Op de heuvel Golgota
tekenden zich drie kruisen tegen de hemel af, terwijl verspreide groepen
toekijkers toezagen hoe drie mannen ter dood werden gebracht op een manier die
destijds bij de Romeinen in gebruik was.
Aan het middelste kruis
hing Jezus van Nazaret. Vlakbij stonden zijn moeder, minstens één van zijn
discipelen, en de Romeinse wacht. Er werd weinig gesproken. Weliswaar spotten
de joodse leiders aanvankelijk en jammerden de vrouwen bij het schouwspel, maar
er daalde stilte over de toeschouwers, toen de duisternis dieper werd en een
wolk drie uur lang zelfs de meest nabije voorwerpen voor het oog verborg.
Toen dreef de wolk
plotseling weg en met luide stem riep de Lijdende aan het kruis: „Het is
volbracht!" Na deze woorden blies Hij de adem uit, en zakte zijn hoofd neer op
zijn borst. Maar dit was geen gewone dood, want deze Mens was gestorven voor de
zonden van de hele mensheid. Een krachtige aardbeving bewoog de grond, alsof de
onbezielde natuur in het lijden van haar Meester deelde.
Op hetzelfde ogenblik
speelde zich in de tempelhoven
een ander drama af.Het was de tijd van het avondoffer. Het lam voor het
brandoffer werd naar de slachtplaats geleid. De aardbeving deed de tempelmuren
schudden en overviel de dienstdoende priester met. schrik. Het opgeheven mes
viel uit zijn hand en het lam ontsnapte. Binnen de tempel werd het voorhangsel
dat het heilige van het heilige der heiligen scheidde, door een onzichtbare hand
van boven naar beneden stukgescheurd. Het gewijde centrum van heel de joodse
eredienst, waar alleen - na zorgvuldige voorbereiding - de hogepriester mocht
binnengaan, lag nu open en bloot voor ieders blik. De heerlijkheid was inderdaad
verdwenen. Had Christus de joden niet nog enkele dagen tevoren gezegd, dat hun
huis aan hun „overgelaten" zou worden? (Mattei s 23:38). De aardse tempel, eens
geëerd als de verblijfplaats van God, zou niet langer het godsdienstig centrum
zijn. De Samaritaanse vrouw die met Jezus de juiste plaats om te aanbidden had
willen bespreken, kreeg van Hem te horen: „De ure komt, dat gij noch op deze
berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden... maar de ure komt en is nu,
dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid;
want de Vader zoekt zulke aanbidders" (Johannes 4:21-23). Dat uur was inderdaad
gekomen. Men hoefde niet langer in de tempel te aanbidden. Maar was er voor
christelijke gelovigen geen heiligdom? Was er geen godsdienstig centrum waarop
christenen hun aandacht konden richten? Wij vinden het antwoord in de Brief aan
de Hebreeën.
Na bespreking van het priesterschap vervolgt
de apostel: „De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester
hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de
hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de
Here opgericht heeft, en niet een mens" (Hebreeën 8:1, 2). Er wordt hier een
tegenstelling gemaakt tussen de twee tabernakels. De tabernakel „opgericht door
een mens" was die gebouwd door Mozes, en was alleen maar een voorbeeld, terwijl
„de ware tabernakel, die de
De schrijver van de Brief aan de Hebreeën
maakt dit duidelijk: „Nu had ook wel het eerste (verbond) bepalingen
voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld. Want er was een tent
ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden
stonden: deze werd het heilige genoemd; en achter het tweede voorhangsel was een
tent, genaamd het heilige der heiligen, met een gouden reukofferaltaar en de ark
des verbonds" (Hebreeën 9:1-4). De lezer zal zich niet vergissen in het gebouw
dat de apostel hier beschrijft. Het is de oude aardse tabernakel. Hij noemt deze
het heiligdom van het oude verbond. Let speciaal op het woord „ook".
Onvermijdelijk volgt hieruit, dat het nieuwe verbond een heiligdom heeft en dat
dit heiligdom in de hemel is.
De diensten van de twee heiligdommen
verhouden zich als beeld en tegenbeeld - als profetie en vervulling. De lezer is
al klaar voor de conclusie: Jezus Christus zelf is het offer van de ware
tabernakel.
De schrijver van de Brief aan de Hebreeën
maakt dit duidelijk door vergelijking en contrastering: „De priesters kwamen
bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent, maar in de
tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij
offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven.
Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet
openlag, zolang de eerste tent nog bestond.
Dit was een zinnebeeld
voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet
bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken,
daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts
bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel. Maar
Christus, opgetreden als Hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door
de grotere en volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van
deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn
eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een
eeuwige verlossing verwierf" (Hebreeën 9:6-12).
In dit alles stelt de
Bijbel duidelijk, dat het aardse heiligdom slechts een symbool was - een
symbool van de tempel van God in de hemel, met zijn priesterdiensten en zijn
hoogste Offer, Jezus, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Maar het
allesomvattende werk van Christus ten behoeve van de verlossing van de mens
wordt niet toereikend afgeschilderd in het symbool van een geslacht lam, en
zelfs niet in alle offers die in de oude tabernakel gebracht moesten worden.
Als de diensten van de aardse tempel alleen maar, zoals ons gezegd wordt, een
„afbeelding en schaduw van het hemelse" waren, dan moeten we zoeken naar een of
ander aspect van het verlossingsplan dat het tegenbeeld is van het aardse
priesterschap.
Wij hoeven niet lang te
zoeken. De schrijver van de Brief aan de Hebreeën introduceert zonder meer
Christus als de Priester van het hemels heiligdom: „Richt uw oog op de Apostel
en Hogepriester onzer belijdenis, Jezus" (Hebreeën 3:1). Johannes de Doper had
Hem aangekondigd als het Lam van God. De apostel toont Hem als de Priester.
De aanstelling,
inwijding, kledij en bemiddelende dienst van het oude priesterschap wezen alle
vooruit naar bepaalde kenmerken van Christus' werk ten behoeve van zondaars. De
geheimenissen van de vleeswording, of de komst van God in het vlees, worden
beter
begrepen in het licht dat
afstraalt van de priesterlijke zinnebeelden.
Alvorens Christus'
bemiddelingswerk aan de orde te stellen, spreekt de schrijver van de Brief aan
de Hebreeen in duidelijke taal over de godheid van de Heiland. Hij introduceert
Hem als de Zoon van God, de Schepper van het universum, het uitgedrukte beeld
van Gods wezen, Degene die alle dingen onderhoudt. Maar net zo zeker is hij ook
menselijk:
„Wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen
gesteld was vanwege het lijden des doods". „Daar nu de kinderen aan bloed en
vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen... Want
over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het
nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders
gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou worden bij
God" (Hebreeën 2:9, 14-17). De reden hiervoor is duidelijk: „Want doordat
Hijzelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te
hulp komen" (Hebreeën 2:18). „Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan
medevoelen met onze zwakheden, maar een die in alle dingen op gelijke wijze
(als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen" (Hebreeën 4:15). Onze
Heiland is één met het mensengeslacht. Evenals zijn voorafgaande tegenhanger, is
Hij „uit de mensen genomen" en „treedt voor de mensen op bij God" (Hebreeën
5:1). De uit het volk gekozen hogepriester vertegenwoordigde vanouds de natie
voor God. Op zijn borstschild en op zijn schouders droeg hij de namen van de
kinderen Israëls. Als hij het heilige der heiligen binnenging, verscheen hij
voor God als vertegenwoordiger van het volk. In hem beleed en verwijderde de
natie haar zonden, zoals Mozes zei tot Aaron: „Hij (God) gaf u dit om de
ongerechtigheden der vergadering weg te nemen en over hen verzoening te doen
voor het aangezicht des Heren" (Leviticus 10:17). Christus als Priester is de
Mens die iedereen vertegenwoordigt: „Aldus staat er geschreven: de eerste mens,
Adam, werd een levende
ziel; de laatste Adam een levendmakende geest" (1 Korintiërs 15:45). „Gelijk
het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is,
zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot
rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens
zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één
zeer velen rechtvaardigen worden" (Romeinen 5:18, 19). „Want evenals in Adam
allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden" (1
Korintiërs 15:22).
Het is zeer toepasselijk
dat een deel van Christus' verlossingswerk gesymboliseerd moest worden door een
mens - eertijds de priester - die de slechtheid van de zondaar op zich nam en
zijn schuld droeg. De dood van een dier kon de zonde van een mens niet
verzoenen. Dat vereiste de dood van een mens - een God-mens, maar daarom niet
minder een echte mens. Christus is daarom zowel Priester als Offer. Hij heeft
„door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht..."
„En daarom is Hij de Middelaar van een nieuw verbond" (Hebreeën 9:14, 15). Omdat
Hij zowel God als mens is, en dank zij zijn offerdood, „kan Hij ook volkomen
behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te
pleiten" (Hebreeën 7:25).
De apostel Johannes zet
dezelfde waarheid uiteen: „Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een
voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige: en Hij is een
verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der
gehele wereld" (1 Johannes 2:1,2).
Welk een troost heeft de
christen hier in de wetenschap dat Jezus zelf klaarstaat zijn gebeden en
pleidooien op te dragen voor de troon van de Oneindige, en hulp te zenden in
elke noodsituatie! Maar er ligt nog meer in de heilssymbolen opgesloten. Laten
wij terugkeren naar het Oude Testament en in het bijzonder naar de profetieën
van het boek Daniël.