Ik zal er niets kunnen vergen, Van de allerhoogste bergen. Want zij kunnen geen hulp bieden, Als het onheil zal geschieden.
Bij God alleen, de Heer der Heren, Wil ik in geloof verkeren. Om Hem te loven met mijn stem, Want alle hulp kom van Hem.
Zij volk, Ja Zijn Israël, Geneest Hij en maakt alles wel. Zij wankelt slechts voor een korte tijd, Want de Bewaarder, waakt en leidt.
Hij schiep de Hemel en de Aarde, En gaf de mens bijzondere waarde. Het kwaad zal niet blijven genaken, Want mijn God zal blijven waken.
Zijn schade aan mijn rechterhand, Beschermt mij tegen zonnebrand. En als de maan mij tegenlacht, Zie ik Zijn liefde en Zijn macht.
Mocht het kwade doen zijn werken, Dan zal God mij wel versterken. En waar ik in en uit zal gaan, Leidt Hij getrouw mijn voortbestaan.
|
|
|