You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index

DOOR PILATUS VEROORDEELD

Toen de Joden van Herodes terugkeerden en de Heiland weer naar Pilatus terug brachten, was de Romeinse stadhouder zeer ontevreden en vroeg wat zij wilden, dat hij doen zou. Hij herinnerde hen er aan, dat hij Jezus ondervraagd en geen schuld in Hem gevonden had. Hij maakte het hun duidelijk, dat zij klachten tegen Hem ingebracht hadden, maar dat zij geen enkele beschuldiging hadden kunnen bewijzen.

En bovendien, zij hadden Hem bij Herodes gebracht, die een Jood was als zij, en hij had ook niets in Hem gevonden, dat de doodstraf eiste. Maar om de beschuldigers tevreden te stellen, zei hij: "Ik zal Hem dus geselen en loslaten." Luk. 23 : 16.

Hierin toonde Pilatus zijn zwakheid. Hij had erkend, dat Jezus onschuldig was; waarom zou hij Hem dan straffen? Dit was tot een schikking komen met het kwade. De Joden vergaten dit niet gedurende.het gehele verhoor. Zij hadden de Romeinse stadhouder vrees aangejaagd en nu namen zij hun kans waar om zich de veroordeling yan Jezus te verzekeren. De schare eiste op nog luider toon het leven van de Gevangene.

Terwijl Pilatus aarzelde, niet wetend wat te doen, bracht een bode hem een brief van zijn vrouw, welke aldus luidde:

"Bemoei u toch niet met die rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veelom Hem geleden." Mat th. 27: 19.

Pilatus verbleekte bij het horen van deze boodschap, maar het gepeupel drong nog sterker aan, toen zij zijn besluiteloosheid zagen.

De stadhouder werd tot handelen gedwongen. Het was op het Paasfeest de gewoonte de een of andere gevangene los te laten, welke het volk mocht kiezen. De Romeinse soldaten hadden onlangs een beruchte rover gevangen genomen, Barabbas genaamd. Hij was een lage woesteling en moordenaar.

Pilatus wendde zich derhalve tot de schare en zei met grote ernst: " Wie wilt gij, dat ik u zalloslaten, Barabbas of Jezus, die genaamd wordt Christus?" Mat th. 27: 17.

Zij antwoordden: "Weg met Hem! laat ons Barabbas los." Luk. 27 : 17.

Pilatus was stom van verbazing en teleurstelling. Door zijn eigen oordeel op te geven, en een beroep op het volk te doen, had hij zijn waardigheid en ontzag over de menigteverloren. Van nu aan was hij slechts het werktuig van het gepeupel. Zij heersten over hem naar hun wil.

Toen vroeg hij: "Wat zal ik dan doen met Jezus, die genaamd wordt Christus?"

Als uit één mond riepen zij: "Laat Hem gekruisigd worden."

Doch de stadhouder zei: "Wat heeft Hij toch voor kwaad gedaan ?"

"En zij riepen des te meer: Hij moet worden." Mat th. 27 : 22. 23.

Pilatus' wangen werden bleek toen hij het selijk geschreeuw hoorde: "Laat Hem

worden "' Hij had niet geloofd, dat het zover zou komen. Hij had Jezus herhaaldelijk onschuldig verklaard en toch was het volk besloten, dat Hij deze verschrikkelijke dood ondergaan zou. Wederom deed Pilatus de vraag :

"Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan ?" En wederom begon het vreselijke geschreeuw:

"Kruisigt Hem "' Pilatus deed nog een laatste poging om hun medegevoel op te wekken. Jezus, uitgeput van vermoeienis en met wonden overdekt, werd gegrepen en ten aanschouwe van Zijn beschuldigers gegeseld.

"En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op Zijn hoofd en deden Hem een purperen kleed om, en zeiden: Gegroet, Koning der Joden' En zij gaven Hem slagen in het gezicht." Joh. 19 : 2. 3.

Zij spuwden op Hem en een der goddeloze mannen greep de rietstok, die men Hem in de hand gegeven had, en sloeg Hem daarmee op het hoofd, zodat de doornen in de slapen drongen en het bloed langs Zijn gelaat in Zijn baard afliep.

Satan was de leidsman der wrede soldaten bij hun mishandelen van de Heiland. Het was zijn oogmerk om Hem, indien mogelijk, tot wedervergelding te brengen of Hem er toe te dwingen een wonder te doen om Zijn verlossing te bewerken en het verlossingsplan aldus te verijdelen. Indien er één vlek op Zijn menselijk leven gekomen was, of Zijn menselijkheid slechts éénmaal te kort geschoten was in het verduren van de beproeving, dan zou het Lam :van God een onvolmaakte offerande geweest zijn, en de redding van de mens was mislukt.

Evenals de handelingen van Zijn geweldenaars henzelf tot beneden het peil van de mensheid verlaagden en hen aan Satan gelijk stelden) evenzo verhieven de nederigheid en het geduld van Jezus Hem boven het gewone peil van de mensheid, en bewezen Zijn verwantschap met God.

Pilatus was diep bewogen door de verdraagzaamheid en het geduld van Jezus. Hij gaf bevel, dat men Barabbas voor de rechterstoel zou brengen; daarop pl~tste hij de twee gevangenen naast elkaar. Wijzende op de Heiland, sprak hij op een toon van diep medelijd~n: "Zie, de mens!" "Zie, ik breng Hem voor u naar buiten, opdat gij weet, dat ik in Hem geen schuld vind." Joh. 19 : 5, 4.

Daar stond de Zoon van God, dragende het spotkleed en de doornenkroon. Tot het middel ontkleed, toonde Zijn rug de lange, wrede strepen, waaruit het bloed nog vloeide. Op Zijn gelaat ) waren bloedvlekken en het droeg de sporen van uitputting en pijn. Toch had het er nooit schoner uitgezien. Elke gelaatstrek drukte vriendelijkheid en berusting uit en het tederste medelijden voor Zijn wrede vijanden.

Welk een tegenstelling met Hem vormde de gevangene aan Zijn zijde. Elke trek in het gelaat van Barabbas gaf te kennen, dat hij een verhard misdadiger was.

Er waren sommigen onder de toeschouwers, die medelijden met Jezus hadden. Zelfs de priesters en de oversten waren overtuigd, dat Hij was, wat Hij voorgaf te zijn. Maar zij wilden niet toegeven. Zij hadden het gepeupelopgezweept tot een waanzinnige drift en wederom schreeuwden priesters, oversten en volk: "Kruisigt Hem! Kruisigt Hem !"

Eindelijk alle geduld met hun onredelijke, wraakzuchtige wreedheid verliezend, zei Pilatus tot hen : "Neemt gij Hem, en kruisigt Hem; want ik vind in Hem geen schuld." _Joh. 19 : 5,6.

Pilatus deed wat hij maar kon om de Heiland los te laten, maar de Joden riepen uit: "Indien gij deze 1oslaat, zijt gij geen vriend van de keizer; een ieder, die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer." Joh. 19: 12.

Hiermee raakten zij een tere plaats aan in Pilatus' hart. Hij lag reeds onder verdenking van de Romeinse regering en wist, dat een gerucht van die aard zijn ondergang zou zijn.

" Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar dat er veeleer oproer ontstond, nam hij water wies zich

;) de handen ten aanschouwen van de schare en zei : Ik ben onschuldig aan zijn bloed; gij moet zelf maar zien wat er van komt." Mat th. 27 : 24.

Tevergeefs trachtte Pilatus zich vrij te pleiten van de schuld die hij, door Jezus te veroordelen, op zich laadde. Had Pilatus van af het begin prompt en vastberaden gehandeld en zijn eigen overtuiging van recht doorgez(',t, dan zou het gepeupel niet over zijn wil hebben geheerst; zij zouden het niet gewaagd hebben, hem de wet voor te schrijvenZijn wankelmoedigheid en besluiteloosheid werden zijn ondergang.

Hij willigde de eisen van het gepeupel in, liet Jezus nogmaals geselen en gaf Hem over om gekruisigd te worden.

Maar ondanks zijn voorzorgsmaatregelen overkwam hem later toch wat hij het meest vreesde. Hij werd van zijn eer beroofd, uit zijn waardigheid ontzet en geplaagd door zelfverwijt en gekrenkte hoogmoed, maakte hij, niet lang na de kruisiging van Jezus, zelf een einde aan zijn leven.

Zo zullen allen, die een schikking met zonde trachten te maken, alleen verdriet en verderf winnen. "Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar het laatste van die zijn wegen des doods." Spr. 14: 12.

Toen Pilatus zichzelf onschuldig verklaarde :tan het bloed van Jezus, antwoordde Kajafas in overmoed: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen." Mat th. 27 : 25:'

En de vreselijke woorden werden door de priesters en door het volk herhaald.

Het was een vreselijk vonnis, dat zij over zich

"Hij is om onze overtredingen verwond." ( fes. 53 : 5)

zelf uitspraken, en een verschrikkelijke erfenis, die zij aan hun nakomelingschap nalieten.

Letterlijk werd dit ongeveer veertig jaar daarna in de vreselijke tonelen van de verwoesting van Jeruzalem aan hen vervuld. Letterlijk ook is het sedert die dag vervuld in de verspreide, verachte en verdrukte toestand van hun nakomelingen. En nog eens zal het vervuld worden, wanneer de tijd van de laatste afrekening zal aangebroken zijn.

Dan zal het toneel veranderd zijn en "dezelfde Jezus" zal "met vlammend vuur" komen, "wraak doende over degenen, die God niet kennen." Hand. 1 : 11 ; 2 Thess. 1 : 8.

Dan zullen zij tot rotsen en bergen roepen : " Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan ?" Openb. 6 ': 16, 17.