|
|
Wat zucht je toch in ‘t donker,kind? Ik deed het grote licht ontbranden!
Toe,open maar je lege handen, Je weet het toch:Wie zoekt,die vindt.
Ik kwam toch voor de rijken niet? Niet voor de sterken,de gezonden?
Ik kom barmhartigheid verkonden Aan elk,die pijn heeft,of verdriet
Heb je geen kleren voor Mijn feest? Ik zal je witte kleed’ren geven.
‘t Is moeilijk,van genas te leven; Ik weet ‘t Ik ben ook arm geweest.
In Bethlehem zie Ik je weer, Daar moet Ik vélen plaats bereiden;
Mijn ster zal hen er henen leiden. Jij komt toch ook? Aarzel niet meer!
|
|