|
|
De Heer vraagt dat wij leven van de woorden uit zijn mond Dus bidden wij dat in ons hart, De wil groeit om bij vreugd of smart, Te zijn als goede grond.
JOB, heeft gelezen en hij wist dat God Zich nooit, vergist Hij heeft altijd bewezen Dat, Gods Naam moet zijn geprezen Met ontzag en onbetwist.
De kracht verankerd in het Woord, Verzekerde zijn ziel, Hij diende God, trouw, ongestoord En week niet af van het Woord, Toen alles hem ontviel.
Bevinden wij ons in een dal van diepe duisternis, Dan vrezen wij geen kwaad Omdat, de Geest van raad ons merken laat, Dat Hij, aanwezig is.
En als de zee onstuimig wordt En het geloof bedreigt Staat de Heer op en zegt dan kort Terwijl Zijn stem Zijn macht uitstort “Wees nu rustig mijn kind rustig en zwijg”.
|
|