Luk. 18:27). Daarom mogen wij met vertrouwen zeggen "de Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?" (Hebr. 13:6). "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. (Rom. 8:35, 37). "Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van. de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Here." (Rom. 8:38-39).
|
||