|
||
You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index | ||
E.G. White "Jezus, de vriend voor Jong en Oud" GETUIGEN
Laat
in de namiddag van de dag van de opstanding gingen twee discipelen op weg naar
Emmaiis, een stadje ongeveer twaalf kilometer van Jeruzalem gelegen. Zij
waren verslagen over de gebeurtenissen, die onlangs plaats gegrepen hadden, en
in het bijzon der
over de verhalen van de vrouwen, die de engelen gezien en Jezus na Zijn
opstanding ontmoet hadden. Zij
keerden nu naar huis terug, om te peinzen en te bidden, in de hoop, enig licht
te ontvangen over die zaken, welke hun zo duister waren. Terwijl
zij reisden, kwam hun een vreemdeling achterop, en voegde zich bij hen; maar zij
waren zó druk in gesprek, dat zij Zijn aanwezigheid nauwelijks opmerkten. Deze
sterke mannen waren zó bezwaard door droefenis, dat zij weenden, terwijl zij
voortwandel. den. Het medelijdende, liefdevolle hart van Christus zag hier
verdriet, dat Hij lenigen kon. Jezus, Zich als een vreemdeling voordoend,
knoopte een gesprek met hen aan. "En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem
niet kenden. En Hij zei tot hen: Wat zijn dit voor gesprekken, die gij al
wandelende met elkander voert? Eén dan van hen, genaamd Kléopas, antwoordde en
zeide tot Hem: Zijt Gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat
daar dezer dagen geschied is? En Hij zeide tot hen: Wat dan ? Zij zeiden tot
Hem: .hetgeen geschied is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet was,
machtig in werk en woord voor God en het ganse volk." Luk. 24: 16-19. Toen
vertelden zij Hem, al wat er gebeurd was, en wat de vrouwen hun gezegd hadden,
die vroeg op diezelfde morgen aan het graf geweest waren. Daarop zei Hij tot
hen: ,,0 onverstandigen en tragen van hart dat gij niet gelooft al hetgeen de
profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden om in Zijn
heerlijkheid in te gaan ?" "En
Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de
Schriften op Hem betrekking had." Luk. 24 : 25-27. De
discipelen waren stom van verbazing en ver rukking. Zij durfden de vreemdeling
niet te vragen, wie Hij was. Zij luisterden oplettend, terwijl Hij hun de
zending van Jezus duidelijk maakte. Had
de Heiland Zich eerst aan deze discipelen bekend gemaakt, dan zouden zij
tevreden zijn geweest. In de volheid van hun blijdschap zouden zij naar niets
meer verlangd hebben. Maar het was nodig dat zij zouden begrijpen hoe Zijn
zending was voorzegd door al de typen en profetieën van geheel het Oude
Testament. Hierop moest het geloof worden bevestigd. Jezus verrichtte geen
wonder om hen te overtuigen, maar Zijn eerste werk was de Schriften te
verklaren. Zij hadden op Zijn dood gezien als de vernietiging van al hun hoop.
Maar Hij toonde hun nu aan uit d~ profetieën, dat dit het sterkste bewijs was
voor hun geloof. In
het onderwijs, dat Jezus aan deze discipelen gaf, toonde Hij hun de
belangrijkheid van het Oude Testament aan als een getuige van Zijn zending.
Velen verwerpen nu het Oude Testament en beweren, dat het niet langer van enig
nut is. Maar dit is niet de leer van Jezus. Zo hoog schatte Hij het, dat Hij
eens zei: "Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij
ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen." Luk.
16: 31. Terwijl
de zon aan het ondergaan was, bereikten de discipelen hun tehuis. Jezus
"hield Zich alsof Hij verder gaan zou". Maar de discipelen konden er
niet aan denken, van hun metgezel te scheiden, die hun zulk een blijdschap en
hoop gebracht had. "En
zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden : Blijf bij ons, want het is tegen de
avond en de dag is reeds gedaald. En Hij ging binnen om bij hen te
blijven." Luk. 24 : 28. 29. Het
eenvoudige avondmaal was spoedig bereid, en Jezus, volgens Zijn gewoonte, nam
plaats aan het hoofd van de tafel. Het
was gewoonlijk de plicht van het hoofd van het gezin om een zegen over het
voedsel af te smeken; maar Jezus legde Zijn handen op het brood en zegende het.
En de ogen van de discipelen werden geopend. Het
zegenen van het voedsel, de klank van de nu bekende stem, de littekens van de
spijkers in Zijn handen, alles verkondigde, dat Hij hun geliefde Meester was. Een
ogenblik zaten zij als betoverd; toen stonden zij op, om zich aan Zijn voeten
neer te werpen en Hem te aanbidden; maar Hij verdween plotseling uit hun midden.
In hun vreugde vergaten zij ~honger
en vermoeidheid. Zij lieten het maal onaangeroerd, en haastten zich naar
Jeruzalem terug, om aan de anderen de blijde tijding te brengen van een
opgewekte Here. Terwijl
zij bezig waren deze dingen aan de discipelen te vertellen, stond Jezus zelf bij
hen, en met opgeheven handen, als om te zegenen, zei Hij : Vd..,"
" re e ZIJ u . Eerst waren ziin discipelen, toen Thomas er ook bij was. Bij deze gelegenheid toonde Hij weer de tekens van Zijn kruisiging in handen en
voeten. Thomas was dadelijk overtuigd en riep: "Mijn Here en mijn God
!" Joh. 20 : 28. Wederom
verklaarde Jezus in de opperzaal de Schriften, die op Hem betrekking hebben.
Toen vertelde Hij Zijn discipelen, dat bekering en vergeving van zonden in Zijn
Naam onder alle volken moest worden verkondigd, beginnende bij Jeruzalem. Vóór
Jezus ten hemel voer, zei Hij tot hen: "Gij zult ontvangen de kracht des
Heiligen Geestes, die over u komen zal; en gij zult Miin getuigen zijn, te Jeruzalem
en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde." "En
zie, Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld." Hand.
1 : 8; Mat th. 28 : 20. "Gij
zijt Mijn getuigen geweest", zei Hij, "van Mijn leven van
zelfopoffering ten behoeve van de wereld. Gij hebt gezien, dat allen, die tot
Mij kwamen, belijdende hun zonden, genadiglijk aangenomen werden. Allen, die
willen, mogen met God verzoend worden en hebben het eeuwige leven." "Aan
u, Mijn discipelen, draag Ik deze boodschap van genade op. Zij moet gegeven
worden aan alle naties, tongen en volken. Gaat daarom tot de uiterste einden der
bewoonde aarde en weet, dat Mijn tegenwoordigheid daar zijn zal." De
opdracht van de Heiland aan de discipelen sluit alle gelovigen in tot aan het
einde van de tijd. Niet allen kunnen tot grote scharen prediken, maar allen
kunnen persoonlijke arbeid verrichten. Zij die de lijd~nden opnemen, de
behoeftigen helpen, de bedroefden troosten en de zondaar van Jezus' vergevende
liefde verhalen, zijn dienaars en getuigen van Jezus. |
||