|
||
You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index | ||
IN
GETHSEMANE Het
leven van de Heiland op aarde was een leven van gebed. Vele waren de uren, die
Hij alleen met God doorbracht. Dikwijls zond Hij ernstige smekingen op tot Zijn
Vader. Op deze wijze kreeg Hij kracht en wijsheid, die Hem in Zijn werk
ondersteunden en Hem bewaarden van te vallen onder de verzoekingen van Satan. Na
het avondmaal met Zijn discipelen gegeten te hebben, ging .Jezus met hen naar de
hof Gethsémané, waar Hij dikwijls heenging om te bidden. Terwijl zij
voortliepen, sprak Hij met hen en onderwees hen; maar toen zij de hof naderden,
werd Hij buitengewoon stil. Zijn
hele leven lang had .Jezus omgang met Zijn Vader gehad. De Geest Gods was Zijn
voortdurende gids en steun geweest. Altijd gaf Hij aan God de eer van Zijn
werken op aarde. Jezus zei: "Ik kan van Mijzelve niets doen." .Joh. 5
: 30. De
vreselijke nacht van doodsangst begon voor de Heiland, toen zij de hof naderden.
Het scheen dat de tegenwoordigheid Gods, die Zijn steun was geweest, Hem niet
langer nabij was. Hij begon te voelen wat het betekende, om van Zijl1
Vadergescheiden te zijn. Jezus
moest de zonden van de wereld dragen. Terwijl zij nu op Hem gelegd werden,
schenen zij meer dan Hij dragen kon. Het glwicht van de zonde was zó
verschrikkelijk, dat Hij in de verzoeking kwam te vrezen, dat God Hem niet
langer liefhad Terwijl
Hij zo de vreselijke ontevredenheid van de Vader over het kwaad voelde, werden
Hem de woorden afgeperst: "Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood
toe." Jezus
had al Zijn discipelen bij de ingang van de hof gelaten met uitzondering van
Petrus, Johannes en Jakobus. Met deze drie was Hij in de hof gegaan. Zij waren
Zijn ernstige volgelingen en trouwste metgezellen. Maar Hij kon niet verdragen,
dat zelfs zij het vreselijke lijden zouden aanschouwen, dat Hem overkomen zou.
Hij zei tot hen: "Blijft
hier en waakt met Mij:-" Matth. 26 : 38. Hij verwijderde Zich op enige
afstand van hen en viel op Zijn aangezicht ter aarde. Hij voelde, dat de zonde
bezig was scheiding te maken tussen Hem en de Vader. De kloof tussen hen scheen
zó breed, zó donker en zó diep, dat Hij voor de gevolgde vreesde. Jezus
leed niet om Zijn eigen zonden, maar om die van de wereld. Hij voelde cJe
verschrikkelijke toom van God tegen de zonde, die de zondaar op de grote dag des
oordeels voelen zal. In
Zijn benauwdheid bleef Jezus aan de koude grond genageld. Van Zijn bleke lippen
kwam de bittere kreet: "Mijn Vader! indien het mogelijk is, Iaat deze beker
Mij voorbijgaan.! doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt." Matth; 26
: 39. Een
uur lang verdroeg Jezus dit vreselijke lijden alleen. Toen k'Nam Hij tot Je
Jiscipelcn om mcJcgevoel te vinden; maar gccn meJelijJcn wacht tc Hem, want zij
warcn vast in slaap. Zij werJcll wakker, toen zij Jezus' stem hoorJen, maar
kcnJcl1 Hem nauwelijks, zo was Zijn aangezicht Joor h ct lijJen veranderJ.
Petrus toesprekend, zei Hij . "Sirnon,
slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?" Mark. 14 : 37. Vóór
Jezus Zich naar de hof begaf, haJ Hij tot Zijn discipelen gezegd: "Gij zult
in dezc nacht allen aanstoot aan Mij nemen." Zij hadden Hem Je sterkste
verzekering gegeven, dat zij met Hem in de gevangenis en de dood wilden gaan. En
Je arme, op zichzelf-vertrouwende Petrus had er nog aan toegevoegd: "AI
zouJen allen aanstoo'l aan U nemen, ik zeker niet!" Maar
de discipelen vertrouwden op zichzelf. Zij zagen niet op de Machtige Helper,
zoals Jezus hun had aangeraden. Toen dan de Heiland de grootste behoefte had aan
hun sympathie en gebeJ, vond Hij hen slapende. Zelfs Petrus sliep. En
Johannes, de liefhebbende discipel, die op de borst van Jezus geleund had,
sluimerde ook. Inderdaad had de liefde van Johannes voor zijn Here hem behoren
wakker te houden! Zijn ernstige gebeden hadden zich moeten paren aan Jie van
zijn geliefde Heiland in dit ogenblik van zielsangst. De Verlosser had gehele
nachten voor Zijn discipelen gebeden, dat hun geloof in de tijd van de
beproeving niet zou ophouden. Toch konden zij geen enkel uur met Hem waken. Had
Jezus toen aan Johannes en Jakobus gevraagd: "Kunt gij de beker drinken,
die Ik drink en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word ?" zij
zouden niet zo licht als vroeger geantwoord hebben: "Wij kunnen."
Mark. 10 : 38. 39. Jezus'
hart was vol medelijden en gevoel voor de zwakheid van Zijn discipelen. Hij
vreesde, dat zij de beproeving niet zouden kunnen verdragen, die Zijn lijden en
dood over hen zou brengen. Toch
gaf Hij hun geen strenge berisping over hun zwakheid. Hij Jacht aan de
beproevingen, die hun wachtten en zei tot hen : "Waakt
en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt." Hij
maakte een verontschulJiging voor hun tekortkoming jegens Hem: "De geest is
weI gewiIIig, maar het vIees is zwak." Mat th. 26 : 41. WeIk een voorbeeIJ
van het teder, Iiefhebbend meJeIijden van de HeiIand ! NogmaaIs
werd de Zoon van GoJ Joor bovenmenseIijke angst aangegrepen. OvermanJ en
uitgeput liep Hij wankeIend terug en bad aIs tevoren : "Mijn Vader! inJien
Jeze beker niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem Jrinke, Uw wiI geschieJe
!" Mat th. 26 : 42. De
zielsangst tijdcns dit gebeJ veranderJe Zijn zweet in druppeIs bloeJ. Wederom
kwam Hij bij de discipeIen om medegevoeI tc vinden en wederom vonJ Hij hen
sJapenJ. Zijn tegen\voordigheiJ t!cct!
hen ontwaken. Vol vrees zagen zij Hem aan, want Zijn gezicht was met bloed
bevlekt. Zij konden t!c angst niet verstaan, die op Zijn gelaat te lezen stont!.
Voor
de derde maal zocht Hij de plaats des gebet!s op. Een gevoel van grote vrees
overmande Hem. Hij hact de tegenwoordigheid van Zijn Vat!er verlorcn. Zonder
t!ie vreesde Hij, dat Zijn menselijke natuur dc beproeving niet zou kunnen
doorstaan. Voor
dc dert!e maal bad Hij hetzelfde gebed als tevoren. Engelcn verlangden
verlossing te brengen, rr,aar dat werd niet toegelaten. De Zoon van God moest
deze drinkbeker drinken, of de wereld zou voor altijd verloren gaan. Hij beseft
de hulpeloosheid van de mens. Hij t!oorziet de macht van de zonde. De weeën van
een verlorengaande wereld staan Hem voor ogen. Hij
neemt het eindbesluit. Hij wil de mens redden, wat het Hem ook kost. Hij heeft
de gewesten des hemels verlaten waar enkel reinheid, geluk en heerlijkheid zijn,
om het éne verloren schaap te redden, die éne wereld, die door overtreding
gevallen is, en Hij wil dat voornemen niet opgeven. Thans bidt Hij in een geest
van onderwerping: "Indien
deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij Ik hem drink, Uw wil geschiede!" De
Heiland valt nu uitgeput op de grond. Er is geen discipel om met tedere hand het
hoofd van zijn Meester te ondersteunen, of het zweet van Zijn gezicht af te
wissen. Maar
God lijdt met Zijn Zoon mee. Engelen aanschouwen de zielestrijd van de Heiland.
Alles in de hemel zwijgt. Geen harp wordt getokkeld. Indien mensen de
verwondering van het heirleger der engelen hadden kunnen zien, toen zij in
stille smart aanschouwden hoe de Vader de stralen van licht, liefde en
heerlijkheid aan Zijn geliefde Zoon onttrok, zouden zij beter begrijpen hoe
afschuwelijk zonde is in Gods ogen. Een
machtige engel komt Jezus nu ter zijde. Hij heft het hoofd van de Goddelijke
lijder op, legt het aan zijn boezem, en wijst naar de hemel. Hij deelt Hem mee,
dat Hij de Satan overwonnen heeft. Tengcvolge daarvan zullen millioenen
overwinnaar worden in Zijn heerlijk koninkrijk. Een
hemelse vrcde verspreidt zich nu over het met bloed bevlekte gelaat van de
Heiland. Hij heeft gedragen wat geen menselijk wezen zou kunnen dragen; want Hij
heeft de smart van de dood voor ieder mcns gedragcn. \v.;
cer zoekt Jezus Zijn discipelen op en weer vindt Hij hen slapent!. Indien zij
wakker, wakend en bit!dend met hun Heiland warcn gebleven, zoudcn zij hulp
ontvangen hebben voor de beproeving die hun \vacht te. Daar zij dit verzuimd
hadden, bezaten zij geen kracht in het uur van benauwdheid. T
erwi jl Jezus verdrietig op hen neerziet, zegt Hij: "Slaapt nu maar en
rust; zie, de ure is nabij gekomen en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in
de handen van zondaren." Terwijl
Hij deze woorden nog spreekt, hoort Hij de voetstappen van de schare, die Hem
zoekt, en Hij zegt: "Staat op, laten wij gaan, zie, die Mij overlevert, is
nabij." |
||