|
||
You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index | ||
E.G. White "Jezus, de vriend voor Jong en Oud" "GAAT,
ZEGT MIJN DISCIPELEN" Lukas,
in zijn beschrijving van de begrafenis van de Heiland, zegt, sprekende over de
vrouwen, die bij de kruisiging bij Hem waren : "En
toen zij teruggekeerd waren, maakten zij specerijen en mirre gereed; en op de
Sabbat rustten zij naar het gebod." Luk. 23 : 56. De
Heiland werd Vrijdag, de zesde dag der week, begraven. Zij bereidden specerijen
en zalven om hun Here ermee te balsemen, en legden ze ter zijde, totdat de
Sabbat voorbij zou zijn. Zelfs niet het werk van het balsemen van Jezus' lichaam
wilden zij doen op de Sabbat. "En
toen de Sabbat voorbijgegaan was, ...zeer vroeg op de eerste dag der week,
gingen zij naar het graf, toen de zon opging." Mark. 16: 1.2. Terwijl
zij de hof naderden, verbaasde haar het aanzien der hemelen, die heerlijk
verlicht waren, en het schokken van de aarde onder haar voeten. Zij ijlden naar
het graf, en waren nog meer verwonderd toen zij vonden, dat de steen was
weggerold, en dat de Romeinse wacht er niet stond. Maria
Magdalena was de eerste, die bij het graf kwam. Toen zij zag, dat de steen
weggenomen was, haastte zij zich om het aan de discipelen te zeggen. Toen de
andere vrouwen kwamen, bemerkten zij een licht, dat het graf omstraalde, en toen
zij er in keken, zagen zij dat het leeg was. Terwijl
zij nog bij het graf vertoefden, zagen zij opeens een schone jongeling in
schitterende kleding. Het was de engel, die de steen weggerold had. Verschrikt
door dit gezicht wilden zij zich omkeren en vluchten, maar de engel zei : "
W eest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij
is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de
plaats, waar Hij gelegen heeft. En gaat terstond op weg en zegt Zijn discipelen,
dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar
zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd." Mat th. 28 : 5-7. Toen
de vrouwen weer in het graf keken, zagen zij een tweede glanzende engel, die
haar vroeg: "Wat
zoekt gij de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan.
Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was, zeggende: De
Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en
gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan." Luk. 24 : 5-7. Toen
verklaarden de engelen de dood van Jezus. Zij bepaalden de aandacht van de
vrouwen bij de woorden, welke Jezus tot hen gesproken had, en waarin Hij hun van
tevoren Zijn kruisiging en opstanding had meegedeeld. Deze woorden van Jezus
werden hun nu duidelijk, en zij putten er nieuwe hoop en nieuwe moed uit. Maria
was tijdens deze gebeurtenis afwezig geweest, maar kwam nu terug met Petrus en
Johannes. Toen de anderen naar Jeruzalem terugkeerden, bleef zij bij het graf.
Zij kon het niet over zich verkrijgen weg te gaan, totdat zij vernomen had, wat
er met het lichaam van haar Here gebeurd was. Terwijl zij stond te wenen, hoorde
zij een stem, die vroeg: "Vrouw!
Wat weent gij? Wie zoekt gij?" Haar ogen waren zó door tranen verblind,
dat zij niet merkte, wie het was, die tot haar sprak. Zij dacht, dat het
misschien iemand was, die het toezicht had over de hof, en daarom sprak zij
smekend tot Hem : "Heer!
als gij Hem weggedragen hebt, zegt mij dan, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal
Hem wegnemen. Zij
dacht, dat indien het graf van deze rijke man een te eervolle plaats voor haar
Here geacht werd, zij zelf in een plaats voor Hem zou voorzien. Zij dacht aan
het graf van haar broeder Lazarus, dat leeg was door de stem van Hem, over wie
zij nu treurde. Maar
nu trof de stem van Jezus haar verbaasde oren. Hij zei: "Maria!" Onmiddellijk
droogde zij haar tranen, en zag zij Jezus aan. In haar blijdschap vergetend, dat
Hij gekruisigd was, strekte zij haar handen tot Hem uit, zeggende: "Rabboni
!" (Meester .) Toen
zei Jezus: "Ho'ud Mij niet vast, want Ik beh nog niet opgevaren tot Mijn
Vader; maar ga naar Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw
Vader, naar Mijn God en uw God." Joh. 20: 13-16. Jezus
weigerde die hulde van Zijn volgelingen aan te nemen, totdat Hij wist, of Zijn
offerande door de Vader aangenomen was. Hij wilde van God zelf de verzekering
ontvangen, dat Zijn verzoening voor de zonden der mensen ten volle toereikend
was geweest, zodat zij door Zijn bloed het eeuwige leven zouden kunnen
verkrijgen. Alle
macht in hemel en op aarde werd aan de Vorst des levens gegeven, en Hij keerde
terug tot Zijn volgelingen in een wereld van zonde, opdat Hij hun Zijn macht en
heerlijkheid mocht meedelen. |
||