De oorsprong van het
kwaad (29)
Voor velen
is de oorsprong van de zonde en de reden voor haar bestaan een bron van
grote, onoplosbare problemen. Zij zien het kwaad in hun omgeving, met al
zijn verschrikkelijke gevolgen: ellende, verdriet en leed. Zij vragen zich
af hoe dit alles mogelijk is onder het soevereine bestuur van een God die
oneindig in wijsheid, kracht en liefde is. Ze kunnen maar geen verklaring
vinden voor dit geheimenis. In hun onzekerheid en twijfel begrijpen ze de
duidelijke waarheid van Gods Woord, die beslissend is voor hun zaligheid,
niet. Er zijn mensen die in hun onderzoek naar de bestaansreden van de
zonde willen speuren op een gebied waarover God niets heeft geopenbaard.
Daarom vinden zij geen oplossing voor hun problemen. Zij die nogal
makkelijk twijfelen en kritiek leveren, grijpen dit aan als een
verontschuldiging voor hun verwerping van de woorden van de Heilige
Schrift. Er zijn ook mensen die geen bevredigende oplossing kunnen vinden
voor het ingewikkelde probleem van het kwaad omdat menselijke overlevering
en een onjuiste verklaring de leer van de Bijbel over het karakter van God,
de aard van zijn heerschappij en de beginselen die ten grondslag liggen aan
zijn maatregelen tegen de zonde, hebben verduisterd.
Het is niet
mogelijk de oorsprong van de zonde zo te verklaren dat er een reden voor
haar bestaan wordt gegeven. Toch kunnen wij wel genoeg te weten komen over
de oorsprong en de uiteindelijke uitroeiing van de zonde om de
rechtvaardigheid en barmhartigheid van God in al zijn maatregelen tegen het
kwaad volkomen duidelijk te maken. Niets wordt met zoveel nadruk in de
Bijbel geleerd als het feit dat God in geen enkel opzicht verantwoordelijk
kan worden gesteld voor het ontstaan van de zonde. God heeft zijn genade
niet willekeurig ingetrokken en er is geen fout in Gods bestuur gemaakt
waardoor men het ontstaan van de opstand zou kunnen verklaren. De zonde is
een indringer en er kan geen enkele reden voor haar bestaan worden gegeven.
Het is een geheimenis en is als zodanig onverklaarbaar. Als wij de zonde
goedpraten verdedigen wij haar. Als wij een verontschuldiging voor de zonde
zouden kunnen vinden of als wij een oorzaak zouden kunnen geven die haar
bestaan verklaart, zou de zonde geen zonde meer zijn. Onze enige definitie
voor de zonde is die welke God in zijn Woord heeft gegeven: „zonde is
wetteloosheid". Zonde is de uitwerking van een beginsel dat in strijd is
met de grote wet der liefde, de grondslag van Gods heerschappij.
Voordat de
zonde haar intrede deed, was er in het ganse heelal vrede en vreugde. Alles
was in volmaakte harmonie met de wil van de Schepper. De liefde tot God
overheerste alles en de liefde voor elkaar, was onbaatzuchtig.
Christus, het Woord, de eniggeboren Zoon van God, was één met de Vader - één
in natuur, één in karakter, één in doelstelling - het enige wezen van het
hele universum dat deel had aan het overleg en inzicht had in de plannen van
God. De Vader heeft door Christus alle hemelse wezens geschapen. „In Hem
zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn...
hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten",
(Kolossenzen 1:16) en de ganse hemel bracht hulde aan Christus en aan de
Vader.
Daar de wet
der liefde de grondslag is van Gods heerschappij, hing het geluk van alle
schepselen af van hun volmaakte naleving van haar rechtvaardige beginselen.
God verlangt dat al zijn schepselen Hem uit liefde dienen, dat ze Hem eer
brengen omdat zij zijn karakter met hun verstand waarderen. Hij schept geen
behagen in een gedwongen trouw en Hij laat iedereen vrij Hem uit eigen keuze
te dienen.
Er was
echter iemand die deze vrijheid heeft misbruikt. De zonde vindt haar
oorsprong in hem die naast Christus het meest door God was geëerd en onder
de hemelbewoners de hoogste macht en heerlijkheid had. Voor zijn val was
Lucifer, de belangrijkste cherub, heilig en onberispelijk. „Zo zegt de Here
HERE: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In
Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u... Gij waart
een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats
gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van
vlammende stenen. Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij
geschapen werdt, totdat er onrecht in u werd gevonden." (Ezechiël
28:12-15).
Lucifer had in Gods gunst kunnen blijven en bemind en geëerd zijn door de
hemelse heerscharen. Hij had zijn gezag kunnen gebruiken om anderen tot
zegen te zijn en om zijn Schepper te verheerlijken. Maar de profeet had ook
gezegd: „Trots was uw hart op uw schoonheid - met uw luister hebt gij ook uw
wijsheid teniet doen gaan" (vers 17). Geleidelijk ontstond bij Lucifer het
verlangen naar zelfverheerlijking. „Gij hebt in uw hart uzelf gelijkgesteld
met een god". „En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven
de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst...
Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste
gelijkstellen" (vers 6, Jesaja 14:13,14).
In plaats dat Lucifer Gods schepselen ervan overtuigde om God boven alles
lief te hebben en Hem in de eerste plaats trouw te zijn, heeft hij hen ertoe
proberen over te halen hem, Lucifer, te dienen en te eren. Hij was jaloers
op de eer die de oneindige Vader aan zijn Zoon bewees en daarom streefde
deze vorst der engelen naar de macht die Christus alleen toekomt.
De ganse
hemel was er blij om dat ze de heerlijkheid van de Schepper mochten
weerkaatsen en zijn lof mochten verkondigen. Zolang God werd geëerd, heerste
er overal vrede en vreugde. Maar toen verstoorde een wanklank de hemelse
harmonie. Het dienen en verheerlijken van het eigen-ik, dat in strijd is
met het plan van de Schepper, verwekte boze gevoelens bij schepselen voor
wie Gods heerlijkheid het allerbelangrijkste had moeten zijn. De hemelse
raden hebben met Lucifer gepleit. De Zoon van God heeft hem gewezen op de
grootheid, goedheid en rechtvaardigheid van de Schepper en op het heilige,
onveranderlijke karakter van zijn wet. God zelf had de hemelse orde zo
ingesteld. Als Lucifer die overtrad, zou hij zijn Schepper beledigen en zijn
eigen ondergang bewerken. Maar deze waarschuwing, die in oneindige liefde en
barmhartigheid werd gegeven, lokte alleen verzet uit. Lucifer heeft zijn
afgunst op Christus laten overheersen en zo werd hij hoe langer hoe meer
verhard in het kwaad.
Hij was
trots op zijn eigen heerlijkheid en ging daardoor naar opperheerschappij
verlangen. Lucifer had geen waardering voor de grote eer die God hem had
bewezen en hij was zijn Schepper er niet dankbaar voor. Hij beroemde zich
op zijn schitterende pracht en verheven positie en wilde God evenaren. De
hemelbewoners hadden hem lief en eerden hem. Het was een vreugde voor de
engelen zijn bevelen te mogen uitvoeren en hij was met meer wijsheid en
heerlijkheid bekleed dan alle andere. Maar de Zoon van God was de Heerser
van het heelal, bekleed met dezelfde macht en hetzelfde gezag als de Vader.
Christus nam deel aan elk goddelijk overleg, terwijl het Lucifer niet was
toegestaan op deze wijze betrokken te zijn bij de plannen van God. „Waarom,
moet Christus de eerste plaats innemen?", vroeg deze machtige engel zich af.
„Waarom wordt Hij méér geëerd dan ik?"
Lucifer
verliet zijn plaats in de onmiddellijke nabijheid van God om tweedracht te
zaaien onder de engelen. Hij ging in alle stilte en in het geheim te werk. Hij
slaagde erin zijn ware bedoelingen onder de schijn van eerbied voor God te
verbergen. Hij probeerde ontevredenheid te verwekken over de wetten waaronder
de hemelse wezens waren gesteld en hij zinspeelde erop dat die wetten een
onnodige dwang oplegden. Hij zei dat de engelen van nature heilig waren en
daarom het recht moesten hebben te doen wat ze zelf wilden. Hij probeerde
sympathie op te wekken voor zichzelf door de zaken zo voor te stellen dat God
hem onrechtvaardig behandelde daar Hij Christus de grootste eer bewees. Hij
beweerde dat hij met zijn streven naar meer macht en eer niet zichzelf wilde
verheerlijken, maar de vrijheid van alle hemelbewoners veilig wilde stellen,
zodat ze „een hoger bestaan" zouden kunnen leiden.
God heeft in
zijn grote barmhartigheid lang geduld gehad met Lucifer. Hij werd niet
onmiddellijk uit zijn hoge positie verwijderd toen hij ontevreden begon te
worden - zelfs niet toen hij zijn onrechtmatige aanspraken onder de trouwe
engelen begon te verspreiden. Hij werd lange tijd in de hemel geduld. Steeds
weer werd hem vergiffenis aangeboden, op voorwaarde dat hij tot inkeer kwam
en zich aan Gods gezag onderwierp. In zijn oneindige liefde en wijsheid
probeerde God hem van zijn dwaling te overtuigen. Het was de eerste keer dat
er opstand was in de hemel. Lucifer zelf zag in het begin niet waartoe zijn
daden zouden leiden. Hij begreep zijn eigen gevoelens niet. Maar toen het was
bewezen dat zijn aanklacht ongegrond was, zag Lucifer duidelijk in dat hij
ongelijk had, dat Gods eisen rechtvaardig waren en hij dit voor alle
hemelbewoners moest erkennen. Had hij dat gedaan, dan zou hij zichzelf en vele
engelen hebben gered. Hij was nog niet volledig in opstand tegen God gekomen.
Hoewel hij zijn plaats als beschuttende cherub had verlaten, zou hij in zijn
ambt zijn hersteld als hij tot God had willen terugkeren, de wijsheid van de
Schepper had willen erkennen en bereid was de plaats in te nemen die hem was
aangewezen in het plan van God. Maar hij was hoogmoedig en weigerde zich te
onderwerpen. Hij bleef volharden in zijn dwaling, hij beweerde dat hij geen
berouw hoefde te hebben en kwam openlijk in opstand tegen zijn Schepper.
Vanaf dat ogenblik zette hij al
zijn krachten in om zijn misleidingscampagne te voeren ten einde de sympathie
van de engelen die onder zijn leiding hadden gestaan te winnen. Zelfs het feit
dat Christus hem had gewaarschuwd en hem raad had gegeven, werd verdraaid om
zijn verraderlijke plannen te dienen. Aan de engelen die het meest aan hem
gehecht waren, had Satan gezegd dat hij verkeerd werd beoordeeld, dat zijn
positie niet werd geëerbiedigd en dat zijn vrijheid werd beknot. Eerst begon
hij Christus' woorden verkeerd voor te stellen, waarna hij zijn toevlucht nam
tot het verdraaien van feiten en tot leugens, waarbij hij Gods Zoon ervan
beschuldigde hem te willen vernederen voor al de hemelbewoners. Hij probeerde
ook een conflict uit te lokken tussen hem en de trouwe engelen.
Allen die hij niet tot opstand kon aanzetten en niet geheel tot zijn kant kon
overhalen, beschuldigde hij van onverschilligheid tegenover de belangen van
de hemelse wezens. Hij beschuldigde alle engelen die God trouw bleven van het
onrecht dat hij deed. Om zijn beschuldiging dat God niet fair tegenover hem
was geweest kracht bij te zetten, nam hij zijn toevlucht tot het verdraaien
van de woorden en daden van de Schepper. Zijn tactiek bestond in het zaaien
van verwarring, door de engelen te benaderen met sluwe argumenten met
betrekking tot Gods bedoelingen. Alles wat eenvoudig was, hulde hij in een
waas van geheimzinnigheid en door een listige verdraaiing deed hij de engelen
twijfelen aan de duidelijke uitspraken van God. Zijn hoge positie, waardoor
hij nauw betrokken was bij Gods bestuur, gaf meer overtuigingskracht aan zijn
voorstelling van zaken en zo lieten vele engelen zich overhalen om samen met
hem in opstand te komen tegen Gods gezag.
God heeft in
zijn wijsheid Satan toegelaten zijn actie te voeren tot het ogenblik dat de
ontevredenheid omsloeg in openlijke opstand. Zijn plannen moesten volledig ten
uitvoer worden gebracht, zodat iedereen hun ware aard en bedoelingen kon
inzien. Lucifer stond als de beschuttende cherub in hoog aanzien. Hij was
geliefd bij de hemelbewoners en oefende een grote invloed op hen uit. Niet
alleen de hemelbewoners, maar ook alle andere werelden die de Schepper tot
aanschijn had geroepen, stonden onder Gods heerschappij. Satan dacht dat als
hij de engelen in zijn opstand kon meeslepen, hij dat ook met de andere
werelden zou kunnen doen. Hij had zijn zaak op een listige manier naar voren
gebracht en had allerlei drogredenen en bedrieglijke voorstellingen aangewend
om zijn doel te bereiken. Hij kon bijzonder goed misleiden en door zijn
leugens had hij nu een behoorlijke voorsprong. Zelfs de trouwe engelen konden
zijn karakter niet helemaal doorzien of beseffen waarop zijn activiteiten
zouden uitlopen.
Satan had
zo'n hoog aanzien genoten en al zijn werken waren gehuld in zo'n waas van
geheimzinnigheid dat het moeilijk was om de ware aard van zijn werk voor de
engelen bloot te leggen. Als de zonde niet tot volle ontplooiing kwam, zou ze
niet zo slecht schijnen als ze in feite is. De zonde was iets nieuws in Gods
universum en de heilige wezens kenden haar aard en boosaardigheid niet. Zij
konden zich niet voorstellen welke verschrikkelijke gevolgen zouden
voortvloeien uit de verwerping van Gods wet. In den beginne had Satan gedaan
alsof hij God trouw was. Hij beweerde dat hij de eer van God, de
onwankelbaarheid van zijn heerschappij en het welzijn van de hemelbewoners
nastreefde. Terwijl hij ontevredenheid zaaide onder de engelen die onder zijn
leiding stonden, had hij op listige wijze de indruk gewekt dat hij juist een
eind wilde maken aan die ontevredenheid. Wanneer hij aandrong op veranderingen
in de organisatie en de wetten van Gods bestuur, gebeurde dit onder het
voorwendsel dat deze veranderingen nodig waren om de harmonie in de hemel te
verzekeren.
Bij de
bestrijding van de zonde kon God alleen rechtvaardigheid en waarheid
gebruiken. Satan kon doen wat God niet kon: hij kon misleiden en bedriegen.
Hij had geprobeerd het Woord van God te vervalsen en had de engelen een
verkeerde voorstelling gegeven van Gods beleid: hij had beweerd dat God
onrechtvaardig was geweest bij het opleggen van wetten en voorschriften aan de
hemelbewoners, dat God alleen zichzelf wilde verheerlijken door onderwerping
en gehoorzaamheid van zijn schepselen te eisen. Daarom moest het bewijs aan
de bewoners van de hemel en aan die van de andere werelden worden geleverd dat
Gods bestuur wél rechtvaardig was en dat zijn wet wél volmaakt was. Satan deed
alsof hij het welzijn van het heelal wilde bevorderen. Het ware karakter van
de overweldiger en zijn ware bedoelingen moesten door allen begrepen worden.
Hij moest de tijd krijgen om door zijn boze werken te laten zien wie hij
eigenlijk is.
Satan had de
tweedracht die hij door zijn optreden in de hemel had gezaaid aan Gods wet en
aan Gods bestuur toegeschreven. Hij verkondigde dat al het kwaad het gevolg
was van Gods heerschappij. Hij beweerde dat het in zijn bedoeling lag Gods
wetten en verordeningen te verbeteren. Daarom moest hij de kans krijgen zijn
beweringen waar te maken en de resultaten van de door hem voorgestelde
wijzigingen in Gods wet eens te laten zien. Zijn eigen werk zou hem moeten
veroordelen. Satan had vanaf het begin beweerd dat hij geen opstandeling was.
Het ganse heelal moest zien hoe de bedrieger zou worden ontmaskerd.
Zelfs toen de
beslissing was gevallen dal hij niet langer in de hemel mocht blijven,
vernietigde de oneindige Wijsheid Satan niet. Aangezien God alleen uit liefde
gediend wil worden, moet de trouw van zijn schepselen berusten op de
overtuiging van zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid. Daar de bewoners van
de hemel en van de andere werelden niet voorbereid waren op het doorgronden
van het wezen en de gevolgen van de zonde, zouden zij, als Satan op dal
ogenblik was vernietigd, niet hebben kunnen inzien dat God rechtvaardig en
barmhartig is.
Als Satan onmiddellijk was uitgeroeid zouden zij God meer uit vrees dan uit
liefde hebben gediend. De invloed van de bedrieger zou niet helemaal
teniet zijn gedaan en de geest van opstandigheid zou evenmin volkomen zijn
uitgeroeid. Het kwaad moest tot rijpheid komen. Voor het eeuwig heil van het
hele universum moest Satan de kans krijgen zijn beginselen volledig te
ontwikkelen, zodat zijn beschuldiging tegen Gods heerschappij door alle
schepselen in het juiste licht kon worden gezien en de rechtvaardigheid en
barmhartigheid van God en de onveranderlijkheid van zijn wet voor eeuwig boven
elke verdenking verheven zouden zijn.
Satans
opstand moest in alle eeuwigheid een les zijn voor het heelal en voor eeuwig
getuigen van het wezen en de verschrikkelijke gevolgen van de zonde.
Satans heerschappij en de gevolgen daarvan voor mensen en engelen, zouden
laten zien waartoe het verwerpen van Gods gezag leidt. Zijn bestuur zou
bewijzen dat zonder Gods heerschappij en Gods wet er geen welzijn mogelijk is
voor de schepselen die Hij gemaakt heeft. Op die manier zou het verloop van
dit verschrikkelijke experiment van verzet voor alle heilige wezens een
voortdurende waarschuwing zijn tegen misleiding in verband met de aard van de
overtreding, en zou het hen beschermen tegen de zonde en de straf die daarop
staal.
Tot aan het
eind van de strijd in de hemel bleef de grote overweldiger zich verdedigen.
Toen hij hoorde dat hij met al zijn aanhangers uit het oord der gelukzaligheid
zou worden verbannen, toonde de rebel openlijk zijn minachting voor de wet van
de Schepper. Hij zei nog eens dat de engelen geen toezicht nodig hadden, maar
vrij moesten zijn hun eigen wil te doen, die hen altijd op de goede weg zou
brengen. Hij verwierp Gods inzettingen omdat ze volgens hem leidden tot
vrijheidsbeperking en verklaarde dat hij Gods wet wilde afschaffen. Hij zei
dat als de hemelse heerscharen bevrijd waren van de dwang van de wet ze een
beter en luisterrijker bestaan zouden kunnen leiden.
Satan en zijn aanhangers gaven unaniem de schuld van hun opstand aan Christus
en verklaarden dat als ze niet waren terechtgewezen, ze nooit in opstand
zouden zijn gekomen. Hardnekkig en uitdagend volhardden zij in hun ontrouw en
probeerden tevergeefs Gods bestuur omver te werpen. Zij beweerden dat zij de
onschuldige slachtoffers van een onderdrukkende macht waren. Zo werden Satan
en al zijn sympathisanten tenslotte uit de hemel gebannen.
Dezelfde
geest die de opstand in de hemel ontketende, zet nog steeds aan tot rebellie
op aarde. Satan heeft dezelfde tactiek die hij voor de engelen gebruikte, ook
aangewend voor de mens. Zijn geest beheerst nu "de kinderen der
ongehoorzaamheid". Ze proberen net zoals hij de grenzen die Gods wet oplegt te
overschrijden en beloven de mensen dat ze vrij zullen zijn wanneer ze haar
geboden overtreden.
Als de zonde
wordt veroordeeld, verwekt dat nog altijd haat en tegenstand. Wanneer Gods
waarschuwingsboodschap tot het geweten van de mens gaat spreken, zet Satan de
mensen ertoe aan allerlei verontschuldigingen te bedenken en bij het
bedrijven van hun zonden de sympathie van anderen te wekken. In plaats dat zij
hun fouten verbeteren, verwekken zij verontwaardiging tegen de persoon die
hen terechtwijst, alsof hij de enige oorzaak van de moeilijkheden is. Sinds
de tijd van de rechtvaardige Abel tot vandaag hebben de mensen deze geest
geopenbaard tegenover hen die de zonde durfden te veroordelen.
Satan heeft
de mens tot zonde verleid door dezelfde verkeerde voorstelling van het
karakter van God die hij al in de hemel had gegeven, waardoor God als een
strenge tiran werd beschouwd. Nu hij daar tot dusver in geslaagd is,
verkondigt hij dat Gods onrechtvaardige beperkingen tot de val van de mens
hebben geleid, zoals ze ook zijn opstand hebben uitgelokt.
De Eeuwige
beschrijft zijn eigen karakter echter als volgt: „HERE, HERE, God, barmhartig
en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die
goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en
zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig" (Exodus
34:6,7).
Door de
verbanning van Satan uit de hemel toonde God zijn rechtvaardigheid en redde
Hij de eer van zijn troon. Toen de mens had gezondigd door toe te geven aan de
misleidingen van deze afvallige geest, gaf God het bewijs van zijn liefde door
het schenken van zijn eniggeboren Zoon om te sterven voor de gevallen
mensheid. Gods karakter wordt geopenbaard in de verzoening. Door het machtige
argument van het kruis ziet het ganse heelal dat de weg der zonde die
Lucifer is opgegaan zeker niet aan Gods heerschappij kan worden
toegeschreven.
In de strijd
tussen Christus en Satan tijdens het optreden van de Heiland op aarde werd het
karakter van de aartsbedrieger ontmaskerd. Niets kon Satan zo doeltreffend in
ongenade laten vallen bij de engelen in de hemel en bij het ganse heelal als
de wrede strijd die hij heeft gevoerd tegen de Verlosser der wereld. De
verregaande godslastering van zijn eis dat Christus hem hulde moest brengen,
zijn aanmatigende overmoed om Hem naar de top van de berg en naar de "rand van
het dak des tempels" te brengen, de boosaardige opzet die hij openbaarde toen
hij Christus aanspoorde om zich van de duizelingwekkende hoogte naar beneden
te werpen, de nooit aflatende boosaardigheid die Hem van de ene plaats naar de
andere achtervolgde en daarbij de priesters en het volk ophitste om zijn
liefde te versmaden en tenslotte uit te roepen: „Kruisig Hem! Kruisig Hem!"
Wekte de verbazing en verontwaardiging van het ganse heelal.
Door Satans
influisteringen heeft de wereld Christus verworpen. De vorst van het kwaad
heeft al zijn kracht en al zijn listen gebruikt om Jezus te vernietigen, want
hij zag wel dat de barmhartigheid, de liefde, het medelijden en de erbarming
van de Heiland het karakter van God aan de wereld toonden. Satan bestreed elke
aanspraak van Gods Zoon en heeft mensen als zijn medewerkers gebruikt om leed
en ellende te brengen in het leven van de Heiland. De drogredenen en het
bedrog waarmee hij het werk van Jezus heeft willen tegenwerken, de haat die
door „de kinderen der ongehoorzaamheid" aan de dag is gelegd, zijn wrede
beschuldigingen tegen Hem wiens leven van een ongeëvenaarde goedheid getuigde,
vloeiden voort uit een diepgewortelde haat. Het opgekropte vuur van afgunst,
kwaadaardigheid, haat en wraakzucht daalde neer op Gods Zoon aan het kruis op
Golgotha, terwijl de ganse hemel zwijgend en met afschuw dit gebeuren
gadesloeg
Toen het
grote offer was gebracht, voer Christus ten hemel en wilde niet door de
engelen worden aanbeden voordat Hij het verzoek had uitgesproken: „Ik wil,
dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn" (Johannes 17:24). Toen kwam met
onuitsprekelijke liefde en kracht het antwoord van de troon van de Vader: „En
Hem moeten alle engelen Gods huldigen" (Hebreeën 1:6). Er was geen enkele smet
op Jezus. Er was een eind gekomen aan zijn vernedering, zijn offer was
gebracht en nu werd Hem een naam gegeven die boven elke andere naam verheven
is.
Nu stond de
schuld van Satan onherroepelijk vast. Hij had zijn ware aard als leugenaar en
moordenaar laten zien. Het was nu duidelijk dat hij dezelfde geest waarmee
hij heerste over de mensen die onder zijn macht stonden, zou hebben
geopenbaard als het hem was toegestaan over de bewoners van de hemel te
heersen. Hij had beweerd dat de overtreding van Gods wet vrijheid en
verbetering zou brengen, maar men kon nu vaststellen dat ze tot slavernij en
vernedering had geleid.
Satans
leugenachtige beschuldigingen tegen het karakter van God en het godsbestuur
waren nu helemaal duidelijk. Hij had God ervan beschuldigd slechts zijn eigen
verheerlijking na te streven door onderwerping en gehoorzaamheid van zijn
schepselen te eisen en had verkondigd dat terwijl God zelfverloochening van
anderen eiste, Hij zelf geen zelfverloochening toonde en geen enkel offer
bracht.
Nu bleek duidelijk dat de Heerser van het heelal voor de zaligheid van de
gevallen en zondige mens het grootste offer had gebracht dat ooit door de
liefde kon worden gebracht, want „God was in Christus de wereld met Zichzelf
verzoenende" (2 Korintiërs 5:19). Men zag ook dat terwijl Lucifer door zijn
verlangen naar eer en opperheerschappij de deur had geopend voor het
binnensluipen van de zonde, Christus Zich had vernederd en trouw was gebleven
tot de dood om de zonde te vernietigen.
God had zijn
afschuw voor de beginselen van de opstand laten zien. De ganse hemel kon zowel
door de veroordeling van Satan als door de verlossing van de mens zijn
rechtvaardigheid inzien. Lucifer had beweerd dat als Gods wet onveranderlijk
was en als de straf op de overtreding van die wet niet kon worden
kwijtgescholden, Gods genade voor eeuwig moest worden ontzegd aan elke
overtreder. Hij had gezegd dat de zondige mensheid absoluut geen aanspraak
meer kon maken op verlossing en dat zij dus zijn rechtmatige prooi was. Maar
de kruisdood van Christus was een argument ten gunste van de mens - een
argument dat niet kon worden weerlegd. De straf van de wet viel op Hem die
Gode gelijk was en het stond de mens vrij de gerechtigheid van Christus aan
te nemen en door een leven van berouw en verootmoediging te overwinnen zoals
Gods Zoon de macht van Satan had overwonnen. Zodoende is God rechtvaardig en
tegelijk ook de Rechtvaardigmaker van allen die in Christus geloven.
Maar Christus
is niet alleen naar deze wereld gekomen om te lijden en te sterven voor de
verlossing van de mens. Hij is ook gekomen om „de wet te verheerlijken en
groot te maken"; Hij kwam niet alleen om de mensen de juiste betekenis van de
wet te leren, maar ook om aan alle werelden van het heelal te laten zien dat
Gods wet onveranderlijk is.
Als de eisen van de wet gewoon te niet gedaan konden worden, had Gods Zoon
zijn leven niet hoeven te geven om verzoening te doen voor de overtreding
daarvan. De dood van Christus bewijst dat de wet onveranderlijk is. Het
offer dat de Vader en de Zoon in hun oneindige liefde hebben gebracht om de
zondaren te verlossen, laat aan het ganse heelal zien dat rechtvaardigheid en
barmhartigheid het fundament zijn van Gods wet en van zijn heerschappij.
Alleen het verlossingsplan kon dat openbaren.
Bij de
uiteindelijke voltrekking van het vonnis zal het duidelijk zijn dat er geen
enkele rede bestaat voor de zonde. Wanneer de Rechter der ganse aarde aan
Satan zal vragen: „Waarom ben je tegen Mij in opstand gekomen en heb je Mij de
onderdanen van mijn Koninkrijk ontnomen?" Zal de aanstichter van het kwaad
geen enkele verontschuldiging kunnen aanvoeren. Iedereen zal met stomheid
geslagen zijn en de opstandige heerscharen zullen geen woord kunnen
uitbrengen.
Het kruis
van Golgotha verklaart dat de wet onveranderlijk is en verkondigt aan het
universum dat het loon dat de zonde geeft de dood is. Toen de Heiland de
doodskreet „Het is volbracht" slaakte, werd de doodsklok over Satan geluid. De
grote strijd die al zo lang aan de gang was, werd op dat ogenblik beslist en
de uiteindelijke uitroeiing van het kwaad stond toen vast. De Zoon van God
ging door de poorten des doods, „opdat Hij door zijn dood hem, die de macht
over de dood had, de duivel, zou onttronen" (Hebreeën 2:14). Lucifers
verlangen om zichzelf te verheerlijken, had hem ertoe gebracht de woorden.
„Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten... mij
aan de Allerhoogste gelijkstellen", uit te spreken.
Maar God had
gezegd: "Ik maakte u tot as op de grond... verdwenen zijt gij - voor altijd!"
(Jesaja 14:13,14; Ezechiël 28:18,19). „Want zie, de dag komt, brandend als een
oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn
als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de HERE der
heerscharen -welke hun wortel noch tak zal overlaten" (Maleachi 4:1).
Het ganse
heelal zal kunnen zien wat het wezen en de gevolgen van de zonde zijn. De
volledige uitroeiing van de zonde, die de engelen toen angst zou hebben
ingeboezemd en God zou hebben onteerd, zal nu zijn liefde bewijzen en zijn eer
bevestigen voor alle schepselen van het heelal, die zich verlustigen in het
doen van zijn wil en in wier hart zijn wet is. Het kwaad zal nooit meer
voorkomen.
Gods Woord zegt: „Geen tweemaal verheft zich de benauwdheid" (Nahum 1:9).
De wet van God, die Satan had gebrandmerkt als een juk der slavernij, zal
worden geëerd als de wet der vrijheid. Een gelouterde en beproefde schepping
zal eeuwig trouw blijven aan Hem wiens ondoorgrondelijke liefde en oneindige
wijsheid volledig zijn geopenbaard. (Grote Conflict - E.G.White)