You are home- www.agp-internet.com/react- sabbat.nl.nu - Themasite Sabbat
De Rustdag van het vierde Gebod

Vele christenen zijn van mening, dat de zondag de goddelijke rustdag is voor de nieuwtestamentische bedeling.
Men argumenteert dat Christus alles heeft nieuw gemaakt en dat de viering van de eerste dag der week - de zondag - de gedenkdag is van de opstanding van Christus. Men vergeet daarbij echter, dat God nadrukkelijk de sabbat - de zevende dag der week als goddelijke rustdag heeft ingesteld voor het gehele mensdom, en nergens in de Bijbel is ook maar één enkele tekst te vinden die de verandering van de goddelijke rustdag tolereert. Nadrukkelijk heeft God de door de Hem ingestelde rustdag door een goddelijk gebod bekrachtigd. We lezen in het vierde gebod van de decaloog:

"Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en ei uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen..." (Exod. 20:8-11).

Jezus heeft gezegd: "Wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden" (Matth. 19:17). Deze woorden gaf Jezus de rijke jongeling ten antwoord op diens vraag: "Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?- (vers 16). Uit dit antwoord van Jezus blijkt duidelijk, welke belangrijke plaats Gods geboden in het leven van de wedergeboren mens moeten innemen.

Gods wet is de toetssteen van waarheid en zonde, de goddelijke maatstaf voor het nieuwe leven. Degenen die hun leven naar deze hemelse bevelen inrichten, geven daardoor, volgens Jezus' eigen woorden, blijk van hun liefde tot God. De Heiland zeide aan de vooravond van Zijn sterfdag: "Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij Mijn geboden bewaren" (Joh. 14:15). En daaronder behoort ook het vierde gebod. Maar laat ons nu in het kort overwegen of de sabbat op de zevende dag der week ook voor de nieuwtestamentische bedeling Gods rustdag is. Dit is een hoogst belangrijke vraag waarop ik gaarne antwoord wil geven.

De sabbat is nog een erfstuk uit het paradijs

De rustdag op de zevende dag der week is nog een erfstuk uit het verloren paradijs. De weekindeling is van goddelijke oorsprong en de zevende dag werd door de Schepper nadrukkelijk aangewezen als rustdag en als zodanig gezegend en geheiligd. (Gen. 2:2 en 3). De sabbat behoort dus ontegenzeglijk tot het scheppingsbestel.

Soms wordt wel beweerd dat de sabbat enkel bestemd was voor het oudtestamentische Joodse volk en bovendien een ceremonieel karakter draagt. Maar is dit wel juist? Toen God de sabbat aan het eerste mensenpaar in het paradijs schonk, was er nog geen sprake van Joden en evenmin kon de sabbat een ceremoniële strekking hebben, aangezien God de sabbat vóór de zondeval heeft ingesteld en alle ceremoniële inzettingen uiteraard eerst nà de zondeval gegeven werden. De sabbat op de zevende dag der week is dus geen specifiek Joodse sabbat en evenmin een ceremoniële sabbat, maar het is de rustdag die God reeds vóór de zondeval aan Adam en Eva had gegeven.

Aangezien de sabbat reeds vanaf de schepping dateert, werd bij de wetgeving op de Sinaï in het vierde gebod van de decaloog de sabbat als een bestaande goddelijke inzetting gememoreerd met de woorden: "Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag en heiligde die" (Exod. 8:11).

Jezus en de sabbat

Tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft Christus de sabbat geheiligd, en gezuiverd van de onjuiste en bezwarende voorschriften der Joodse geestelijkheid. Hij noemde Zichzelf de Here van de sabbat (Marc.2:28; Luc.4:16). Toen Christus stierf, was door Hem geen enkele aanwijzing nagelaten met betrekking tot een wijziging van de wekelijkse rustdag van de zevende naar de eerste dag der week. Zo lezen we dan ook, dat de vrouwen op de sabbat na de kruisiging "rustten naar het gebod" (Luc. 23:56). Wel had Christus met betrekking tot de sabbat iets gezegd. Toen Hij nl. sprak over de aanstaande verwoesting van Jeruzalem, zeide Hij: "Bidt dat uw vlucht niet geschiede des winters noch op een sabbat" (Matth. 24:20). Aangezien Jeruzalem eerst in 70 n.Chr. werd verwoest, moest de eerste christengemeente gedurende 40 jaar na Christus' opstanding de bede opzenden dat hun vlucht niet mocht geschieden op een sabbat.

Het is vanzelfsprekend dat door Christus' plaatsvervangend lijden en sterven alle ceremoniële (schaduwachtige) inzettingen hun vervulling vonden en daardoor ophielden van kracht te zijn (Col. 2:14-17), maar de decaloog (Tien Geboden) bleef bindend voor de nieuwtestamentische bedeling. Dit blijkt ook wel uit het feit, dat in vele kerken iedere zondag de Wet des Heren wordt voorgelezen en dat ELF van de 52 Zondagen (nl. de 33ste tot en met de 44ste Zondag in de Catechismus) handelen over de Tien Geboden. En er zal ook wel geen gelovige twijfelen aan de geldigheid en onveranderlijkheid van de eerste drie en de laatste zes geboden, maar waarom dan wel aan die van het vierde gebod?

Gods geboden vormen de onveranderlijke levensregel voor de mens. Bavinck zegt zeer terecht: "Zij bevatten de plichten die wij jegens God, jegens onszelf en jegens onze naasten hebben te vervullen." De christensabbatvierder onderhoudt niet de Tien Geboden om daardoor de zaligheid te verdienen. Geenszins, want het eeuwig leven is een genadegift Gods door Jezus Christus. Het onderhouden van de geboden is een vrucht der bekering en een bewijs dat wij Jezus Christus als het centrale punt van ons geloofsleven hebben aanvaard. Het is een antwoord op Jezus' uitdrukkelijk bevel: "Indien gij Mij liefhebt, onderhoudt Mijn geboden" (Joh. 14:15).

De sabbat in het Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament is geen enkele aanwijzing te vinden, dat de eerste dag der week door de apostelen als rustdag werd geheiligd. Er zijn enige teksten waarin over "de eerste dag der week" wordt gesproken, maar deze blijken bij nader onderzoek geen enkel bewijs te bevatten voor de zondagviering. De, vier evangelisten hebben slechts over één dag der week gesproken, nl. over de dag der opstanding. Marcus en Johannes vermelden deze dag elk tweemaal, Mattheüs en Lucas elk éénmaal. Uit deze zes teksten blijkt het volgende: Nadat de Heiland was opgestaan, kwamen de vrouwen zeer vroeg in de morgen tot het graf (Matth.28:1; Marc.16:2, 9; Luc.24:1; Joh. 20:1). Daarna gingen zij heen en verkondigden Zijn discipelen dat Hij was opgestaan, maar deze geloofden haar niet (Luc. 24:1-11; Marc. 16:9-11).
Diezelfde dag gingen twee mannen naar Emmaüs, met wie Jezus wandelde en aan wie Hij Zich openbaarde toen het reeds avond en de dag gedaald was (Luc. 24:13-35; Marc. 16:12). Daar op keerden deze mannen naar Jeruzalem terug, waar zij de discipelen verzameld vonden, verkondigden hen dat
zij de Here gezien hadden, maar ook hen geloofden zij niet (Marc.16:12,13).
Terwijl zij nog daarvan spraken, trad de Heiland Zelf in hun midden en verweet de elven hun ongelovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem gezien hadden, nadat Hij was opgestaan (Luc. 24:36; Marc. 16:14). C o n c 1 u s i e: De elven geloofden tot aan het einde van de eerste dag der week in het geheel niet aan de opstanding van Christus, konden dus ook niet vergaderd zijn geweest om die te vieren.

Zij hadden veeleer volgens Hand. 1:13 een gemeenschappelijk trefpunt, waren aanzittende om te eten en hadden "om de vreze der Joden" de deuren gesloten.

Sommigen zien in 1Cor. 16:2 een bijzondere godsdienstige onderscheiding voor de eerste dag der week, omdat in deze tekst wordt bevolen: "Elke eerste dag der week legge een ieder uwer naar vermogen thuis iets weg." Dit is echter geen bewijs dat op de eerste dag der week kerkdiensten werden gehouden; integendeel, een ieder moest bij zich thuis iets wegleggen. Lange zegt terecht: "Uit deze tekst blijkt niet dat de gemeente op deze dag samenkwam" (Bibelwerk, D1.V, blz. 275).

Neander, Olshausen, Hoffmann, Hollensteiner e.a. zondagvierende theologen stemmen in deze volkomen met Lange overeen. Ook is er geen enkel spoor te ontdekken, dat Paulus de eerste dag der week als rustdag heeft geheiligd. In Hand.18 lezen we dat de apostel anderhalf jaar lang bij een Jood woonde, met hem samenwerkte als tentenmaker en tezamen met hen op de sabbat rustte.

Paulus en de sabbat

Treffend is ook het bericht in Hand.13:42-44. Paulus had op de sabbat tot de Joden gesproken. En nu kwamen de heidenen aan Paulus vragen om ook tot hen Gods Woord te spreken. Wanneer Paulus de eerste dag der week had geheiligd, zou hij hen stellig hebben geantwoord: Vandaag op sabbat was ik hier voor de Joden, maar morgen is onze christelijke rustdag, dan predik ik voor u. We kunnen toch niet

aannemen dat Paulus zo inconsequent was om de heidenen eerst in te leiden tot de joodse sabbat en daarna te vertellen, dat ze zondag moesten vieren. Maar de apostel heeft de heidenen niet uitgenodigd op de eerste dag der week samen te komen; de volgende sabbat echter kwam (volgens vs. 14) bijna de gehele stad samen (Joden en heidenen) om Gods Woord te horen.

Voorts blijkt uit Hand.17:2 dat het Paulus' gewoonte was op de sabbat in de synagoge te gaan en de opgestane Heiland te verkondigen. Hij predikte drie sabbatten te Thessalonica en o.m. werd een aantal godsdienstige Grieken (heidenen) gelovig (vs. 4).
Hand. 20:7 is evenmin een bewijs voor zondagsheiliging. Paulus houdt een afscheidsvergadering te Troas. Op zijn reis heeft hij ook wel een vergadering gehouden op een andere dag en de discipelen braken dagelijks het brood (Hand.2:46). Deze avond echter viel een jongeling uit het raam en werd dood opgenomen. Paulus wekte hem op. Vanwege dit grote wonder maakt Lucas hiervan melding. Bovendien zijn vele Bijbelverklaarders van mening, dat deze avondvergadering dadelijk na de sabbat plaatsvond (zie hiervoor Dächsel, Hönicke, Coneybeare en Howson, Stokes e.a.) De dag begint volgens de Bijbel, nl. bij de avond (Gen. 1 en Lev. 23:32).
Het is niet mogelijk dat Johannes in Openb.1:10 met "dag des Heren" de eerste dag der week heeft bedoeld, aangezien nergens in de Heilige Schrift ook maar een vage aanduiding te vinden is dat de eerste dag der week ooit dag des Heren werd genoemd. Integendeel, volgens de Bijbel is enkel de zevende dag der week de dag die de
Here toebehoort (Exod. 20:8-11; Jes. 58:13; Marc. 2:28). En wanneer men bedenkt, dat Johannes zijn evangelie zeer waarschijnlijk heeft geschreven ná het boek der Openbaring (in 97 n.Chr.), dan is het al heel vreemd dat hij in zijn evangelie voor de eerste dag der week niet ook zet "dag des Heren". Welling schrijft dan ook: "Onder 'dag des Heren' wordt in het algemeen onze zondag verstaan, maar dit is een grote vergissing." Hiermede stemmen overeen: Zahn, Neander, Döllinger, Seisz, Franke, e.a.

Historische bewijzen?

Nu wordt wel beweerd, dat uit oude handschriften van de eerste en tweede eeuw blijkt, dat toen reeds de eerste dag der week als rustdag werd geheiligd en "de dag des Heren" werd genoemd. Zo wordt verwezen naar een brief van Plinius, naar de brieven van Ignatius, de Didachè, de brief van Barnabas, e.d. Maar deze zogenaamd historische bewijzen zijn zó onbetrouwbaar en zó vol van interpolaties en verminkingen, dat het raadzaam is om deze niet als bewijsvoering te gebruiken in zo'n belangrijke vraag betreffende de goddelijke rustdag. Ik wil hier zeer in het kort enkele feiten noemen.

Plinius bericht in zijn 97ste Brief aan keizer Trajanus (geschr. 112 n.Chr.) dat de christenen op de morgen van een "bepaalde" of "vastgestelde" dag (stato die) bijeenkwamen. Er is geen enkele verdere aanwijzing te vinden welke deze "bepaalde" dag was en mijns inziens dus erg gewaagd om uit deze vage mededeling te concluderen, dat hier sprake is van de zondag.

Ignatius wordt dikwijls aangehaald om te bewijzen, dat de christenen ca. 115 n.Chr. reeds de zondag erkenden als "de dag des Heren". De echtheid van Ignatius' brieven is eeuwen lang fel bestreden, ten slotte zijn van de 17 brieven er 7 in korte recensie door de geleerden aanvaard. Onder deze 7 bevindt zich een brief aan de Magnesiërs, waarin Ignatius volgens sommige vertalers (Kirsopp, Lake, Lelong, Franses O.F.M., H. U. Meyboom e.a.) in hoofdstuk 9 spreekt over "dag" des Heren, terwijl in het origineel "leven" des Heren (kuriakén zooén) staat. - De lange recensie van de Brief aan de Magnesiärs kan zeker niet als bewijsvoering dienen, aangezien deze in de 4de eeuw bewerkt en sterk geïnterpoleerd is.

Uit Didachè (een apocrief geschrift, dat handelt over de leer der twaalf apostelen) noem ik kortheidshalve maar één voorbeeld nl. Didachè 15:1. Men vindt in vertalingen hier veelal de uitdrukking "dag des Heren", terwijl in de Griekse tekst het woord "dag" niet voorkomt. De vertalers meenden voor een beter begrip hier het woord "dag" te moeten inlassen, maar evengoed kan hier een ander vrouwelijk woord bedoeld zijn. In het voorwoord van een uitgave der Didachè in de oorspronkelijke tekst lezen we: "Het gehele geschrift (de Didachè) is opgenomen in het Vlle deel der Apost. Constituties en daarbij veelvuldig gewijzigd." H. Lietzmann, 1912, Bonn.

Van een keten van "betrouwbare" historische bewijzen, dat de eerste dag der week tijdens de beide eerste eeuwen door de christenen als rustdag werd gevierd en de dag des Heren werd genoemd, is geen sprake. Omstreeks het midden der 2de eeuw en in de 3de eeuw en 4de eeuw zijn gegevens te vinden (Origines, Eusebius, Augustinus, e.a.) die bewijzen, dat men naast de sabbat ook de zondag heiligde.

Maar al zou er een overvloed van historische bewijzen uit de eerste en tweede eeuw ten opzichte van de zondagviering te vinden zijn, dan zou hiermede nog slechts zijn bewezen dat men reeds in die tijd "haastelijk was afgeweken" van Gods Woord, omdat de Bijbel ten opzichte van een verwisseling van de rustdag van het vierde gebod absoluut geen gezag verleent of aantoont. Voor ons Zevende-Dags-Adventisten is enkel Gods Woord doorslaggevend, omdat wij de Heilige Schrift beschouwen als het enige richtsnoer in geloofszaken, indachtig aan het woord des Heren, dat we niet zullen toedoen of afdoen van hetgeen in de Bijbel geschreven staat (Openb. 22:18,19).

F.J.Voorthuis