Vijandschap tussen de mens en Satan (30)
„En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de
vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij
zult het de hiel vermorzelen." (Genesis 3:15). Het oordeel dat God na de
zondeval over Satan uitsprak, is ook een profetie, die door de eeuwen heen
tot het einde der tijden zal blijven gelden. Ze voorzegde de grote strijd
waar alle mensen die ooit op aarde zouden leven in betrokken zouden zijn.
God zei: „En Ik zal vijandschap zetten." Deze vijandschap bestond niet van
nature. Toen de mens Gods wet had overtreden, werd zijn natuur zondig. Hij
was in harmonie en dus niet in vijandschap met Satan. Van nature is er geen
vijandschap tussen de zondaar en de aanstichter van de zonde. Zowel de mens
als Satan zijn zondig geworden door hun afval. De afvallige kent geen rust,
tenzij hij sympathie en steun krijgt wanneer hij anderen ertoe wil overhalen
zijn voorbeeld te volgen. Daarom hebben de gevallen engelen en de zondige
mens „een bondgenootschap van de wanhoop" gesloten.
Als God niet op een bijzondere wijze had ingegrepen, zouden Satan en de mens
zich hebben verbonden tegen de hemel. In plaats dat alle mensen in
vijandschap leefden met Satan, zouden zij een bondgenootschap hebben
gesloten om tegen God te strijden. Satan heeft de mens tot de zonde verleid
zoals hij de engelen tot opstand heeft gebracht om zich van hun medewerking
te verzekeren in zijn strijd tegen de hemel. Satan en de gevallen engelen
waren het volkomen eens in hun haat tegenover Christus. Terwijl er op vele
andere punten onenigheid bestond, waren zij eendrachtig in hun verzet tegen
het gezag van de Heerser van het heelal. Toen Satan de uitspraak hoorde dat
er vijandschap zou worden gezet tussen hem en de vrouw en tussen zijn zaad
en haar zaad, wist hij dat zijn pogingen om de menselijke natuur te
verderven niet ongehinderd zouden blijven en dat de mens door een of ander
middel in staat zouden worden gesteld zich tegen zijn macht te verzetten.
Satans vijandschap is tegen de mensen ontbrand omdat ze door Christus het
voorwerp van Gods liefde en barmhartigheid zijn. Hij wil Gods plan voor de
verlossing van de mens verijdelen en God onteren door „het werk zijner
handen" van zijn schoonheid te beroven en te verlagen. Hij wil verdriet in
de hemel brengen en de aarde tot een oord van ellende en troosteloosheid
maken. Hij beweert dat al dit kwaad het gevolg is van het feit dat God de
mens heeft geschapen.
De genade die Christus schenkt, schept in de mens vijandschap tegen Satan.
Zonder deze genade ter bekering en deze vernieuwende kracht zou de mens de
gevangene van Satan blijven en een slaaf zijn die altijd bereid is hem te
gehoorzamen. Maar dankzij dit nieuwe beginsel ontstaat er strijd terwijl er
tot op dat ogenblik vrede heerste. Door de kracht die Christus schenkt, kan
de mens weerstand bieden aan de tiran en overweldiger. Iedereen die de zonde
verafschuwt en haat, iedereen die zich verzet tegen de hartstochten die in
hem woeden en ze ook overwint, bewijst dat er een beginsel in hem werkt dat
volledig van hemelse oorsprong is.
De tegenstelling tussen de geest van Christus en die van Satan komt zeer
duidelijk tot uiting in de wijze waarop de wereld Christus heeft ontvangen.
De Joden hebben Christus niet zozeer verworpen omdat Hij zonder aardse
rijkdommen en zonder pracht en praal naar deze wereld kwam. Zij zagen dat
Hij beschikte over een kracht die het tekort aan deze uiterlijke voordelen
méér dan goedmaakte. Het waren de reinheid en heiligheid van Christus die de
haat van de ongelovigen tegen Hem uitlokten. Zijn leven van
zelfverloochening en zijn zondeloze toewijding waren een voortdurende
aanklacht tegen het hoogmoedige en
zinnelijke volk. Dit lokte de vijandschap tegen Gods Zoon uit. Satan en de
gevallen engelen spanden samen met slechte mensen. Al de krachten van de
afvalligheid werden gebundeld tegen de Voorvechter van de waarheid. De
volgelingen van Christus worden behandeld met dezelfde vijandschap die Satan
ook tegen de Heiland openbaart. Iedereen die het afschuwelijke karakter van
de zonde inziet en zich door kracht van boven verzet tegen de verleiding,
zal zich
vast en zeker de toorn van Satan en diens volgelingen op de hals halen.
Zolang de zonde bestaat en er zondaren zijn, zullen de haat tegen de zuivere
beginselen der waarheid, alsook het verzet tégen en de vervolging ván de
verdedigers van de waarheid voortbestaan. Er is geen gemeenschap mogelijk
tussen de volgelingen van Christus en de aanhangers van Satan. Het kruis
geeft nog altijd aanstoot. „Trouwens, allen, die in Christus Jezus
godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden." (2 Timoteiis 3:12 ).
Satans onderdanen werken onafgebroken onder zijn leiding om zijn gezag te
vestigen en zijn rijk op te richten ten einde Gods heerschappij te
dwarsbomen. Om dit te bereiken proberen zij Christus' volgelingen te
misleiden en hen tot ontrouw tegenover God aan te zetten. Net zoals hun
leider leggen ze de Schrift verkeerd uit en verdraaien ze haar om hun doel
te bereiken. Net zoals Satan God verdacht wilde maken, proberen zijn
aanhangers Gods volk aan te klagen. De geest die Christus ter dood bracht,
hitst de ongelovigen op om zijn volgelingen uit te roeien. Dit alles werd
door de eerste profetie voorzegd: „En Ik zal vijandschap zetten tussen u en
de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad." Deze vijandschap zal bestaan tot
het einde der tijden.
Satan roept zijn hele legermacht bijeen en werpt zich met al zijn kracht in
de strijd. Waarom stuit hij niet op meer tegenstand? Waarom zijn de
strijders van Christus zo traag en onverschillig? Omdat ze zo weinig echt
contact met Christus hebben. Omdat ze zo weinig door zijn Geest worden
geleid. Zij vinden de zonde niet zo weerzinwekkend en afschuwelijk als hun
Meester haar vond. Zij verzetten zich niet zo vastberaden tegen de zonde als
Christus dat deed. Ze beseffen gewoon niet hoe verschrikkelijk kwaadaardig
de zonde is en ze zijn verblind door het karakter en de kracht van de vorst
der duisternis. Er is weinig vijandschap tegen Satan en zijn werken omdat de
mensen zo weinig weten van zijn kracht en boosaardigheid en van de
ontzaglijke omvang van de strijd die hij tegen Christus en zijn gemeente
voert. Talloze mensen worden op dit punt misleid. Ze weten niet dat hun
vijand een machtige aanvoerder is die de geesten van de gevallen engelen
beheerst, en dat hij met een uitstekend opgezette taktiek en met sluwe
manoeuvres tegen Christus strijdt om de redding van zielen te verhinderen.
Mensen die zich christenen noemen - zelfs predikanten - spreken uiterst
zelden over Satan. Zijn naam wordt af en toe terloops in een preek vermeld.
Ze zien de bewijzen van zijn voortdurende activiteit en zijn succes over het
hoofd. Zij slaan de vele waarschuwingen in verband met zijn sluwheid in de
wind. Zij schijnen zelfs het bestaan van Satan te negeren.
Terwijl de mensen in onwetendheid verkeren over zijn listen, zit deze
waakzame vijand ze elk ogenblik op de hielen. Hij dringt zich op in
gezinnen, in alle straten van onze steden, in kerken, in nationale
instellingen, in rechtbanken, overal zaait hij verwarring, overal bedriegt
en misleidt hij, overal verwoest hij de geesten en lichamen van mannen,
vrouwen en kinderen, overal ontbindt hij gezinnen, zet hij aan tot haat,
wedijver, ruzie opstand en moord. De christelijke wereld schijnt te denken
dat deze dingen van God komen en moeten bestaan.
Satan probeert voortdurend de overwinning te behalen op Gods volk door de
grenspalen die hen van de wereld scheiden omver te werpen. Het oude Israël
werd tot zonde verleid toen het ondanks Gods verbod contact zocht met
heidense volken. Op dezelfde manier wordt het geestelijk Israël op een
dwaalspoor gebracht. De god dezer eeuw heeft hun overleggingen met blindheid
geslagen, zodat zij
het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus,
die het beeld Gods is." (2 Korintiërs 4:4). Wie geen overtuigde volgeling
van Christus is, is een volgeling van Satan. In het hart dat niet
wedergeboren is, heerst de liefde voor de zonde en overheerst de neiging om
de zonde te koesteren en haar goed te praten. Het hart dat wedergeboren is,
verafschuwt de zonde en verzet er zich onverbiddelijk tegen. Wanneer
christenen in gezelschap van goddelozen en ongelovigen willen zijn, stellen
ze zich bloot aan de verleiding. Satan houdt zich veilig op de achtergrond
en trekt heimelijk zijn sluier van bedrog voor hun ogen. Ze kunnen dan niet
zien dat dergelijk gezelschap juist bedoeld is om hun nadeel te berokkenen,
en terwijl ze geleidelijk aan steeds meer gaan lijken op de wereld in hun
karakter, woorden en daden, worden ze hoe langer hoemeer verblind.
Het
overnemen van wereldse praktijken bekeert de gemeente tot de wereld, nooit
de wereld tot Christus. Vertrouwdheid met de zonde doet de zonde
onvermijdelijk minder afschuwelijk schijnen. Wie met de dienaren van Satan
wil omgaan, zal na korte tijd niet meer bang zijn voor hun meester. Wanneer
we onze verplichtingen wensen na te komen en daarbij worden beproefd zoals
Daniël aan het hof van Babel, mogen we er zeker van zijn dat God ons zal
beschermen, maar als wij onszelf blootstellen aan de verleiding, zullen we
vroeg of laat vallen.
De verleider behaalt vaak de beste successen bij hen die er het minst op
bedacht zijn dat ze onder zijn controle staan. Mensen met talenten en een
goede opleiding worden bewonderd en gegierd, alsof deze kwaliteiten de
afwezigheid van de vreze des Heren kunnen goedmaken en deze mensen aanspraak
kunnen doen maken op Gods gunst. Talenten en ontwikkeling zijn op zichzelf
gaven van God, maar wanneer ze de plaats gaan innemen van godsvrucht,
wanneer ze de mens niet dichter tot God brengen, maar hem integendeel van
God verwijderen, worden ze een vloek en een valstrik. Velen zijn van mening
dat alles wat voor wellevendheid en verfijning doorgaat op één of andere
manier van Christus moet komen. Niets is echter minder waar. Deze
eigenschappen moeten het karakter van elke christen sieren, want zij kunnen
een grote invloed uitoefenen ten gunste van de ware godsdienst. Ze moeten
echter aan God zijn gewijd, want anders zijn ze evenzeer een kracht ten
kwade. Veel mensen die beschaafd en innemend zijn en zich niet zouden
verlagen tot een daad die gewoonlijk als immoreel wordt beschouwd, zijn
slechts verfijnde instrumenten in de handen van Satan. De aanstekelijke en
bedriegelijke aard van zijn invloed en voorbeeld maakt hen tot een
gevaarlijkere vijand voor Christus' zaak dan degenen die ontwetend en
onontwikkeld zijn.
Door zijn oprechte gebeden en zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in de Here
kreeg Salomo wijsheid van God, die de wereld met verbazing en bewondering
vervulde. Toen hij zich evenwel van de Bron van zijn kracht had afgewend en
op zichzelf ging bouwen, bezweek hij aan de verleiding. Op dat ogenblik
maakten de prachtige gaven die aan de wijste van alle koningen waren
geschonken hem slechts tot een geschikter instrument in handen van de vijand
der mensen.
Satan is er voortdurend op uit het verstand van de christenen te
verduisteren. Daarom mogen zij geen ogenblik vergeten dat „wij niet hebben
te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de
machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten
in de hemelse gewesten." (Efeziërs 6:12). De geinspireerde waarschuwing
weerklinkt door alle eeuwen tot in onze tijd: „Wordt nuchter en waakzaam. Uw
tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij
zal verslinden." (1 Petrus 5:8). „Doet de wapenrusting Gods aan, om te
kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels." (Efeziërs 6:11).
Vanaf de dagen van Adam tot in onze tijd heeft onze aartsvijand zijn macht
gebruikt om te onderdrukken en te verwoesten. Hij is zich nu aan het
voorbereiden op zijn laatste strijd tegen de gemeente. Allen die Christus
willen volgen, zullen in conflict komen met deze onverbiddelijke vijand. Hoe
meer de christen het goddelijke voorbeeld nabootst, des te meer maakt hij
zichzelf tot het doelwit van Satans aanvallen. Allen die voor God werken, de
misleidingen van de Boze aan het licht proberen te brengen en de mensen tot
Christus willen brengen, zullen het eens zijn met de uitspraak van Paulus
over het dienen van de Here „met alle ootmoed onder tranen en beproevingen."
Satan heeft Christus aangevallen met zijn felste en sluwste verleidingen,
maar hij werd in elk onderdeel van de strijd verslagen. Die strijd werd voor
ons gestreden. Door die overwinningen kunnen wij zegevieren. Christus zal
kracht schenken aan allen die erom vragen. Niemand kan zonder zijn eigen
toestemming door Satan worden overwonnen. De verleider kan onze wil niet aan
banden leggen en hij kan de mens niet tot zonde dwingen. Hij kan de mens wel
onder druk zetten en hem angst inboezemen, maar hij kan hem niet door de
zonde verontreinigen. Het feit dat Christus heeft overwonnen, moet zijn
volgelingen kracht geven om de strijd tegen Satan en de zonde moedig voort
te zetten.