You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index

HET VERRAAD EN DE GEVANGENNEMING

Niet een enkel spoor was te bemerken van het lijden, dat Hij pas had doorstaan, toen de Heiland te voorschijn trad -om Zijn verrader te ontmoeten. V óór Zijn discipelen staande, vroeg Hij de schare :

" Wie zoekt gij?"

Zij antwoordden: "Jezus de Nazarener."

Jezus antwoordde: "Ik ben het." Joh. 18 : 5. Terwijl Jezus deze woorden sprak, plaatste zich

de engel, die Hem zoeven gediend had, tussen Hem en de schare. Een Goddelijk licht omstraalde het gezicht van de Heiland en een gedaante als van een duif overschaduwde Hem.

De moordzuchtige bende kon de tegenwoordigheid van deze Goddelijke heerlijkheid geen ogenblik verdragen. Zij deinsden terug. De priesters, ouderlingen en soldaten vielen als doden ter aarde.

De engel trok zich terug, en het licht verdween. Jezus had kunnen ontsnappen, maar Hij bleef staan, kalm en bedaard. Zijn discipelen waren te verbaasd om een woord te kunnen uiten.

De Romeinse soldaten sprongen spoedig weer op. Tezamen met de priesters en Judas omringden zij Jezus. Zij schenen zich over hun zwakheid te schamen, en bang te zijn, dat Hij ontsnappen zou. Wederom werd de vraag door de Verlosser gesteld :

" Wie zoekt gij?"

Weer antwoordden zij: "Jezus de Nazarener." Toen zei de Heiland: "Ik heb u gezegd, dat Ik

het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo Iaat deze (naar Zijn discipelen wijzend) heen gaan." Joh. 18: 7, 8.

In dit uur van beproeving dacht Christus aan Zijn geliefde discipelen. Hij wilde niet, dat zij lijden zouden, zelfs al moest Hij in de gevangenis en in de dood gaan.

Judas, de valse discipel, vergat de rol niet, die hij te spelen had. Hij trad op Jezus toe, en kuste Hem.

Jezus zei tot hem: "Vriend, waartoe zijt gij hier?" Mat th. 26 : 50. Zijn stem beefde, terwijl Hii er bij voegde: " Verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?" Luk. 22 : 48.

Deze zachte woorden behoorden het hart van Judas geroerd te hebben, maar alle tederheid en eergevoel schenen hem verlaten te hebben. Judas had de Satan toegelaten, bezit van hem te nemen. Onbewogen stond hij voor de Here, en toonde niet de minste begeerte Hem van de wrede schare te redden.

Jezus weigerde de kus van de verrader niet. Daarin stelt Hij ons een voorbeeld van verdraagzaamheid, liefde en medelijden. Indien wij Zijn discipelen zijn, moeten wij onze vijanden behan~ delen, zoals Jezus Judas behandelde.

Het moordzuchtige gepeupel vatte moed, toen het Judas de gedaante zag aanraken, die het pas verheerlijkt voor ogen had gehad. Toen grepen zij Jezus aan, en bonden de handen, die steeds tot weldoen gebruikt waren.

De discipelen geloofden niet, dat Jezus Zich zou laten gevangennemen. Zij wisten, dat de kracht, die het gepeupel als doden ter aarde kon werpen, hun Meester voor Zijn vijanden zou kunnen behoeden.

Zij waren teleurgesteld en verontwaardigd, toen zij de touwen zagen aanreiken om de handen te binden van Hem, die zij lief hadden. Petrus trok in toorn zijn zwaard, en sloeg in overhaasting de dienstknecht van de hogepriester een oor af.

Toen Jezus zag, wat Petrus gedaan had, maakte Hij Zijn handen los, ofschoon de Romeinse soldaten ze stevig vast hielden, en met de woorden : "Laat hen tot hiertoe geworden," (Luk. 22 : 51) raakte Hij het gewonde oor aan, dat onmiddellijk geheeld werd.

Toen zei Hij tegen Petrus: "Breng uw zwaard weer op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen, of meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen ter zijde stellen? Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?" Mat th. 26 : 52-54. ..De beker, die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken?" Joh. 18 : 11.

Jezus wendde Zich toen tot de hogepriester en de oversten van de tempel, die zich bij de moordzuchtige bende hadden gevoegd, en zei: "Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen ? Dagelijks was Ik bij u in de tempel, Ierende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit geschiedt, opdat de Schriften vervuld zouden worden." Marc. 14 : 48.49.

De discipelen ergerden zich, toen zij zagen, dat Jezus geen poging deed om Zich van Zijn vijanden te bevrijden. Zij keurden het in Hem af, dat Hij het niet deed.

In de opperzaal had Christus dit voorzegd: "Zie, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij verstrooid wordt, een ieder naar het zijne, en Mij alleen Iaat; en toch ben Ik niet alleen; want de Vader is met Mij." Joh. 16 : 32.