De God van Abraham, Izaak
en Jakob
Er zijn twee factoren die mij
motiveren om me opnieuw aan God te wijden. De eerste is de kennis van Gods grote
liefde voor mij, de tweede is de zekerheid van de spoedige wederkomst van
Christus. Er zullen beslist moeilijkheden komen voordat wij onze Heiland zien
van aangezicht tot aangezicht, maar terwijl we aanspraak maken op Zijn
beloften, kunnen we de toekomst vol vertrouwen tegemoet zien. De profetie geeft
aan dat de `grote’ dag van God heel dichtbij is. Heel de hemel is in
opschudding, vol verwachting van de redding van Gods getrouwe kinderen.
Mijn vertrouwen berust in Christus
zoals Hij in de Schriften wordt geopenbaard. “De Heer der heerscharen is met
ons; een burcht is ons de God van Jakob.” Wie is deze God van Jakob? En waarom
wordt Hij de God van Jakob genoemd? De Bijbel openbaart een boeiende
geschiedenis in Genesis 28 die mij veel vertrouwen geeft in de zorg, liefde en
betrokkenheid die God jegens ons betoont. Jakob, die Gods zegen en ook het
eerstgeboorterecht verlangde, bedroog met medewerking van zijn moeder Rebekka
zijn vader Izak door te doen alsof hij zijn broer Ezau was. Toen Ezau van dit
bedrog hoorde, zei hij: “Mijn vader zal spoedig sterven, en als de dagen van
rouw voorbij zijn, zal ik Jakob doden.”
Toen Jakob en Rebekka hoorden van
Ezau’s plannen, besloten ze dat Jakob het ouderlijk huis moest verlaten en
terwille van zijn leven moest vluchten naar het vaderland van Rebekka. Tijdens
zijn laatste gesprek met Jakob gebood zijn vader hem: “Neem geen vrouw uit de
dochters van Kanaän. Ga naar Paddan Aram - naar het huis van de vader van je
moeder en neem daar een vrouw voor jezelf.” Izak besloot zijn raad aan Jakob met
de woorden: “Moge de Almachtige God je zegenen... en je de zegen van Abraham
geven.”
En zo vluchtte Jakob voor de toorn
van zijn broer Ezau. Terwijl hij letterlijk rende voor zijn leven, had hij
ergens tussen Bersheba en Haran een ontzagwekkende ervaring met God. Aan het
eind van de tweede dag van de vlucht - net toen de zon onderging - besefte Jakob
dat hij een veilige plek moest zoeken om daar de nacht door te brengen. De
Bijbel zegt dat hij een grote steen vond om daar zijn hoofd op neer te leggen
als hij ging slapen.
Terwijl de zon wegzonk achter de
horizon, begon hij ongetwijfeld na te denken. Wat heb ik gedaan? Ik heb er wel
een rommeltje van gemaakt.
Mijn vader is rijk en ik zie er
uit als een schooier - een baard van twee dagen en kleren die er uitzien en
ruiken alsof ik ze tijden achter elkaar heb gedragen. Moet je naar mij kijken!
Hij begon zich af te vragen: Wat
zal er van mij worden? Zal ik vader en moeder ooit terugzien? Zal ik ooit weer
naar mijn land teruggaan? Wat heb ik gedaan? En hij begon te schreien.
Eindelijk, na wat gegeten te hebben, ging hij liggen om te slapen. Toen, zo
lezen we, droomde hij, “en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de
top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en
daalden daarlangs neder.” (Gen. 28:12).
Ik herinner me dat ik als kind in
de sabbatschool behoorlijk onder de indruk was door het beeld van die ladder.
Maar het beste deel miste ik. God stond bovenaan die ladder! Het kan zijn dat we
heden met allerlei problemen te maken krijgen. Maar laten we niet om ons heen
zien naar andere mensen, die ook wel hun problemen hebben - misschien nog meer
dan wij. Laten we omhoog zien! God staat bovenaan de ladder!
Terugkerend naar Genesis 28:13-15
lezen we: “En zie, de Here stond bovenaan en zeide: Ik ben de Here, de God van
uw vader Abraham en de God van Izak.” Klaarblijkelijk wilde Hij ook de God van
Jakob zijn. En toen gaf God Jakob enkele geweldige beloften: “Het land waarop
gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En uw nageslacht zal zijn als
het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en
zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems
gezegend worden.” Het was haast een woordelijke hernieuwing van de beloften die
God aan Abraham had gedaan in Genesis 12:1-3. God gaf Jakob de verzekering:
“Zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u
wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb
wat Ik u heb toegezegd.”
Toen Jakob wakker werd, zei hij
bij zichzelf: “Waarlijk, de Here is aan deze plaats en ik heb het niet
geweten.” Hij was bevreesd en zei: “Hoe ontzagwekkend is deze plaats! Dit is
niet anders dan een huis Gods, dit is de poort des hemels!” Jakob stond vroeg in
de morgen op en nam de steen, waarop zijn hoofd had gerust en stelde die tot een
opgerichte steen en goot er olie bovenop. Hij noemde die steen `Bethel’ - huis
van God. In de tijd van het Oude Testament was het heel gewoon om een
gedenkteken op te richten tot eer van God, als er iets groots was gebeurd. We
hebben hiervan een voorbeeld toen Israël de Jordaan overstak naar het beloofde
land. Jozua gebood een man uit elke stam om een grote steen uit de droge bedding
van de Jordaan op te rapen en deze te bouwen tot een gedenkteken aan Gods
bevrijding.
Nog een interessant voorbeeld van
dit gebeuren vond plaats in het land Kanaän. Daar was de plaats Eben-Haezer. Hoe
kwam die plaats aan die naam? In 1 Samuël 7 staat de geschiedenis van Israëls
grote overwinning over de Filistijnen. Na de strijd “nam Samuël een steen en
stelde die op tussen Mizpa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haezer, en zeide:
Tot hiertoe heeft ons de Here geholpen.” (1 Sam.7-12). In dit geval herinnerde
de steen `Eben-Haezer’ het volk Israël aan Gods grote verlossing. Nadat Jakob
dit gedenkteken had opgericht, deed hij een gelofte aan God: “Indien God met
mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om
te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijn vaders huis
wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn.” En van die dag af noemt God
zich, zoals ik zal aangeven, altijd de God van Abraham, Izak en Jakob!
Een tastbaar bewijs van de
gelofte
Jakob zei tegen God: “Deze steen
die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van
alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.” (Gen.28:22).
Deze gelofte van Jakob kwam als een vanzelfsprekend, spontaan antwoord op Gods
grote beloften. Dit moet ons antwoord aan God ook karakteriseren. “Hij Die zijn
enig-geboren Zoon heeft gegeven om voor u te sterven, heeft met u een verbond
gesloten. Hij geeft u zijn zegeningen, en als antwoord verwacht Hij dat u Hem
uw tienden en gaven zult brengen.” (Counsels on Stewardship, p.75)
De tienden vormen de basis van
onze verbondsverhouding tot God en zijn tevens de basis van het financieel
succes van onze gemeente. De duivel, de grote antichrist, wil niet dat uw
verhouding met God en de zendingstaak van de gemeente zal slagen. Zij die zeggen
dat ze om een of andere reden hun tienden niet teruggeven, luisteren in feite
naar de duivel. Als iemand zijn trouw jegens God in deze betrekkelijk rustige
tijd niet handhaaft en tekort schiet in het vasthouden aan zijn verbond met God
en niet langer zijn steun verleent aan de laatste gemeente van de bijbelse
profetie - zij, die de geboden van God en het getuigenis van Jezus hebben - wat
zal die persoon doen als de toets zwaarder wordt? Het antwoord is eenvoudig en
klaar. Zo iemand, die zo lang naar de duivel heeft geluisterd, kan tenslotte de
leugen geloven en zijn verbinding met Gods gemeente verbreken. Triest genoeg is
dit het geval met velen in onze tijd.
Als onderdeel van mijn werk heb ik
de gelegenheid gehad om op tal van vergaderingen voor `werkers’ te spreken in de
laatste jaren. Wist u dat de duivel als onderdeel van de grote strijd ook zulke
vergaderingen voor werkers heeft? Ellen White kreeg tijdens een van haar
gezichten over de grote strijd een visioen van een van zulke vergaderingen van
satan. Luister!
“Terwijl Gods volk de gevaren van
de laatste dagen nadert, pleegt satan ernstig overleg met zijn engelen over het
meest succesvolle plan om hun geloof te doen verdwijnen... De grote bedrieger
zegt... `We kunnen velen scheiden van Christus door wereldsgezindheid, begeerte
en trots... Ga heen en maak de eigenaars van landerijen en geld dronken door de
zorgen van het leven. Houdt hen de wereld voor ogen in de meest aantrekkelijke
vorm, zodat ze hun schatten hier wegleggen en hun genegenheid richten op aardse
dingen. Wij moeten ons tot het uiterste inspannen om hen, die voor God werken,
te verhinderen middelen te verkrijgen om die tegen ons te gebruiken. Houd het
geld binnen onze eigen rijen. Hoe meer middelen ze hebben, des te groter schade
zullen zij ons koninkrijk toebrengen door ons onze onderdanen af te nemen (het
hele doel van het verlossingsplan). Zorg dat ze meer geven om geld dan het
bouwen aan Christus’ koninkrijk en de verbreiding van de waarheden die wij
haten, en we hoeven dan geen vrees meer te koesteren voor hun invloed. We weten
immers dat elke zelfzuchtige, hebzuchtige persoon in onze macht zal komen en
tenslotte van Gods volk zal worden gescheiden.” (Testimonies to Ministers,
p.472-474)
Heeft de duivel succes gehad met
zijn plan om de steun voor Gods gemeente af te snijden? Hij heeft maar al te
veel succes gehad! Het recente verslag van het wereldoverzicht van de Generale
Conferentie betreffende de Noord-Amerikaanse divisie geeft aan dat op een
bepaalde sabbat van de 860 000 leden van onze kerk in Noord-Amerika slechts de
helft in de kerk was, en van die aanwezigen was slechts 63 procent trouw in het
geven van tienden! Helaas zullen deze statistieken op dramatische wijze
veranderen als de vervolging komt.
Het geven van tienden is niet door
Ellen White, Jasper Wayne of de Generale Conferentie bedacht. Het geven van
tienden is een idee van God! Dit principe van het geven van tienden gaat terug
tot in de hof van Eden. We hebben bijbelse bewijzen dat het geven van tienden
dateert van 4000 jaar geleden, tot de dagen van Abraham, de vader der gelovigen
(Gen.14). Laat de duivel u niet ontmoedigen en u afbrengen van uw belofte om
trouw te zijn aan God!
Telkens als ik een doop zie, denk
ik aan mijn eigen doop. Mijn oudere broer Ken en ik werden samen een aantal
jaren geleden gedoopt met een aantal anderen in de vijver van een boerderij ten
noorden van Fort Bragg, Californië. De feitelijke doop vond plaats in de
namiddag, maar tijdens de ochtenddienst riep de predikant de kandidaten naar
voren voor het stellen van de doopvragen. Zoals een predikant normaal gesproken
doet, stelde hij ons 13 vragen. Ik kan me nog heel goed de vraag herinneren die
ongeveer luidde als volgt: “Gelooft u dat de Kerk van de Zevende-dags
Adventisten Gods laatste gemeente is, en is het uw plan deze gemeente te
steunen door uw tienden en gaven?” Toen ik met `Ja’ antwoordde, hoefde ik niet
mijn vingers achter mijn rug te kruisen. Ik meende het toen, en ik meen het ook
nu nog. Dat was een deel van mijn doopbelofte. Dat was het Bethel, een
Eben-Haezer ervaring voor mij. Ik wil nog altijd graag dat God weet dat Hij op
mij kan rekenen om in dit opzicht trouw te zijn.
Maar laten we terugkeren naar het
verhaal van Jakob. Nadat hij Laban vele jaren had gediend, kwam God bij hem en
zei: “Ik ben de God van Bethel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar
gij Mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg
en keer naar het land uwer maagschap terug.” (Gen.31:13). Natuurlijk was Jakob
ontroerd! Opgewonden vertelde hij het zijn gezin, en terwijl Laban weg was,
gingen zij op reis naar huis.
Toen Laban weer terug kwam en
besefte dat Jakob verdwenen was, achtervolgde hij hem en haalde hem na drie
dagen in. Hij bestrafte Jakob omdat deze vertrokken was zonder afscheid te nemen
en zei: “Het is in mijn macht u kwaad te doen, maar de God van uw vader heeft
gisternacht tot mij gezegd: Neem u in acht dat gij met Jakob niet ten goede of
ten kwade spreekt.” (Gen.31:29). God hield zijn woord aan Jakob en beschermde
hem op zijn weg naar huis! Toen maakten Laban en Jakob een steenhoop en noemden
deze Mizpa: “De Here houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander
gescheiden zullen zijn.” (vs.49).
Terwijl Jakob vertrok van Mizpa,
naderde hij steeds meer zijn vaderhuis en Ezau. Hij bad ernstig dat God hem zou
beschermen. Toen zond hij boden vooruit om Ezau mee te delen dat hij hen volgde
met geschenken. Hoewel Jakob Paddan-Aram had verlaten in gehoorzaamheid aan Gods
bevel, ging hij toch niet zonder angstige voorgevoelens op weg naar huis.
Terwijl hij in gedachten 20 jaar terugging, drukte zijn zonde van bedrog op
hem. Hij wist dat zijn lange ballingschap van thuis het directe gevolg was van
zijn zonde. Toen hij in de verte de heuvels van zijn tehuis zag, was hij diep
ontroerd. Maar met de herinnering aan zijn zonde kwam ook de herinnering aan
Gods belofte van goddelijke hulp en leiding.
Er wordt ons gezegd dat terwijl
Jakob nadacht over deze dingen, een leger hemelse engelen bij hem was en met
hem scheen te reizen. (Gen.32:1,2). Deze ervaring is zo ontzagwekkend omdat
Jakobs tijd van benauwdheid wordt gegeven als een illustratie van hetgeen Gods
volk zal meemaken in de eindtijd. Wij zullen heel graag naar huis gaan, maar ons
verleden komt ons voor de geest. Hoewel we God om vergeving hebben gevraagd en
deze ook hebben gekregen, zullen we opnieuw denken hoe weinig we aanspraak
kunnen maken op Gods bescherming. De geschiedenis van Jakob zal zeker een troost
zijn voor Gods getrouwe kinderen.
Toen de boden die vooruit waren
gezonden naar Ezau terugkeerden, berichtten ze dat hij onderweg was met 400
man, zonder te reageren op de gaven die waren gestuurd. Ontzetting vervulde
Jakobs legerplaats. Zijn gezelschap was ongewapend en niet in staat zich te
verdedigen - volkomen onvoorbereid op een vijandige ontmoeting. Zijn reactie
was eenvoudig. Hij deed alles wat hij kon om boete te doen voor het kwaad, zijn
broer aangedaan, door het sturen van gaven en verontschuldigingen, en toen
smeekte hij ootmoedig en vol berouw om Gods bescherming.
Bij de rivier de Jabbok zond Jakob
zijn gezin over de rivier, terwijl hij alleen achterbleef. Hij besloot de nacht
door te brengen in gebed tot God. “God kon het hart van Ezau vermurwen. Alle
hoop van de patriarch was op Hem gevestigd.” (Patriarchen en Profeten, p.167)
Toen hij alleen was, pleitte hij
met God. Zijn hele familie en zijn knechten waren ver van hem aan de overzijde
van de rivier. Toen, midden in de nacht, werd plotseling een sterke hand op hem
gelegd. Hij dacht dat iemand zijn leven zocht - misschien wel Ezau. Hij
worstelde verscheidene uren om zijn leven, en scheen de overmacht te hebben, tot
zijn aanvaller zijn heup aanraakte en hij op dat moment kreupel werd. Maar hij
bleef vasthouden.
Toen besefte Jakob met wie hij had
geworsteld. “Het was Christus, `de Engel des verbonds’, die zich aan Jakob had
geopenbaard.” (Id. p.168)
Kunt u zich de grootheid van onze
ontzagwekkende God voorstellen? Hij kwam persoonlijk naar Jakob toen deze hem
zo dringend nodig had!
Toen de dageraad begon aan te
breken, deed de Engel een poging zich los te maken, terwijl Hij tegen Jakob zei:
“Laat Mij gaan want de dageraad is gekomen. Maar hij zei: Ik laat U niet gaan,
tenzij Gij mij zegent.” (Gen.32:26). Jakob was niet aanmatigend toen hij dit
zei. Maar toonde zijn vertrouwen in de getrouwheid van een God die vasthoudt aan
zijn verbond.
In zijn afscheidszegen zei God
tegen Jakob: “Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want gij hebt
gestreden met God en mensen en hebt overmocht.” (vs.28). Jakob had de zegen
ontvangen waarnaar zijn ziel verlangde. Zijn zonde was vergeven. De crisis in
zijn leven was voorbij. Niet langer vreesde hij om Ezau te ontmoeten omdat hij
wist dat God bij hem zou zijn. Ons wordt verteld: “Terwijl Jakob streed met de
Engel, werd een andere hemelse bode naar Ezau gezonden. In een droom zag Ezau
zijn broer als een banneling die 20 jaar lang van het huis van zijn vader
verdreven was geweest; hij was getuige van zijn verdriet bij het vernemen van de
dood van zijn moeder hij zag hoe hij door Gods heerscharen omgeven was. Ezau
vertelde deze droom aan zijn soldaten en gaf hun opdracht Jakob geen kwaad te
doen, want de God van zijn vaderen was met hem.” (Patriarchen en Profeten,
p.168)
Toen zij elkaar dus eindelijk
ontmoetten, rende Ezau Jakob tegemoet, omhelsde hem, viel hem om de hals en
kuste hem, en zij weenden.
“De ervaring van Jakob in die
nacht van worsteling en zielsangst is een beeld van de beproevingen die Gods
volk moet doorstaan kort voor de wederkomst van Christus. De profeet Jeremia,
die in een visioen deze tijd zag, zegt: `Angstgeschrei horen wij, schrik en
geen heil... Heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen? Nee, want groot is die
dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal
hij gered worden.’ (Jer.30:5-7).” (Id. p.170)
Aan het einde van de genadetijd
zal Gods volk het doodsdecreet onder ogen moeten zien. “Zoals Jakob met de dood
bedreigd werd door zijn vertoornde broer, zo zal het volk van God in gevaar
verkeren, omdat de goddelozen hun ondergang zoeken. En zoals de patriarch heel
de nacht worstelde om uit de hand van Ezau bevrijd te worden, zo zullen de
rechtvaardigen dag en nacht tot God roepen om bevrijd te worden van de vijanden
rondom hen.” (Id). Wij kunnen God niet loslaten. Wij moeten vasthouden
tot de zegen wordt gegeven. Wij zullen pleiten op Gods beloften, door Christus
gedaan. Wanneer gevaren ons omringen, moeten wij uitsluitend vertrouwen op de
verdiensten van de verzoening. “Wij kunnen niets van onszelf. In al onze
hulpeloze onwaardigheid moeten we vertrouwen op de verdienste van de
gekruisigde en opgestane Heiland. Niemand die dit doet, zal verloren gaan.” (Id.
p.171)
Nadat Jakobs gezin Ezau had
ontmoet, kwam God opnieuw bij hem en zei: “Sta op en ga naar Bethel.” Hij was nu
bijna thuis. Voor Jakob was Bethel de meest geëerde plaats op aarde. In de loop
der jaren had hij vaak zijn gezin verteld over de droom van de ladder en Gods
beloofde zegen aan hem. En nu bracht hij hen naar Bethel. Wat doet u als u naar
Bethel gaat? U ontmoet daar God. U beleeft de ervaring van een opwekking. U
vernieuwt uw verbond. Dus vertelde Jakob zijn gezin: “Doet weg de vreemde goden
die in uw midden zijn, reinigt u en verwisselt uw klederen. Laten wij ons dan
gereed maken en naar Bethel trekken, en ik zal daar een altaar oprichten voor
die God, die mij geantwoord heeft ten dage mijner benauwdheid, en die met mij
geweest is op de weg die ik gegaan ben.” (Gen.35:2,3). En God verscheen opnieuw
aan Jakob en zegende hem.
Hebt u een Bethel-ervaring met
God. Is er een tijd of plaats waar u als volwassen christen een gelofte hebt
gedaan om God uw leven toe te vertrouwen? Wij allen moeten dat doen om in staat
te zijn met succes weerstand te bieden aan de beproevingen die ons te wachten
staan. Jakobs ervaring met God in Bethel is sindsdien voor duizenden gelovigen
een bemoediging geweest.
De slavernij van Jozef illustreert
op levendige wijze een zaligmakend geloof. Jozef, die door zijn broers was
verkocht aan Ismaëlitische handelaars, bevond zich aan handen en voeten gebonden
in een karavaan op weg naar Egypte. Onderweg kon hij in de verte de heuvels
zien, waar de tenten van zijn vader stonden. Hij weende bitter en zag met bevend
hart naar de toekomst. Zijn situatie was op drastische wijze veranderd; van een
geliefkoosde zoon naar een hulpeloze slaaf. Een tijd lang weende hij onbeheerst.
“Maar in de voorzienigheid van God
zou zelfs dit voorval voor hem een zegen zijn. Hij had in enkele uren geleerd
wat hij anders in jaren niet geleerd zou hebben... Toen richtten zijn gedachten
zich op de God van zijn vader. In zijn jeugd had hij geleerd God lief te hebben
en te vrezen. Dikwijls had hij in de tent van zijn vader Jakob geluisterd naar
het verhaal van het visioen dat hij zag toen hij als vluchteling zijn ouderlijk
huis was ontvlucht. Hij had van de beloften des Heren aan Jakob gehoord, en ook
hoe ze in vervulling waren gegaan - hoe in het tijdstip van nood Gods engelen
gekomen waren om hem te onderrichten, te vertroosten en te beschermen. Hij had
gehoord van Gods liefde door te zorgen voor een Verlosser voor de mens. Nu
kwamen al deze kostelijke lessen hem levendig voor de geest. Jozef geloofde dat
de God van zijn vaderen zijn God zou zijn. Toen en daar gaf hij zich volledig
over aan de Here. Hij bad dat de Bewaarder Israëls met hem zou zijn in het land
van zijn ballingschap... De ervaring van een enkele dag was het keerpunt in het
leven van Jozef geworden. De vreselijke gebeurtenis had hem veranderd van een
lievelingskind in een man, bedachtzaam, moedig en zelfverzekerd.”
(Patriarchen en Profeten, p.182,183)
Vele jaren later trok Jakob naar
Egypte en woonde daar tot hij stierf. Maar eer hij stierf liet hij Jozef en zijn
andere zoons zweren dat zij hem niet in Egypte zouden begraven. Hij zei hun dat
hij begraven wilde worden in de spelonk van Machpela: “Daar heeft men Abraham en
zijn vrouw Sara begraven; daar heeft men Izak en zijn vrouw Rebekka begraven, en
daar heb ik Lea begraven.” (Gen.49-31). Dus liet Jozef Jakob na diens dood
balsemen en zij namen zijn lichaam en begroeven hem bij zijn vaderen. Jaren
later, toen Jozef op sterven lag, vroeg hij zijn broers te zweren dat zij zijn
lichaam uit Egypte zouden meenemen wanneer ze bevrijd zouden worden.
Toen God Mozes riep om de
Israëlieten uit Egypte te bevrijden, verscheen Hij hem eerst in een brandende
braamstruik. God stelde Zich vanuit de braamstruik voor aan Mozes met de
woorden: “Ik ben de God van uw vader - de God van Abraham, de God van Izak en de
God van Jakob.” (Ex.3:6). Mij fascineert het dat God verkozen heeft Zich te
identificeren met de namen van zijn getrouwe kinderen die een verbond met Hem
hadden aangegaan. In feite zei God, toen Mozes Hem vroeg wat hij moest zeggen
wie hem als bevrijder gezonden had: “Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen:
De Here, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van
Jakob heeft mij tot u gezonden; dit is Mijn naam voor eeuwig, en zo wil Ik
aangeroepen worden van geslacht tot geslacht.” (Ex.3:15).
Jezus verwees naar deze naam van
God in Matthéüs 22:32, evenals Stefanus in zijn rede voor de raad, in
Handelingen 7:32.
De geschiedenis van Jakob heeft
een heel gelukkig einde. Ergens, niet ver van Bethel, in een spelonk midden in
een veld, lagen de overblijfselen van zes mensen; één van die mensen was
gemummificeerd zoals de Egyptenaren dat deden. Heel spoedig zal een
ontzagwekkend voorval betrekking hebben op die spelonk. Laat me het met u delen
zoals het in Psalm 50:1-5 wordt beschreven. “De God der goden, de Here spreekt
en roept de aarde vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat. Uit Sion, de
volkomen schoonheid, verschijnt God in lichtglans. Onze God komt en zal niet
zwijgen, vuur verteert voor zijn aangezicht, rondom Hem stormt het geweldig. Hij
roept tot de hemel daarboven, tot de aarde om zijn volk te richten.”
Kunt u zich dat voorstellen?
Wanneer die kleine zwarte wolk ter grootte van eens mans hand de aarde nadert,
wordt het een heerlijke wolk van engelen, die iedereen op aarde gelijktijdig kan
zien. Ergens, hoog boven de spelonk van Machpela, houdt de wolk stil. Boven die
wolk is een machtig verheerlijkte Jezus. Hij heft zijn handen op en er heerst
absolute stilte. Dan uit Hij als de stem van de rollende donder de woorden:
“Ontwaakt! Ontwaakt, gij die slaapt in het stof der aarde!” In de spelonk komt
beweging. De zes mensen bewegen zich. Abraham, Izak en Jakob, aan wie God heeft
verkozen Zijn naam voor eeuwig te verbinden, zullen samen met hun vrouwen Sara,
Rebekka en Lea uit de spelonk komen, terwijl de woorden van Jezus over de aarde
weerklinken! Ik geloof dat God een bijzondere vreugde zal kennen als Hij deze
zes mensen uit het graf roept. Wat een hereniging! Kunt u zich een voorstelling
maken van de heerlijkheid, de triomf van dat toneel?
Toen Jakob als een knappe jongeman
voor zijn leven vluchtte, “had Rebekka bitter berouw over de verkeerde raad die
ze haar zoon had gegeven; daardoor werd hij van haar gescheiden en nooit heeft
ze zijn aangezicht weer gezien.” (Conflict and Courage, p.62). Maar nu
zien ze elkaar na 4000 jaar terug. Zij, die mooie jonge vrouw, door Eliëzer
uitgekozen als vrouw voor Izak de zoon van zijn heer Abraham. En hij, die knappe
jonge zoon die de trots was van haar leven. Hij juicht:
“Mamma!” Zij juicht: “Jakob!” U
kunt geloven dat daar een omhelzen en juichen zal zijn! En wat zullen ze God
loven als ze Zijn heerlijkheid zien!
Dan gebiedt Jezus de engelen:
“Vergadert Mij Mijn gunstgenoten, die met Mij het verbond sluiten met offers.”
(vs.5) Onmiddellijk haasten de engelen zich naar de aarde. Ze gaan rechtstreeks
naar de hun aangewezen plaatsen op aarde. Tenminste zes van hen komen naar de
opening van de spelonk. Daar vinden ze Abraham en Sara, Izak en Rebekka, Jakob
en Lea. (Bedenk dat Rachel begraven was bij Bethlehem waar ze stierf na de
geboorte van Benjamin). De engelen zeggen opgewonden: “Het is tijd om naar huis
te gaan. De God bovenaan de ladder wacht op jullie. De God van Abraham, Izak en
Jakob roept.” Zal dat niet iets geweldigs zijn?
Weet u, bij het overdenken van
deze gebeurtenis verlang ik dat de God van Abraham, Izak en Jakob ook mijn God
zal zijn. U ook? Ik verlang naar een verbondsverhouding met Jezus. Ik wens niet
dat iets op aarde mijn ogen of aandacht van Hem zal doen afwenden. Ik verlang
deel uit te maken van die groep die Hem zien komen. “Welzalig hij die de God van
Jakob tot zijn hulpe heeft, wiens verwachting is op de Here zijn God.”
(Ps.146:5).
“En ik zag een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de
zee was niet meer.
En ik zag de heilige stad, een
nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid die
voor haar man versierd is.
En ik hoorde een luide stem van de
troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en
zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn.
En Hij zal alle tranen van hun
ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch
moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.”
(Openb.21:1-4).
“En Hij toonde mij een rivier van
water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van
het Lam.
Midden op haar straat en aan
weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht
draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn
tot genezing der volkeren.
En niets vervloekts zal er meer
zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn.
En zijn dienstknechten zullen Hem
vereren, en zij zullen zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun
voorhoofden zijn.” (Openb.22:1-4). Zie Exodus 3:15 voor Gods
naam voor eeuwig
Als ik de boodschap van dit boek
in één enkele uitspraak zou kunnen samenvatten, zou ik gewoonweg zeggen dat God
precies op tijd is. Alles gebeurt precies zoals Hij dat heeft voorzegd. De vier
wereldrijken waarover Daniëls profetieën handelen, zijn gekomen en gegaan. De
kleine horen uit Daniël 7 kreeg macht en werd dodelijk gewond, welke wond nu
genezen is. Het dier met de lamshorens is een supermacht geworden. De
protestanten van Amerika streven naar eenheid met het pausdom. Het spiritisme
brengt de wereld met rasse schreden in de macht van haar bedrog. De wereld
verlangt naar het nieuwe millenium van vrede. Gods volk maakt zich gereed voor
de krachtige verkondiging van de boodschap van de derde engel. De God van
Abraham, Izak en Jakob roept: “Komt, want alle dingen zijn gereed!” We kunnen
bijna de lichten van thuis zien.
“We zijn op weg naar huis. Nog
maar korte tijd en de strijd is voorbij. Moge het zo zijn dat wij, die temidden
van de strijd staan, altijd een visioen van ongeziene dingen voor ogen hebben -
van die tijd waarin de wereld zal baden in het licht des hemels, wanneer de
jaren vol blijdschap verstrijken, als over dat toneel de morgensterren samen
zingen en de zonen Gods van blijdschap juichen, terwijl God en Christus
eenstemmig verkondigen: `Er zal geen zonde, noch dood meer zijn... Terwijl we
vergeten wat achter ons ligt en ons strekken naar datgene wat voor ons ligt,
jagen we naar het doel tot prijs der hoge roeping Gods in Christus Jezus’.”
MARANATHA! Onze Heer komt!
(Uit het boek "De
Zondag komt" hoofdst.15 - G. Edward Reid)