Het onderzoekend oordeel (28)
De profeet Daniël zegt: „Terwijl ik bleef
toekijken werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder,
zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon
bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur, en een stroom
van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem
en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. De vierschaar zette zich
neder en de boeken werden geopend" (Daniël, 7:9,10).
Zo zag de profeet in een visioen de grote, plechtige dag waarop het karakter
en het leven van de mensen zullen worden onderzocht door de Rechter der
gehele aarde en iedereen „naar zijn werken" zal ontvangen. De Oude van dagen
is God de Vader. De dichter van de Psalmen zegt: „Eer de bergen geboren
waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot
eeuwigheid zijt Gij God" (Psalm 90:2). Hij, de Bron van alle leven en de
Oorsprong van alle wetten, zal de oordeelszitting leiden en engelen,
„duizendmaal duizenden en tienduizend maal tienduizenden", zullen als
gerechtsdienaren en getuigen aanwezig zijn op deze grote rechtszitting.
„En zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; Hij
begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Deze; en Hem werd
heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en
talen dienden Hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet
zal vergaan, en Zijn Koningschap is een, dat onverderfelijk is" (Daniël
7:13,14). De „komst van Christus" die in deze tekst wordt beschreven is niet
zijn wederkomst naar onze aarde. Hij begaf Zich naar de Oude van dagen in de
hemel om de „heerschappij en eer en koninklijke macht" te ontvangen die. Hem
zullen worden gegeven aan het eind van zijn optreden als Middelaar.
Deze komst - en niet de wederkomst naar deze aarde - was voorzegd in de
profetie die in vervulling zou gaan aan het eind van de 2300 avonden en
morgens in 1844. Onze Hogepriester gaat vergezeld van engelen het heilige
der heiligen binnen en verschijnt voor God om zijn bemiddeling ten gunste
van de mens af te sluiten - om het onderzoekend oordeel te doen plaatsvinden
en verzoening te doen voor allen die waardig geacht worden". In de
schaduwdienst mochten alleen zij die hun zonden voor God hadden beleden en
ze door het bloed van het zondoffer naar het heiligdom hadden overgebracht
aan de dienst op de Grote Verzoendag deelnemen. Zo zullen op de grote dag
van de uiteindelijke verzoening en het onderzoekend oordeel alleen de
gevallen van Gods kinderen worden onderzocht. Het oordeel over de
ongelovigen is iets heel anders en vindt later apart plaats. „Want het is nu
de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint,
wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam zijn aan het evangelie
Gods?" (1 Petrus 4;17).
Het vonnis zal worden uitgesproken aan de hand van boeken in de hemel,
waarin de namen en werken van de mensen zijn opgetekend. De profeet Daniel
zegt: „De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend". Johannes,
de ziener van Patmos, heeft dit thema ook beschreven en voegt er nog aan
toe: En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden
werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar
hun werken" (Openbaring 20:12). In het boek des levens staan de namen van
allen die God hebben gediend. Jezus zei aan zijn discipelen: „Verheugt u,
dat uw namen staan opgetekend in de hemelen" (Lucas 10:20). Paulus spreekt
over zijn trouwe medearbeiders, „wier namen staan in het boek des levens" (Fillippenzen
4:3). Daniel, die de eeuwen overzag en „een tijd van grote benauwdheid,
zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan" voorzegde, zegt dat Gods
volk zal ontkomen; „al wie in het boek geschreven wordt bevonden", Johannes
zegt in de Openbaring dat „alleen zij, die geschreven zijn in het boek des
levens van het Lam", de stad Gods zullen mogen betreden. (Daniel 12:1;
Openbaring 21:27).
Er is een „gedenkboek" voor God geschreven, waarin de goede werken staan
opgetekend van hen, „die de HERE vrezen en zijn naam in ere houden". (Maleachi
3:16). Hun woorden van geloof en hun daden van liefde staan in de hemel
opgetekend. Ook Nehemia verwijst daarnaar wanneer hij zegt: „Gedenkt mij,
mijn God, hierom en wis de weldaden niet uit, die ik aan het huis van mijn
God en aan zijn instellingen bewezen heb" (Nehemia 13:14). In Gods
gedenkboek staat elke goede daad voor eeuwig opgetekend. Elke verleiding die
is weerstaan, elk kwaad dat is overwonnen, elk woord van medeleven dat is
uitgesproken, wordt er getrouw in opgenomen. Elk offer, alle moeite en
verdriet die men terwille van Christus heeft doorstaan, zijn opgeschreven.
De Psalmist zegt in dit verband: „Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld,
doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek?" (Psalm 56:9).
Er is ook een boek met de zonden van de mensen. „Want God zal elke daad doen
komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad".
„Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap
geven op de dag des oordeels". De Heiland zei ook: „Want naar uw woorden
zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld
worden" (Prediker 12:14; Matteus 12:36,37). De geheime bedoelingen en
beweegredenen zijn opgeschreven in het feilloze register, want God zal
„hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht brengen en de
raadslagen der harten openbaar maken" (1 Korintiërs 4:5).
„Zie, het staat voor Mij geschreven... uw ongerechtigheden en de
ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, zegt de HERE" (Jesaja 65:6,7).
God onderzoekt de daden van ieder mens. Ze worden opgetekend als ze goed
zijn, maar ook als ze slecht zijn. Naast elke naam wordt elk verkeerd woord,
elke zelfzuchtige daad, elk plichtsverzuim, elke verborgen zonde en alle
huichelarij met buitengewone nauwkeurigheid in de boeken des hemels
opgeschreven. De engel die de boeken bijhoudt, noteert alle waarschuwingen
en berispingen van de hemel die niet ter harte zijn genomen en ook de
verspilde tijd, de kansen die men heeft laten voorbijgaan, de positieve of
negatieve invloed die men heeft uitgeoefend en alle verstrekkende gevolgen
daarvan.
Gods wet is de maatstaf waaraan het karakter en het leven van de mensen. in
het oordeel zullen worden getoetst. De Prediker zegt: "Vrees God en
onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke
daad doen komen in het gericht over al het verborgen". (Prediker 12:13,14).
De apostel Jacobus vermaant de broeders: „Spreek zo en handelt zo als
(mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden" (Jacobus
2:12).
Zij die in het oordeel „waardig gekeurd" worden, zullen deel hebben aan de
opstanding van de rechtvaardigen. Jezus zei: „Maar die waardig gekeurd zijn
deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden... zijn
aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der
opstanding zijn" (Lucas 20:35,36), en Hij zei ook: „Zij zullen uitgaan, wie
het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven" (Johannes 5:29). De
rechtvaardige doden zullen pas worden opgewekt na het oordeel, waarop zij
„waardig gekeurd" zijn om deel te hebben aan „de opstanding ten leven".
Daarom zullen zij niet persoonlijk aanwezig zijn bij de rechtszitting,
wanneer hun leven zal worden onderzocht en er over hun geval zal worden
beslist.
Jezus zal daar optreden als hun Voorspraak om voor God te pleiten voor hun
zaak. „Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader,
Jezus Christus, de rechtvaardige" (1 Johannes 2:1). „Want Christus is niet
binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het
ware, maar in de hemel zelf, thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods
te ver,.iki jen". „Daarom kan Hij ook volkomen behouden, die door Hem tot
God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten" (Hebreeën 9:24;
7:25).
Wanneer de boeken in het oordeel worden geopend, gaat het leven van allen
die in Christus hebben geloofd aan Gods oog voorbij. Eerst komen de eerste
mensen die op aarde hebben geleefd aan de beurt. Daarna zal onze Voorspraak
de gevallen van alle geslachten die na hen zijn gekomen stuk voor stuk in
behandeling nemen en Hij eindigt met de mensen die nog in leven zijn. Elke
naam wordt afgeroepen en elk geval wordt nauwkeurig onderzocht. Bepaalde
namen worden aangenomen, andere worden verworpen. Wanneer in de boeken des
hemels nog zonden staan opgetekend van mensen die hun zonde niet hebben
beleden en waarvoor geen vergiffenis is geschonken, zullen hun namen uit het
boek des levens worden weggedaan en zullen hun goede werken die zijn
opgeschreven in het gedenkboek, worden uitgewist. God zei aan Mozes: „Wie
tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen" (Exodus 32:33). De
profeet Fzechiël zegt hierover: „Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van
zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet.. met geen van zijn rechtvaardige
daden zal rekening gehouden worden" (Ezechiël 18:24).
Bij de namen van allen die hun zonden hebben beleden en het verzoenend bloed
van Christus hebben aangenomen, staat in de boeken des hemels genoteerd dat
ze vergiffenis hebben ontvangen. Daar zij met Christus' gerechtigheid zijn
bekleed en hun karakter in harmonie is met Gods wet, zullen hun zonden
worden uitgewist en zullen ze »waardig worden gekeurd" om het eeuwig leven
te hebben. God heeft bij monde van de profeet Jesaja gezegd: „Ik, Ik ben
het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet"
(Jesaja 43:25). Jezus zei: „Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte
klederen, en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens,
maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor de engelen". „Een
ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal Ik ook belijden voor
mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de
mensen, die zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is"
(Openbaring 3:5; Mattheüs 10:32,33).
De grootste belangstelling die de mensen kunnen tonen voor de vonnissen van
aardse rechtbanken is maar een zwakke afschaduwing van de belangstelling in
de hemelse rechtsbanken, wanneer de namen die in het boek des levens
geschreven staan, worden beoordeeld door de Rechter der gehele aarde. De
goddelijke Middelaar pleit dat allen die de overwinning door het geloof in
zijn bloed hebben behaald, vergiffenis krijgen voor hun overtredingen, weer
een plaats in Eden zullen krijgen en gekroond zullen worden als
mede-erfgenamen met Hem om „de heerschappij van voorheen" weer uit te
oefenen. (Micha 4:8). Satan heeft met zijn pogingen om de mensheid te
bedriegen en te verleiden Gods plan met de schepping van de mens willen
verijdelen, maar Christus vraagt nu dat dit plan wordt uitgevoerd alsof de
mens nooit was gevallen. Hij vraagt niet alleen volledige vergeving en
volkomen rechtvaardigmaking voor zijn volgelingen, maar ook een aandeel aan
zijn heerlijkheid en een plaats op zijn troon.
Terwijl Jezus pleit voor allen die zijn genade hebben aangenomen, klaagt
Satan hen aan bij God. De aartsbedrieger wil hen doen twijfelen. Hij
probeert hun vertrouwen in God te ondermijnen. Hij tracht hen te scheiden
van zijn liefde en wil hen zijn wet laten overtreden. Nu vestigt hij de
aandacht op hun leven, op hun karakterfouten, op het grote verschil tussen
hen en Christus, op het feit dat ze hun Verlosser hebben beledigd en op al
de zonden waartoe hij hen heeft proberen te verleiden. Dit is trouwens de
reden waarom hij denkt dat zij zijn onderdanen zijn.
Jezus verontschuldigt hun zonden niet, maar wijst op hun berouw en hun
geloof. Terwijl Hij vergiffenis voor hen vraagt, laat Hij zijn doorboorde
handen aan de Vader en aan de engelen zien en zegt: "Ik ken hen bij naam. Ik
heb ze in mijn handpalmen gegrift". „De offeranden Gods zijn een verbroken
geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God" (Psalm
51:19).
Tot de aanklager van zijn volgelingen zegt Hij: „De HERE bestraffe u, satan,
ja de HERE, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout
uit het vuur gerukt?" (Zacharia 3:2). Christus zal zijn getrouwen bekleden
met zijn gerechtigheid, zodat Hij hen voor de Vader kan plaatsen als een
gemeente „stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" (Efeziérs
5:27). Hun namen staan opgetekend in het boek des levens en over hen staat
geschreven: „Zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het
waardig zijn" (Openbaring 3:4).
Zo zal de belofte van het nieuwe verbond volledig in vervulling gaan: „Ik
zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken." „In die
dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal de ongerechtigheid
van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar
zij zijn niet te vinden" (Jeremia 31:34; 50:20). „Te dien dage zal wat de
HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des
lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. En het zal
geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem,
heilig zal heten - ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven" (Jesaja
4:2,3).
Het onderzoekend oordeel en de uitdelging van de zonden moet voor de
wederkomst zijn voltooid. Daar de doden moeten worden geoordeeld op grond
van hetgeen in de boeken geschreven staat, is het uitgesloten dat de zonden
worden uitgewist voor het oordeel, waarin hun geval wordt onderzocht. De
apostel Petrus verklaart heel duidelijk dat de zonden van de gelovigen
zullen worden uitgedelgd „opdat er tijden van verademing mogen komen van het
aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u te voren bestemd was,
Jezus, zende" (Handelingen 3:19,20). Wanneer het onderzoekend oordeel heeft
plaats gehad, zal Christus terugkomen en „Hij zal zijn loon bij Zich hebben
om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is".
In het
oordeel zal het gebruik dat men van elk talent heeft gemaakt nauwkeurig
worden nagegaan. Hoe hebben wij het kapitaal dat God ons heeft geleend
gebruikt? Zal Christus bij zijn komst alles wat Hij ons heeft geleend met
rente terugkrijgen? Hebben wij alle vermogens die God ons heeft geschonken,
gebruikt tot eer van God en tot zegen van de wereld? Op welke manier hebben
wij onze tijd, onze pen, onze stem, ons geld, onze invloed gebruikt? Wat
hebben wij voor Christus gedaan in de persoon van de behoeftige en lijdende
medemens, de wees of de weduwe? God heeft ons aangesteld tot bewaarders van
zijn heilig Woord. Wat hebben we gedaan met het licht en de waarheid die Hij
ons geschonken heeft om de mensen kennis ter zaligheid bij te brengen? Er
wordt geen enkele waarde gehecht aan geloof in Christus zonder meer. Alleen
liefde die tot uiting komt in de werken wordt als echt beschouwd. Alleen
liefde maakt een daad waardevol voor God. Alles wat uit liefde wordt gedaan
- hoe gering het in de ogen van de mensen ook is - wordt door God aangenomen
en beloond.
De verborgen zelfzucht van de mensen komt in de hemelse boeken aan het
licht. Daar zijn de plichten tegenover onze medemensen die we hebben
verzuimd en onze nalatigheid tegenover de eisen van de Heiland opgeschreven.
Daar zullen we zien hoe vaak we aan Satan de tijd, de gedachten en de kracht
hebben gewijd die Christus toebehoorden. Het verslag dat de engelen naar de
hemel meenemen is teleurstellend. Verstandige mensen, mensen die volgelingen
van Christus beweren te zijn, worden volledig in beslag genomen door het
verwerven van aardse bezittingen of door het zoeken van plezier. Geld, tijd
en kracht worden opgeofferd aan uiterlijk vertoon en aan het bevredigen van
eigen behoeften. Er wordt maar heel weinig tijd besteed aan gebed en
bijbelstudie, aan gewetensonderzoek en schuldbelijdenis.
Satan beraamt ontelbare plannen om onze geest bezig te houden, omdat hij
niet wil dat we ons zouden bezighouden met het werk waar we het meest mee
vertrouwd zouden moeten zijn. De aartsbedrieger verafschuwt de grote
waarheden die het verzoenend offer en onze almachtige Middelaar openbaren.
Hij wil alleen zielen van Jezus en van zijn waarheid aftrekken. Zij die
willen delen in de zegeningen van het middelaarschap van Christus mogen zich
door niets laten afhouden van hun plicht tot volmaakte heiligheid in de
vreze Gods.
De kostbare uren die ze verspillen aan vermaak, aan uiterlijk vertoon en aan
het schrapen van geld, zouden ze moeten wijden aan een ernstig onderzoek van
het Woord der waarheid in een geest van gebed. Gods volk moet het onderwerp
van het heiligdom en het onderzoekend oordeel volledig begrijpen. Iedereen
moet persoonlijk op de hoogte zijn van de taak en het werk van onze
Hogepriester, want anders zal men onmogelijk het geloof hebben dat in deze
tijd noodzakelijk is, of de plaats kunnen innemen die God voor elk van ons
heeft bestemd. Iedereen moet zijn leven redden of verliezen. Het geval van
iedereen afzonderlijk zal voor Gods rechterstoel worden behandeld. Iedereen
zal tegenover de grote Rechter komen te staan. Daarom is het zo belangrijk
dat iedereen zich vaak verdiept in het plechtige moment wanneer de
vierschaar zich zal
neerzetten en de boeken zullen worden geopend, wanneer iedereen, zoals
Daniël zegt, zal worden geoordeeld aan het einde der dagen".
Iedereen die deze onderwerpen heeft begrepen, moet getuigen van de
belangrijke waarheid die God aan hem heeft toevertrouwd. Het heiligdom in de
hemel is het middelpunt van Christus' verzoeningswerk ten behoeve van de
mens. Iedereen die op aarde leeft, is erbij betrokken. Het geeft inzicht in
het verlossingsplan, brengt ons tot aan het einde der tijden en onthult de
triomfantelijke afloop van de strijd tussen gerechtigheid en zonde. Het is
van het allergrootste belang dat allen deze onderwerpen grondig bestuderen
en een antwoord kunnen geven aan iedereen die hen rekenschap vraagt van de
hoop die in hen is.
De bemiddeling van Christus in het hemelse heiligdom ten gunste van de mens
is in het verlossingsplan van even groot belang als zijn dood aan het kruis.
Met zijn dood nam dat werk een aanvang en na zijn opstanding is Hij ten
hemel gevaren om het te voltooien. Door het geloof moeten wij ingaan in het
binnenste van het voorhangsel „waarheen Jezus voor ons als voorloper is
binnengegaan" (Hebreeën 6:20). Daar wordt het licht van het kruis van
Golgotha weerkaatst. Daar krijgen we een duidelijker inzicht in de
verborgenheden van onze verlossing. Christus heeft een oneindige prijs
betaald voor de verlossing van de mens. Het offer dat gebracht is, weegt op
tegen de strengste eisen van Gods overtreden wet. Jezus heeft de weg naar de
genadetroon van de Vader opengesteld en door zijn bemiddeling kan het
oprechte verlangen van allen die in het geloof tot Hem komen aan God worden
voorgelegd.
„Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze
belijdt en nalaat, die vindt ontferming" (Spreuken 28:13). Als de mensen die
hun fouten verbergen en goedpraten konden zien hoe Satan zich over hen
verheugt en hoe hij Christus en de engelen bespot omdat zij zich zo
gedragen, zouden zij hun zonden onmiddellijk belijden en ze achterwege
laten. Satan probeert onze geest te beheersen door onze karakterfouten, en
hij weet dat hij zal slagen als wij deze gebreken koesteren. Daarom probeert
hij voortdurend de volgelingen van Christus met zijn fatale drogredenen wijs
te maken dat ze niet kunnen overwinnen. Maar Jezus pleit voor hen met zijn
doorboorde handen en zijn gebroken lichaam en zegt tot allen die Hem willen
volgen: „Mijn genade is u genoeg" (2 Korintiërs 12:9). „Neemt mijn juk op u
en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult
rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht". (Mattheüs
11:29,30). Daarom mag niemand denken dat zijn fouten onverbeterlijk zijn.
God zal geloof en genade schenken om ze te overwinnen.
We leven nu in de Grote Verzoendag. In de zinnebeeldige dienst moesten de
Israëlieten hun ziel verootmoedigen door hun zonden te belijden en zich te
vernederen voor God op het ogenblik dat de hogepriester verzoening deed voor
Israël, want anders zouden zij van het volk worden afgesneden. Zo moeten
allen die willen dat hun naam in het boek des levens blijft nu, in de korte
genadetijd die hun nog gegund is, hun ziel verootmoedigen voor God door hun
zonden te belijden en door oprecht berouw te tonen. Ze moeten een nauwkeurig
en grondig gewetensonderzoek instellen. Ze moeten breken met de
lichtzinnigheid waar zoveel mensen die zich christenen noemen van getuigen.
Iedereen die niet wil dat de slechte neigingen, die de overhand willen
hebben, overheersen, moet er ernstig tegen strijden. Deze voorbereiding is
een persoonlijke kwestie. Wij worden niet collectief gered. De reinheid en
de toewijding van de ene kunnen het tekort aan deze eigenschappen bij de
andere niet goedmaken.
Hoewel alle volken voor Gods vierschaar moeten verschijnen, zal Hij elk
geval toch even nauwkeurig onderzoeken als wanneer er maar één mens op aarde
was. Iedereen moet worden getoetst en „zonder vlek of rimpel of iets
dergelijks" worden bevonden. De afsluiting van het verzoeningswerk gaat
gepaard met plechtige gebeurtenissen. Er staan zeer grote belangen op het
spel. Het oordeel vindt nu plaats in het hemelse heiligdom. Dit werk is nu
al vele jaren aan de gang. Binnenkort - niemand weet wanneer - zullen de
levenden worden geoordeeld. Ons leven zal in de ontzagwekkende
tegenwoordigheid van God worden beoordeeld. In deze tijd is het meer dan
ooit nodig te denken aan de waarschuwing van Christus: „Ziet toe, blijft
waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is". (Marcus 13:33).
Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult
niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen" (Openbaring 3:3).
Wanneer het onderzoekend oordeel is afgesloten, zal over het lot van allen
„ten leven of ten dode" zijn beslist. Korte tijd voordat Christus op de
wolken des hemels verschijnt, zal ook de genadetijd afgelopen zijn. Christus
zegt in de Openbaring over die tijd: „Wie onrecht doet, hij doe nog meer
onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze
nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij wonde nog meer geheiligd. Zie
ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat
zijn werk is" (Openbaring 22:11,12).
De rechtvaardigen en de ongelovigen zullen nog in hun sterfelijke toestand
op aarde leven - de mensen zullen planten en bouwen, eten en drinken, zonder
zich ervan bewust te zijn dat de definitieve, onherroepelijke beslissing is
gevallen in het hemelse heiligdom. God heeft de ark voor de zondvloed, nadat
Noach was binnengegaan, achter hem gesloten en toen waren de ongelovigen
buitengesloten. Zeven dagen lang bleven de mensen, die niet wisten dat het
vonnis aan hen werd voltrokken, hun zorgeloos, genotzuchtig leven leiden en
dreven de spot met de waarschuwing van het komende oordeel. „Zo zal ook de
komst van de Zoon des mensen zijn" (Matteus 24:39), zei Jezus. In alle
stilte, onopgemerkt als een dief in de nacht, zal het beslissende uur
aanbreken, wanneer het lot van ieder mens wordt bepaald en het aanbod der
genade aan schuldige mensen voorgoed wordt ingetrokken.
„Waakt dan,... opdat hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde" (Marcus
1:35,36). Zij die vermoeid worden van het waken en weer het plezier van de
wereld zoeken, zijn in groot gevaar. Terwijl de zakenman volledig opgaat in
het maken van winst, terwijl de genotzoeker zich met hart en ziel overgeeft
aan zijn plezier, terwijl het modepoppetje volop meedoet aan de mode, kan
het gebeuren dat de Rechter der gehele aarde het vonnis uitspreekt: „Gij
zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden" (Daniël 5:27).