You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index

WAAROM WERD JEZUS GEDOOPT?
Inleiding: Mattheus, Marcus en Lucas spreken allen over de doop van Jezus als de gebeurtenis die het begin van Zijn openbaar dienstwerk inleidde. Vandaag zullen wij in onze studie het ware belang van deze handeling aantonen.

1. Hoe wordt de doop van Jezus beschreven? Matth. 3 : 13-17.
Aant.: In de eerste plaats is daar de aarzeling van Johannes om Jezus te dopen. Johannes erkende Hem als het zondeloze Lam Gods. Joh. 1 : 29. Jezus echter bleef aanhouden, want Zijn doop zou tot een voorbeeld voor Zijn navolgers zijn. In de tweede plaats is daar de zin „opgeklommen uit het water". Vergelijk Marc. 1 : 10. De betekenis daarvan zal in de verdere les worden gezien.

2. Waarmede verbond Jezus de doop? Marc. 16 : 16.


3. In welke bewoording gaf Jezus de grote zendingsopdracht? Matth. 28 : 19, 20.


4. Op welke wijze past men de Christelijke doop toe volgens de Heilige Schrift? Hand. 8 : 38.
Aant.: Volgens deze beschrijving daalden bij de plechtigheid van de doop, de predikant en de onderwezen gelovige beiden af in het water. De eigenlijke doop vond plaats toen beiden in het water stonden. Na de plechtigheid klommen beiden op uit het water (vers 39). Dit is in harmonie met de beschrijving van Christus' doop en kan slechts één ding betekenen: De Bijbelse doop is de doop door onderdompeling. Dit wordt zeer duidelijk belicht door de volgende teksten.

5. Waarmede wordt de doop vergeleken? Col. 2 : 12; Ro,n. 6 : 4-6.
Aant.: De doop is de door God ingestelde gedachte nis aan de dood, begrafenis en opstanding van Jezw Christus. Hij is een symbolisch sterven aan d zonde en een opstanding tot een nieuw leven. Hij i inderdaad het uiterlijke teken van die belangrijk. innerlijke ervaring der wedergeboorte. De doop i eie poort die toegang geeft tot de Gemeente. 1 Cm 12 : 12, 13.

6. Met wie worden de gelovigen, die in Christus gedooi zijn, bekleed? Gal. 3 : 27.

7. Hoe zal de gelovige na de doop leven? Wie is zi Leidsman? Col. 3 : 1; 1 Joh. 2 : 6.