GOD IS EEN GOD
VAN ORDE
“Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon
en zij is geworden een woonplaats van
duivelen, een schuilplaats van alle onreine
geesten en een schuilplaats van alle onrein
en verfoeid gevogelte En ik hoorde een
andere stem uit de Hemel zeggen: “GAAT UIT
VAN HAAR MIJN VOLK, opdat gij geen
gemeenschap hebt aan haar zonden en niet
ontvangt van haar plagen. Openbarin 18:2-4.
“Gaat uit van haar Mijn volk”; en uitgegaan
waren ze, de eerste Adventisten.
Noodgedwongen hadden velen in 1843 en 1844
de kerken verlaten, omdat zij daar niet
langer werden gewenst. Zij hadden zich af
moeten zonderen in hun voorbereiding op de
Wederkomst van hun Heer. Hun band was de
band van geloof en liefde. Er was geen
organisatie waarbij ze als lid werden
ingeschreven, maar het was de verbintenis
van hun gemeen schappelijke verwachting, die
hen samenbond. Het was nooit de bedoeling
geweest van Miller en zijn medewerkers om
een nieuwe kerk te stichten. Integendeel was
er onder de Adventisten een sterk
vooroordeel tegen enige vorm van
Organisatie. Eén van de leiders George
Storrs schreef:
“Let er wel op dat u niet probeert een
nieuwe kerk te Fabriceren. Geen kerk kan
georganiseerd worden door de vindingrijkheid
van de mens of het wordt Babylon op
hetzelfde moment dat zij georganiseerd
wordt. Na de teleurstelling was er een
algemene verwarring onder de Adventisten.
Velen vielen af, keerden terug naar hun
vroegere kerken of gaven het geloof voor
goed op. Anderen verkondigden de vreemdste
dwaasheden en ketterijen. Dit was zo onder
Adventisten in het algemeen, maar, zoals we
reeds zagen ook onder de kleine groep van
Sabbatvierende Adventisten. Maar niemand
wilde organisatie en de woorden van George
Storrs werden vaak herhaald.
Een feit is dat slechts de band der liefde
stand houdt. Geen organisatie, hoe
voortreffelijk ook, is in staat een kerk te
bouwen. Maar waar door de band der liefde
een gemeenschap is gegroeid, daar zal
Organisatie een natuurlijk gevolg zijn. Dat
zou de ervaring blijken te zijn van onze
eerste pioniers.
Tot 1848 bestond de groep van Sabbatvierende
Adventisten uit enkele getrouwen hier en
daar, die de teleurstelling hadden
meegemaakt en die hadden vastgehouden aan
hun geloof in Gods leiding in de Advent
beweging. De zes conferenties van 1848 bond
hen tezamen in een éénheid van geloof, die
de toetst der tijden tot nu toe heeft
doorstaan.
Van nu af aan begon de gemeente zich
geleidelijk aan uit te breiden, niet in het
minst door de publicatie van een blad. Waren
het aanvankelijk in hoofdzaak nog
Adventisten die werden bereikt, naarmate de
tijd voortschreed begonnen er meer en meer
mensen die van de teleurstelling in 1844
niets afwisten, binnen te komen in de jonge
gemeenschap. En naarmate de gemeenschap
groeide, groeiden ook de problemen. Maar God
leidt Zijn gemeente stap voor stap.
MOEILIJKHEDEN IN EEN JONGE GEMEENTE
Wat waren die problemen, waarmee onze eerste
pioniers hadden te kampen? Daar was
allereerst de vraag hoe er gehandeld moest
worden met ongeregelde elementen. Dit was
een groot probleem voor de pioniers van de
Adventbeweging na 1844.
Wat moest er gedaan worden met leden die
onregelmatig wandelden en de kudde in
beroering brachten. Wie zou er tucht
uitoefenen ? Op welke wijze moesten
duidelijke ketterijen en dwalingen worden
bestreden ?
Aanvankelijk was de leiding van de “Geest
der Profetie” de enige AUTORITEIT in de
gemeente.
Uit een brief van James White van 11
Nov.1851 lezen we het volgende over een
vergadering in Washington, New Hampshire op
31 Oktober daaraan voorafgaand. De last van
de vergadering was gemeente orde, wijzende
op de dwalingen van en het handelend
optreden der gemeente met betrekking tot het
gedrag van sommige broeders.
Ellen had een visioen. Zij zag dat het
ongenoegen van God op ons rustte als volk,
omdat het vervloekte in het kamp was, dat
wil zeggen, dwalingen onder ons en dat de
gemeente moet handelen en de enige weg om de
broeders goed te doen was; OM DE GEMEENSCHAP
MET HEN TE BREKEN IN HUN HUIDIGE STAAT.
Allen handelden op het gegeven licht. Allen
aanvaarden het visioen en zelfs tot op een
enkele persoon na, staken allen de hand op
om de gemeenschap met hen te breken.
Wie zal meten met hoeveel strijd en onder
hoeveel tranen de dienstmaagd des Heeren
zulke boodschappen aan Zijn volk bekend
maakte? Maar er waren meer vraagstukken. Wie
moest de predikers machtigen om hun werk te
doen en op welke wijze? Deze vraag werd
aanvankelijk opgelost doordat James White en
Joseph Bates als leidende predikers een
machtigingsbewijs verleenden, door henzelf
ondertekend, aan diegenen die daartoe
bekwaam werden geacht. Later werden deze
machtigingsbewijzen ook ondertekend door J.N.
Longhborough en wellicht andere voorstaande
predikers. Een andere en misschien nog een
belangrijker vraag was, wie als prediker
mochten worden ingezegend en door wie dat
gedaan moest worden.
Er waren enkele ingezegende predikers onder
de vroege pioniers. James White was in 1843
ingezegend als, prediker in de “Christian
Denomination”. Frederick Wheeler en John
Byington waren ingezegend als Methodisten
predikers en zo waren er nog enkele anderen.
Aan de beweging voor de teleurstelling van
1844 hadden honderden ernstige predikers van
verschillende kerken deelgenomen. Er waren
toen echter ook veel leken, die predikten
zonder te zijn ingezegend. William Miller
zelf was wel gemachtigd, maar nooit
ingezegend als prediker.
Joseph Bates was noch het één noch het
ander, voor zover valt na te gaan. de eerste
gevallen van inzegening in de rijen van de
Sabbatvierende Adventisten dateren van de
jaren 1853 en 1854. Maar een regelmatig
verslag van inzegening vinden wé toch pas na
de definitieve organisatie van de gemeente
in latere jaren. Andere vragen waren: Wie
moest de eigendommen van de gemeente
beheren? Zolang de gemeente niet was
georganiseerd en ook door de staat erkend
als een wettig lichaam moesten al de
eigendommem van de gemeente worden beheerd
door individuele leden, met alle risico`s
daarvan in geval van overlijden, afval e.d.
Waarvan moesten de predikers worden
onderhouden? Wie moest hen betalen? Wie
moest bepalen waar een bepaald prediker zou
gaan werken? Deze en nog veel meer vragen
werden met het verloop van de tijd steeds
dringender, meer en meer werden de pioniers
zich bewust van de noodzaak van regelmaat en
orde.
ORDE EEN HEMELS BEGINSEL.
Reeds vroeg gaf God licht over dit onderwerp
aan Ellen White. Zij schrijft wat God
hierover toonde in een visioen van 24
December 1850 in een brief uit die tijd.
“Ik zag hoe groot en heilig God was. De
engel zeide: “Wandel zorgvuldig voor Zijn
Aangezicht, want Hij is hoog en verheven en
de zoom van Zijn heerlijkheid vervult de
tempel.”
“Ik zag dat alles in de Hemel in volmaakte
orde verkeerde”. De engel zeide: “Zie toe,
Christus is het hoofd, handel in orde,
handel in orde! Laat alles een bedoeling
hebben”, “Zie toe en weet hoe volmaakt, hoe
prachtig, de orde is in de Hemel; volg die
na.”
Maar die tijd bleek nog niet rijp voor deze
gedachten. Zij zou als een zuurdesem door
werken. Aanvankelijk was echter de
tegenstand tegen organisatie in welke vorm
dan ook zeer groot. Wel werd reeds in 1851
een comité gekozen ter verzorging van de
armen naar het voorbeeld van de eerste
gemeente (Hand. 6) maar dit was toch geen
organisatie van de gemeente.
Pas in het jaar 1853 vinden we de eerste
sporen van Organisatie. Overal waren kleinen
gemeenten ontstaan, her en der verspreid
over de Noordoostelijke Staten van de V.S.
Maar het gebeurde wel eens dat een gemeente
niet vaker dan één keer per jaar door een
prediker werd bezocht. Wie had in die
tussentijd de leiding en wie was
verantwoordelijk voor de viering van het
avondmaal en de voetwassing?
Men begon met het verkiezen en aanstellen
van diaken. Deze diaken vervulden
aanvankelijk de taak van ouderling en diaken
tegelijkertijd. De eerste gemeenten waarvan
wordt vermeld dat deze praktijk werd
ingevoerd, waren de gemeente van Joseph
Bates in Fairhaven en ook in Dartmouth
Masachusetts en korte tijd later in Jackson
en Sylvan in Michigan.
Door de invoering van het diakenambt werd
het echter al spoedig duidelijk dat de
Bijbelse orde voor de gemeente zowel
ouderlingen als diaken vereist en zo vinden
we niet lang na de invoering van het
diakenambt ook de invoering van het ambt van
ouderling. De rapporten van Joseph Bates in
de Review and Herald in de nu volgende jaren
spreken vaak over de stichting van nieuwe
gemeenten met verkiezing en aanstelling van
ouderlingen en diakenen, want Joseph Bates
was de grote pionier die met een ontembare
ijver steeds verder doordrong in nieuwe
velden.
In December van het jaar 1853 verschenen er
in de Review and Herald vier artikelen van
de hand van James White over “EVANGELIE
ORDE”. Hij was hiertoe waarschijnlijk
bewogen door hetgeen Ellen in visioen had
gezien en door de noodzaak die zich van dag
tot dag meer deed gevoelen. In één van deze
artikelen drong hij onder meer aan op een
inzegening van nieuwe predikers door
oplegging der handen.
Niet lang daarna op 1 Januari 1854 schreef
zuster White in een boekje getiteld
“SUPPLEMENT OP ERVARING EN GEZICHTEN” (zie
bl.33,34) een stuk over hetzelfde onderwerp
“EVANGELIE ORDE”. Zij schreef hierin o.a.
“De Heere heeft getoond dat Evangelie orde
te veel is gevreesd en verwaarloosd.
Vormelijkheid moet vermeden worden, maar
door dat te doen, mag orde niet worden
verwaarloosd. Er is orde in de Hemel. Er was
orde in de gemeente toen Christus op aarde
was en na Zijn vertrek werd er een strikte
orde gehandhaafd onder Zijn apostelen.
“En nu in deze laatste dagen, terwijl God
Zijn kinderen brengt tot de eenheid van het
geloof, is er meer behoefte aan orde dan
ooit tevoren.” De gemeente moet haar
toevlucht nemen tot Gods Woord en
gegrondvest worden op de orde van het
Evangelie die over het hoofd is gezien en
verwaarloosd. Dit is absoluut noodzakelijk
om de gemeente tot de eenheid van het geloof
te brengen”. (Dit artikel over “Evangelie
orde is terug te vinden in het boekje
“Eerste Geschriften”).
Ook hier was het Gods Geest die door de
dienstmaagd des Heeren de gemeente
langzamerhand voorbereidde om over te gaan
tot een hechtere Organisatie. Maar hoewel
getuigenis op getuigenis werd gegeven was de
tegenstand sterk en het duurde geruime tijd
en het koste grote inspanning alvorens het
vooroordeel was overwonnen.
DIE HET EVANGELIE VERKONDIGEN ZULLEN VAN HET
EVANGELIE LEVEN
Eén van de vragen die dringend om een
oplossing vroegen was, hoe de predikers op
een billijke onpartijdige wijze ondersteund
konden worden. De praktijk om te vertrouwen
op de vrijgevigheid van de gelovigen had
grote verschillen ten gevolge voor de
predikers, waarddoor de één veel meer kreeg
dan de ander en in ieder geval was er haast
voor niemand genoeg. Dikwijls werd de
prediker slechts in natura ondersteund,
kreeg hij een zak tarwe een half varken of
een honigraat.
De leiders zagen in dat de tijd rijp was om
een beter plan te vinden voor het onderhoud
van de predikers In April 1858 werd er een
studie groep gevormd in Battle Creek onder
leiding van br. J.N. Andrews om de Schriften
te onderzoeken naar licht over het onderwerp
van de ondersteuning der predikers.
In januari van het volgend jaar werd een
vergadering gehouden door de gemeente in
Battle Creek waar hetzelfde onderwerp werd
bestudeerd. Nadat deze vergadering had
geluisterd naar br. Andrews, White en
Frisbie werd besloten dat deze drie
gezamenlijk een artikel zouden opstellen
over het onderwerp van systematische
ondersteuning dat gepubliceerd zou worden in
het kerkblad. Dit artikel verscheen ook
inderdaad op 3 februari 1859 in de R&H.
Het plan daarin uiteengezet werd
voorgedragen op een conferentie die in
Battle Creek werd gehouden in datzelfde jaar
van 3-6 Juni. Op deze conferentie werd het
plan goedgekeurd en aanbevolen bij alle
gemeenten. Het voorstel hierin gedaan was om
de raad van Paulus gegeven in l Cor.16:2 dat
ieder op de eerste dag der week bij zichzelf
iets zou wegleggen, zou worden gevolgd door
alle leden. De bedoeling was dat ieder naar
vermogen en volgens zijn eigen geweten
iedere week een vast bedrag zou afzonderen
voor het Evangelie werk. Dit plan werd
vrijwel algemeen door de gemeenten aanvaard.
De volgende vraag was: “Wie moest het geld
ontvangen en bewaren in de gemeenten? Een
broeder uit Hilisdale Michigan schreef naar
de R&H om te vragen wat hij met het geld
moest doen. Het antwoord kwam van de
redacteur van de Review, die aanraadde om in
alle gemeenten, penningmeesters aan te
stellen om de gelden te ontvangen en door te
zenden. Een klein bedrag zouden de gemeenten
zelf onder hun beheer houden om doorreizende
predikers te helpen. Het systeem werkte maar
was nog lang niet het stelsel van tienden
zoals de Adventisten dat heden kennen. ook
hier was het eigenlijk weer de “Geest der
Profetie” die de richting wees. Ellen White
had het stelsel van regelmatige
ondersteuning warm aanbevolen en gebruikte
daarbij de oproep die gevonden wordt in
Maleachi hoofdstuk 3: “Breng de gehele
tiende naar de voorraadkamer, opdat er
spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch
daarmede, zegt de HERE der heerscharen, of
Ik dan niet voor u de vensters van de hemel
zal openen en zegen in overvloed over u
uitgieten.” Vers 10.
Dit leidde tot een diepere studie van het
systeem van ondersteuning in de tijd van de
patriarchen en van het Joodse volk. Zo begon
langzamerhand het licht steeds duidelijker
te schijnen en in 1861 in een blaadje met de
naam “SAMARITAAN” schijnt voor het eerst het
tienden stelsel te zijn voorgesteld.
Maar het zou nog tot 1878 duren alvorens het
tienden stelsel ernstig aan de orde werd
gesteld door de Generale Conferentie in
Battle Creek. Een commissie van vijf mensen
werd verzocht, een boekje te publiceren over
het Bijbelse plan van systematische
ondersteuning. Dit verscheen in het daarop
volgend jaar 1879. Hierin werd het tienden
stelsel sterk aanbevolen. Door een pamflet
van br. George Butler in 1883 van 112
bladzijden en ondersteund door de
getuigenissen van de Geest der Profetie werd
tenslotte het tienden stelsel algemeen
aanvaard en is door de jaren heen een steeds
grotere zegen gebleken voor de verkondiging
van het Evangelie Daarnaast hebben
vrijwillige gaven een grote rol gespeeld.
EEN BEGIN VAN ORGANISATIE
Tot het jaar 1860 was er geen algemene
organisatie. De gemeente had ook geen naam,
maar werd aangeduid als de “KLEINE KUDDE” of
de “VERSTROOIDE KUDDE” of “HET OVERBLIJFSEL”
en soortgelijke uitdrukkingen.
Kerkgebouwen waren altijd particulier bezit.
Ook de drukkerij was niet in eigendom van de
kerk, maar stond op naam van James White.
Natuurlijk was deze toestand op den duur
onhoudbaar. Want welke zekerheid had de kerk
in geval van overlijden of afval dat zij die
bezittingen zou kunnen behouden? James White
wilde verantwoordelijkheid niet langer
dragen en schreef daarom in het begin 1860
een artikel in de R&H dat hij weigerde om
verder persoonlijk de verantwoordelijkheid
te dragen voor geld dat was geleend van het
kantoor van de R&H. Verder drukte hij de
hoop uit dat de tijd spoedig zou komen dat
“dit volk in een positie zal zijn waarin zij
genoodzaakt zullen worden om de eigendommen
van de gemeenten te laten verzekeren, hun
bedehuizen op de juiste wijze te beheren en
dat die personen die hun wil opmaken en
daarna verlangen een gedeelte van hun
nalatenschap kunnen vermaken aan de
drukkerij.” Hij roept de broeders op om
suggesties te geven hoe dit verwerkelijkt
zou kunnen worden. Reacties bleven niet lang
uit. Vele broeders hadden ernstige
bedenkingen om de staat te verzoeken de
kerk, of zelfs maar de drukkerij, een
wettige en een rechtsgeldige positie te
geven en als rechtspersoon te erkennen. Dit
werd door velen beschouwd als een vereniging
van kerk en staat, van Christus en Caesar;
en sommigen wilden liever het risico lopen
de eigendommen van de kerk te verliezen, dan
zulk een stap te ondernemen.
Eén van de broeders die deze mening was
toegedaan was broeder Cottrell, die zelfs
een artikel instuurde voor de Review and
Herald, dat geplaatst werd op 22 Maart 1860
getiteld: “ALS WIJ ONS EEN NAAM MAKEN”,
waarin hij degenen die de kerk als
rechtspersoon wilde laten inschrijven
vergeleek met de torenbouwers van Babel. Dit
artikel baarde veel opzien.
De discussies over dit onderwerp duurde de
gehele zomer en daardoor werden vele
bezwaren overwonnen. Eind september 1860
werd tenslotte een algemene vergadering
gehouden in Battle Creek, waar
vertegenwcordigers uit verschillende Staten
aanwezig waren. De voorzitter van deze
conferentie was, zoals gewoonlijk bij de
conferenties uit die eerste dagen, Joseph
Bates. Als secretaris trad broeder Uriah
Smith op. Hij maakte en stenografisch
verslag van deze vergadering volgens een
systeem dat hij zelf had uitgedacht. Vandaar
dat we van deze conferentie een uitvoeriger
verslag bezitten dan van enige andere
conferentie uit die eerste tijden. Vele
opmerkingen zijn woordelijk opgetekend.
Br. Loughborough schijnt ongeveer de enige
geweest te zijn aan wie duidelijk voor ogen
stond wat noodzakelijk en juist was. De
meeste broeders waren bevreesd voor
erkenning van de kerk of de drukkerij als
rechtspersoon en gaven ook uitdrukking aan
deze gevoelens.
James White en Joseph Bates met nog één of
twee andere broeders waren voor organisatie,
maar wisten niet precies hoe dit zou moeten
gebeuren en wilden ook niet graag de
tegenstanders in het harnas jagen. Na een
tamelijk uitgebreide discussie stelt br.
Loughborough dan een Organisatie voor
volgens de wetten van de Staat, van een
groep mannen benoemd door de kerk om de
eigendommen van de kerk te beheren. De kerk
zal in dat geval het verkiezend lichaam
zijn, maar de vereniging van deze mannen het
wettige lichaam, verantwoordelijk aan de
kerk voor al zijn daden. Nadat vele vragen
zijn gesteld schijnen allen tenslotte
bevredigd te zijn. Vervolgens wordt een
comité van drie mannen aangewezen, juist van
degenen die bezwaren hadden, om een
definitief plan op te stellen en ook een
naam voor te stellen voor de kerk, n.l.
Andrews, Waggoner en Butler.
Natuurlijk zoekt dit comité het advies van
Loughborough en James White. Op een volgende
zitting stellen ze aan de vergadering voor
om een wettige vereniging, zoals voorgesteld
door br. Loughborough, te stichten. In de
discussie die daarop volgde werden tenslotte
de laatste bezwaren weggenomen en het plan
werd aanvaard.
Het probleem van een naam had de commissie
niet op kunnen lossen. In de vijfde zitting
van de vergadering werd tenslotte ook hier
een oplossing voor gevonden. De meest
uiteenlopende en nietszeggende namen werden
voorgesteld, zoals “DE BROEDERS” - “DE
KLEINE KUDDE” - “HET OVERBLIJFSEL”-
“SABBATVIERDERS” en “DE KERK VAN GOD”.
Vooral deze laatste term scheen sommigen
ideaal als officiële naam, ondanks het feit
dat hij reeds werd gebruikt door
verschillende kerken. Maar anderen verlangde
een kenmerkende naam die uitdrukking zou
geven aan hun belangrijkste
geloofsovertuigingen en de naam ZEVENDE DAGS
ADVENTIST” werd voorgesteld. Deze naam was
in voorafgaande jaren reeds meermalen
toegepast op de groep van Sabbatvierende
Adventisten. Op een motie van David Hewitt
werd tenslotte de naam ; “ZEVENDE DAGS
ADVENTIST” aanvaard. Zr. .White bevestigd
deze keuze later met de volgende woorden:
“GEEN NAAM DIE WIJ KUNNEN AANNEMEN ZAL
PASSEND ZIJN, DAN DIE, WELKE IN HARMONIE IS
MET ONZE BELIJDENIS, ONS GELOOF TOT
UITDRUKKING BRENGT EN ONS TEKENT ALS EEN
BIZONDER VOLK”. De naam ZEVENDE DAGS
ADVENTIST is een bestendige terechtwijzing
voor de Protestantse wereld.
De naam Zevende dags Adventist zet de ware
kenmerken van ons geloof voorop en zal de
onderzoekende geest overtuigen. Gelijk een
pijl uit Gods pijlkoker, zal hij de
overtreders van Gods wet verwonden en zal
leiden tot bekering tot God en geloof in
onze Heere Jezus Christus”. (Schatk. Deel 1
blz.80,81)
Een commissie van vijf personen werd op de
conferentie aangewezen om ons uitgeverswerk
op een wettige basis te stellen en als
rechtspersoon te doen erkennen. Dit
gebeurde op 3 Mei 1861. Op die datum werd de
“SEVENTH DAY ADVENTIST PUBLISHING ASSOCITION”
(Zevende dags Adventisten Uitgevers
Maatschappij) georganiseerd en erkend
volgens de wetten van de staat Michigan.
James White droeg het eigendom van de
uitgeverij aan deze uitgevers maatschappij
over op 2 Juni 1861. In het begin van 1861
verscheen er een getuigenis, gebaseerd op
een visioen dat zuster White had ontvangen
op 23 december 1860, waarin de gemeente
ernstig werd berispt wegens haar traagheid
om tot organisatie te komen. Hierin werd
aangedrongen op de noodzaak van organisatie
en de tegenstanders van verdere organisatie
werden vermaand.
DE GENERALE CONFERENTIE
In oktober van dat zelfde jaar was er een
bijeenkomst van de werkers in de Staat
Michigan te Battle Creek. Zij organiseerden
de Michigan conferentie, met Joseph Bates
als voorzitter en Uriah Smith als
secretaris. Dit was slechts een voorlopige
organisatie en de samenstellende gemeenten
werden officieel niet opgenomen in de
conferentie tot de volgende vergadering, die
plaats vond in de herfst van 1862; maar toch
werd deze eerste bijeenkomst erkend als de
stichtings – bijeenkomst van de Michigan
conferentie en zo werd de Michigan
conferentie de eerste afdelingsconferentie
van onze kerk.
Het woord conferentie werd tot op die tijd
alleen gebruikt voor een enkele bijeenkomst,
maar van nu af aan zou dit woord ook de
betekenis dragen van een georganiseerde
gemeenschap van een aantal gemeenten. Deze
dubbele betekenis van het woord
“conferentie” kennen wij nu nog. Wij spreken
over de Noord- of Zuid Nederlandse
conferentie, maar ook over de conferentie in
Utrecht of Amsterdam op die en die datum.
In andere Staten stagneerde echter het
streven naar organisatie en in sommige
Staten werd het zelfs openlijk tegengewerkt,
zoals in New York, Pennsylvania, Ohio en
anderen. Dit verdroot Ellen en James zeer,
evenals andere leiders van het werk in
Battle Creek. Speciaal in New York was de
tegenstand groot. Ook hier liet Gods Geest
zich niet onbetuigd en het volgende ernstige
getuigenis van de Geest der Profetie uit die
tijd vinden we in de “Getuigenissen deel 1
blz.270 e.v. : “3 augustus 1861 werd mij
getoond dat sommigen hebben gevreesd dat
onze gemeenten Babylon zouden worden indien
zij zouden organiseren, maar diegenen in
Centraal New York zijn volmaakt Babylon,
verwarring, geworden.
En nu is het zo dat, tenzij de gemeenten zo
georganiseerd worden dat zij de orde met
kracht kunnen regelen en handhaven, zij
niets hebben te hopen voor de toekomst; zij
zullen noodgedwongen in stukken verstrooid
worden.”
Voorafgaande lezingen hebben de elementen
van onenigheid gevoed. Er is een geest van
toekijken en beschuldigen gekoesterd,
inplaats van een geest van opbouwen. Indien
predikers van God eensgezind hun standpunt
in zouden nemen en het met beslistheid
zouden handhaven, zou er een verenigde
invloed zijn onder Gods kudde.
Scheidsmuren zouden in stukken worden
gebroken. Harten zouden ineenvloeien en zich
verenigen gelijk waterdruppels. Dan zou er
een kracht en sterkte zijn in de rijen der
Sabbatvierders die alles overtreft, waarvan
we tot nu toe getuige zijn geweest. De
harten vin Gods dienaren worden bedroefd
gemaakt als zij van
gemeente tot gemeente reizen, doordat zij
daar de tegenwerkende invloed van andere
broeders in het predikwerk ontmoeten. Deze
en dergelijke ernstige getuigenissen
bewerkte geleidelijk een ommekeer.
In september 1862, bijna een jaar nadat de
voorlopige organisatie van een conferentie
in Michigan was ter hand genomen, moest
James White schrijven in de Review and
Herald:
“Vrijwel alles wat gedaan is onder de
Zevende Dags Adventisten met betrekking tot
organisatie, is om het geschut, van diegenen
die zich er tegen verzetten tot zwijgen te
brengen en door harde strijd er in te slagen
de “Uitgevers Maatschappij” te vormen. En
daar is de zaak blijven hangen en we
verkeren niet in zulk een goede toestand om
met succes een algemene organisatie te
bewerken als we tweeëneenhalf jaar geleden
waren, toen het onderwerp voor het eerst te
berde werd gebracht.”
In ditzelfde artikel wordt Michigan geprezen
voor zijn vooruitstrevendheid op het gebied
van organisatie en wordt vermeld dat het
reeds vruchten daarvan plukt. De oproep van
James White om tot organisatie te komen,
droeg uiteindelijk vrucht, niet alleen onder
predikers, maar ook onder leken die hun
leiders berispten voor hun lafheid en
traagheid en conferenties werden
georganiseerd in TOWA, VERMONT, ILLINOIS /
WISCONSIN, MINNESTOTA en ten slotte ook NEW
YORK en OHIO.
Geen week na het verschijnen van bovenstaand
artikel (30 Sept. 1862) kwamen de
afgevaardigden van de Michigan conferentie
weer bijeen te Monterey van 4 tot 6 oktober
1862 In het voorafgaande jaar waren vele
gemeenten officieel georganiseerd en dit
geschiedde doordat de leden van een gemeente
de volgende belofte ondertekenden:
“Wij, ondergetekenden, verbinden ons bij
deze tezamen als een gemeente, de naam
aannemende van “Zevende Dags Adventisten”,
ons verbindende de geboden Gods en het
geloof van Jezus Christus te bewaren”. Men
noemde deze handeling het “TEKENEN VAN HET
VERBOND”.
Nu ging men over tot het vormen van een
blijvende organisatie en de tijd zou tonen
dat het voorbeeld hier gesteld een degelijk
fundament zou blijken te zijn voor nakomende
tijden. Het volgende werd besloten:
Tèn eerste: Om gemeenten op te nemen in de
conferentie door stemming (bij deze
gelegenheid werden 17 gemeenten die reeds
waren gevormd in de Staat Michigan en één
van Noord Indiana in de conferentie
opgenomen.
Ten tweede: Werd er een regeling getroffen
voor de inzegening van predikers en hun
jaarlijkse machtiging door de conferentie.
Ten derde: Besloten de afgevaardigden de
predikers een geregeld salaris te betalen,
waarvan het bedrag ieder jaar werd
vastgesteld door een commissie van
Financieel beheer, terwijl rapporten van de
werkers werden vereist.
Dit punt, hoewel voor ons heel normaal,
ontmoette toentertijd veel kritiek. Sommige
noemden het : “HANDEL DRIJVEN MET HET
EVANGELIE”, anderen:
“HET MAKEN VAN HUURLNGEN”. Het was goed zo
zeiden de tegenstanders om een collecte te
houden voor een prediker, wiens gezin in
nood was en gebrek, maar een salaris ook al
was het slechts 5 euro`s per week was uit de
boze.
Ten vierde: Besloot de Michigan conferentie:
“Om de conferenties van de verschillende
Staten uit te nodigen met ons samen te
komen, door afvaardiging, in een generale
conferentie, bij onze volgende jaarlijkse
conferentie”. Dit was de door James, Ellen
en andere leiders zolang gewenste stap.
De deur werd opengezet, om gelukkig niet
weer gesloten te worden. De uitnodiging werd
aanvaard. Het volgend jaar, 1863 van 20-23
Mei kwamen afgevaardigden bijeen uit
Michigan, Iowa, Illinois -Wisconsin,
Minnestota, New York en Ohio. De helft van
de afgevaardigden kwam uit Michigan, omdat
zij tegelijkertijd hun onderlinge
conferentie hielden. Het was een
harmonische, broederlijke bijeenkomst. Het
getij was gekeerd.
Tenslotte had Gods Geest de overwinning
bewerkt. Er was vastberadenheid in hun
voornemen om eendrachtig het werk op te
bouwen. een ieder voelde het belang van deze
vergadering. Uriah Smith schreef achteraf in
de Review and Herald van 26 mei 1863: “Denk
aan al het goede dat geschreven is over
iedere voorafgaande vergadering en pas het
toe op deze”.
Dat alles zou waar zijn en nog meer dan dat.
Wellicht werd geen vergadering waarover we
ons voorheen hebben verheugd, gekenmerkt
door zulk een eenheid van gevoelen en
harmonie van inzicht.”
Het aantal afgevaardigden bedroeg 20. Hoe
weinig in vergelijking met de 1215
afgevaardigden uit de gehele wereld op de
Generale Conferenties van 1962, bijna 100
jaar later. Maar wie veracht de dag der
kleine dingen. Het is het zaadje dat de kiem
draagt voor de boom die de wereld met zijn
takken omspant. De vergadering werd tot orde
geroepen door de tijdelijke voorzitter, br.
J.M. Aldrich van New York. Comité s werden
aangewezen om constituties op te stellen
voor de Generale Conferentie en de Staten
conferenties, om predikers voor te dragen
voor inzegening en om een uitvoerend bestuur
voor te stellen. Een constitutie werd
opgesteld en vervolgens stelde het comité
voor benoemingen het volgende voor:
JAMES WHITE, president;
URIAH SMITH, secretaries; E.S. WALKER,
penningmeester.
Uitvoerend bestuur; JAMES WHITE, JONH
BYINGTON, J.N. LOUGHBOROUGH, waaraan werden
toegevoegd: J.N. ANDREWS en G.W. AMADON. Dit
voorstel zou zeker zijn aanvaard als niet
James White pertinent en zonder te wijken
had geweigerd om president te worden van de
pas opgerichte Generale Conferentie.
Beschuldigingen waren al verspreid dat hij,
die zo zeer had geijverd voor organisatie
van de gemeente, de ongekroonde koning wilde
worden. Om elke beschuldiging van kracht te
beroven weigerde hij hardnekkig om deze
benoeming te aanvaarden. Tenslotte verkoos
men br. John Byington in zijn plaats als
eerste president van de Generale Conferentie
der Zevende Dags Adventisten.
Eindelijk na 19 jaar nadat de derde engel
boodschap zijn loop begon en 13 jaar nadat
Ellen White voor het eerst door Gods Geest
was voorgelicht over het grote belang van
orde in Gods gemeente werd het doel bereikt:
Een alles omvattende Organisatie van de
laatste gemeente op aarde. De pioniers
hebben gestreden en door Gods genade
gewonnen. Jaar op jaar plukken wij in steeds
rijkere mate de vruchten van hun werk. En
ook hierin was het Gods Geest die de
gemeente leidde, door het werktuig dat God
Zich had verkoren, om het volk Gods te leren
dat hun God een God van orde is.
DE RECHTERARM VAN DE BOODSCHAP
De dagen van onze voorvaders waren dagen van
veel ziekten. Tuberculose, difterie, cholera
en andere plagen eisten een zware tol. De
geneeskunst was gebrekkig, vergeleken bij
die van latere tijden. Aderlatingen en
lapmiddeltjes hadden de overhand.
Vele vreemde opvattingen deden opgeld. Het
gebruik van water hetzij inwendig of
uitwendig, werd afgekeurd. Baden werden
beschouwd als gevaarlijk. Nachtlucht werd
buitengesloten. Men sliep bij voorkeur in
hermetisch gesloten kamers. Daarnaast werd
weinig aandacht besteed aan de aard van het
dieet. Vooral onder de bevolking van de
Verenigde Staten gebruikte men veel vlees,
vet en kruiden. Alcohol tabak, thee en
koffie waren toen evengoed als nu,
geliefkoosde middelen. Maar wie zag er
veband tussen al deze dingen en de
pijnigingen van het vlees die men moest
verduren? Zeker waren al die ziekten niets
anders dan besturengen van een alwijze
Voorzienigheid om de goddelozen te teisteren
en de heiligen te vervolmaken en hen voor te
bereiden op het Paradijs.
Ook onze pioniers leden onder ziekten. Was
er niemand onder hen met gezalfde ogen,
niemand die kon onderscheiden? Ja, toch! Eén
was er onder hen die onaantastbaar scheen te
zijn, één die geen ziekte kende, één die
steeds voortging, waar anderen onder de last
bezweken. De ene was de vroegere
scheepskapitein; JOSEPH BATES. Een hervormer
bij uitstek. Terwijl hij nog op zee voer,
had hij reeds tabak en alcohol vaarwel
gezegd. Later volgden koffie, thee, vlees,
kruiden en zoetigheden Op het punt van
alcohol en tabak liet hij de bazuin helder
klinken, maar in de andere dingen was zijn
getuigenis over het algemeen van een stille
aard.
Sommigen die zijn voorbeeld volgden waren
echter minder omzichtig en veroorzaakten
door hun uitgesproken standpunt beroering.
Het enige waarvan alle Adventisten overtuigd
waren was dat ze geen alcohol moesten
gebruiken. Ook tabak werd door de meesten
verafschuwd.
Reeds in de herfst van 1848 ontving Ellen
White licht over de schadelijke gevolgen van
tabak, thee en koffie. Als gevolg daarvan
namen James en Ellen openlijk hun standpunt
in tegen het gebruik van deze stimulantia.
Over het gebruik van tabak schreef zuster
White enkele jaren later met deze ernstige
woorden: “Ik heb in een visioen gezien dat
tabak een vies kruid is en dat het terzijde
gelegd moet worden of opgegeven. Tenzij het
wordt opgegeven, zal het misnoegen van God
rusten op degenen die het gebruikt en hij
kan niet verzegeld worden met het zegel van
de Levende God”. (brief van 14 December
1851)
In 1853 vinden we verschillende artikelen en
aanhalingen uit de kranten in de Review and
Herald tegen het gebruik van tabak. Had dit
alles resultaat? Zeker.
Op een conferentie in 1855 gehouden in
Vermont stemden de aanwezigen zelfs voor om
diegenen die tabak bleven gebruiken de
gemeenschap te ontzeggen, maar daar dit toch
grote moeilijkheden en narigheden bleek op
te leveren werd het volgend jaar besloten om
: “Met volharding iedere broeder en zuster
die zich overgaf aan het gebruik daarvan, te
overreden zich verder te onthouden.”
Op 12 Februari 1854 ontving Ellen White
verder licht op het belang van een gezond
leven. De nadruk werd gelegd op reinheid en
op het schadelijk effect van te rijk voedsel
en verfijnd voedsel, raadgevingen die heden
nog steeds evenzeer van belang zijn. De raad
werd gegeven:
Eet grof voedsel vrij van vet.
Zo werd stap voor stap, regel op regel en
gebod op gebod, het fundament gelegd voor en
meer uitgebreide gezondheids reformatie in
latere jaren, waarbij deze vroege
raadgevingen en waarschuwingen betrekking
hadden op de ernstigste misbruiken
DAGEN VAN
ZIEKTE EN DROEFENIS
Ondanks deze raadgevingen leefden de
pioniers, uitgezonderd Joseph Bates, zeer
ongezond, onmatig in dieet en in
arbeidsgewoonten. Van de nacht werd dikwijls
een dag gemaakt. s Avonds werd er laat
gegeten, wat de nachtrust ook niet ten goede
kwam. Het voedsel was vaak vet en zwaar.
Sterke kruiden waren een geliefkoosd middel
om de smaak te prikkelen. Van ventilatie had
men geen verstand. Ramen en deuren werden s
nachts zorgvuldig gesloten. Andrews schreef
later in 1871: “In minder dan vijf jaar was
ik volkomen uitgeput. Mijn stem was
vernietigd, naar ik dacht voorgoed; mijn
gezichtsvermogen was erg aangetast; ik kon
overdag niet rusten en s nachts niet goed
slapen; ik leed ernstig aan een slechte
spijsvertering en wat betreft de geestelijke
neerslachtigheid die met die ziekte gepaard
gaat, denk ik dat ik er genoeg mee kennis
heb gemaakt om er verder afstand van te
doen.”
Maar het was niet alleen Andrews die onder
de last bezweek. James en Ellen White hadden
voortdurend te kampen met ziekte. James
White had in de jaren van zijn arbeid drie
maal een aanval van verlamming, Ellen vijf
maal. Loughborough kreeg een inzinking.
Hiram Edson en broeder D.T. Bourdeau werden
invalide
Ook anderen leden. Ziekte sloeg vaak toe en
sommigen werden reeds zeer jong ten grave
gedragen. Robert Harmon, de andere broer van
Ellen, overleed in 1852 in de leeftijd van
27 jaar. Een broer en zuster van James
White, Nathaniel en Anna, die op het kantoor
van de Review and Herald waren komen helpen,
stierven respectievelijk in 1853 en 1854,
Nathaniel in een leeftijd van 22 jaar.
Maar ook in het gezin van Ellen en James
White deed de dood zijn intrede. Op 20
September 1860 werd hun vierde kind geboren,
een zoon met de naam Herbert. Maar het was
het gelukkige ouderpaar niet vergund om dit
kind te zien opgroeien. Nog voor dat het
kindje drie maanden oud was werd het
weggenomen door de dood op 14 December van
hetzelfde jaar.
Ellen schreef: “Hoe onze harten bloedden,
toen die tedere twijg werd afgebroken, kan
niemand begrijpen, behalve diegenen die hun
kleinen, zo vol belofte voor de toekomst,
naar het graf zijn gevolgd”. Maar een
zwaardere slag zou nog volgen. In de winter
van 1862-63 woedde er een epedemie van
difterie en twee van de kinderen werden
ernstig ziek. Toevallig las broeder White in
een dagblad een brief van een zekere Dr.
Jackson die aanwijzingen gaf voor de
behandeling van difterie:
“gen pillen en poeders, maar hete baden,
koele omslagen, vloeibaar voedsel, voldoende
water om te drinken, ventilatie, rust en
goede verzorging. De White volgden de
aanwijzingen met succes op. Vervolgens werd
zuster White een verpleegster voor de buren
door ook hun kinderen, die door de ziekte
waren getroffen, op dezelfde wijze te
behandelen en de behandeling zonder
medicijnen nam in aanzien toe.
De volgende winter vertoefden Ellen en James
voor enige tijd bij hun ouders in Topsham
Maine. Daar kreeg Henry, de oudste van de
jongens, een longontsteking en stierf binnen
enkele dagen onder de behandeling van een
plaatselijke arts op 8 December 1863. Naar
aanleiding van dit verlies schreef Ellen
later: “ O, toen onze edele Henry stierf, op
de leeftijd van 16 jaar, toen onze zoete
zanger naar het graf werd gedragen en wij
zijn vroege zang niet meer hoorden, was ons
huis eenzaam. Beide ouders en de
overblijvende zonen (Edson en William)
voelden de slag allerpijnlijkst. Maar God
troostte ons in onze zware verliezen en met
geloof en moed streefden we voorwaarts in
het werk dat Hij ons had gegeven, in de
heerlijke hoop onze kinderen, die van ons
gescheurd waren door de dood, weer te zien
in die wereld waar ziekte en dood nooit
zullen komen.”
De diepbedroefde ouders keerden terug naar
Battle Creek waar hun kind werd begraven.
Zeer spoedig daarna kreeg Willie, het
jongste kind, dezelfde ziekte. Het leek erop
dat ook hij niet lang meer te leven had.
Tezamen met enkele vrienden baden de
angstige ouders om hulp. Toen besloten zij
om liever de eenvoudige water behandelingen
toe te passen dan de hulp van een dokter in
te roepen die toch alleen maar medicijnen
voor zou schrijven. Ze pasten deze
behandelingen ijverig toe.
Op een nacht kon moeder Ellen de slaap niet
vatten, hoewel ze uitgeput was. De kamer was
als gewoonlijk potdicht. Tenslotte gooide ze
de deur open en onmiddelijk voelde ze zich
opgelucht en viel in slaap. In haar slaap
kreeg ze een droom. Een dokter van hogere
orde stond naast het bed van haar zieke
kind. Hij beloofde genezing en zei: “Dat wat
u opluchting heeft geschonken zal ook uw
kind helpen. Hij heeft lucht nodig. U hebt
hem te warm gehouden.” Ellen White volgde
deze raad op en het kind genas. Opnieuw werd
haar hulp door velen ingeroepen om te helpen
bij het verplegen van zieke kinderen en dat
kostte haar zeer veel tijd, zodat soms haar
andere bezigheden er onder moesten lijden.
EEN BELANGRIJK VISIOEN
Een half jaar voor de dood van Henry en
slechts enkele weken na de organisatie van
de Generale Conferentie vond er iets zeer
belangrijks plaats voor de ontwikkeling van
de gezondheids reformatie onder de
Adventisten. James en Ellen waren met een
gezelschap voor de Sabbat naar Otsego,
ongeveer 50 km ten Noordwes ten van Battle
Creek, gegaan om daar een serie
tentvergaderingen bij te wonen. Aan het
begin van de Sabbat was een flink gezelschap
bijeen in het huis van broeder A. Hilliard.
James White was zeer teneergeslagen en zijn
gezondheid was slecht. Zuster White werd
verzocht voor te willen gaan in het gebed.
Zij deed dit op een zeer roerende wijze.
Terwijl ze tot God pleitte, o.a. om herstel
van James, werd zij in visioen opgenomen en
in deze staat bleef ze ongeveer drie
kwartier. Een ooggetuige, die dit bijwoonde,
zegt dat het scheen alsof een hemelse
atmosfeer het vertrek vervulde. De
neerslachtigheid van James White trok weg.
Hier op 6 Juni 1863 ontving Ellen White haar
eerste grote visioen over de noodzaak van
een verstrekkende gezondheids reformatie.
Niet lang daarna schreef ze in een brief met
betrekking tot dit visioen: “Ik zag dat het
een heilige plicht was om aandacht te
schenken aan onze gezondheid en om anderen
op te wekken tot hun plicht.......we hebben
een plicht om te spreken, om op te komen
tegen iedere vorm van onmatigheid,
onmatigheid in werken, in eten , in drinken,
in het gebruik van medicijnen en hen dan te
wijzen op Gods grote medicijn, water, zuiver
zacht water, voor ziekten, voor gezondheid,
voor reinheid, voor genot we behoren niet te
zwijgen over het onderwerp van gezondheid,
maar behoren de mensen wakker te schudden
over dit onderwerp.”
In 1864 verschenen er verschillende
artikelen en traktaten van de hand van
zuster White over het belang en de wijze van
een gezondheids reformatie. Het eerste
werkje wat over dit onderwerp verscheen was
het boekje: “ EEN OPROEP AAN MOEDERS”.
Hierin sprak ze over de wetten die de
ontwikkeling en de groei beheersen en ook
het verband met de wetten die op de voeding
betrekking hebben. In dit pamflet wordt ook
voor het eerst gewezen op het verband tussen
het dieet en het geestelijk leven.
Niet lang daarna verschenen deel drie en
vier van de serie:”SPIRITUAL GIFTS”.
(geestelijke gaven). In het vierde deel was
een lang artikel over: “GEZONDHEID”, waarin
de geschiedenis van de bedorven eetlust
vanaf Adam en Eva tot op onze huidige tijd
wordt geschetst. Hierin werd varkensvlees in
het bijzonder veroordeeld, maar uiteindelijk
alle vleesvoeding, alsmede te rijk gebak,
vet voedsel en kruiden.
Een eenvoudig gezond dieet werd aanbevolen,
met als hoofdbestanddelen, granen,
peulvruchten, groenten, vruchten en noten,
met een matig gebruik van melkproducten en
eieren, welke geleidelijk steeds minder
moeten worden gebruikt. Twee maaltijden per
dag inplaats van drie werd eveneens
aanbevolen om de spijsverterings organen
meer rust te geven. Genezing met bedwelmende
middelen werd veroordeeld. Als belangrijkste
factoren voor herstel van ziekten en ook
voor het bewaren van de gezondheid werden
genoemd: reinheid, zonlicht, frisse lucht,
een verstandig gebruik van water, de kracht
van de wil gebaseerd op vertrouwen in het
Vaderschap van God.
In 1865 verscheen een serie van zes
pamfletten, later gebundeld in één band,
onder de titel “GEZONDHEID” of “HOE WIJ
MOETEN LEVEN”.
De onderwerpen waren respectievelijk:
VOEDING, BADEN, BEDWELMENDE MEDICIJNEN,
LUCHT, KLEDING en JUISTE LICHAAMSBEWEGING.
Ieder van deze pamfletten bezat eerst een
artikel van de hand van Ellen White en
vervolgens artikelen en fragmenten uit
werken van doktoren en gezondheids
hervormers. Deze pamfletten werden ten
beschikking gesteld tegen een zeer lage
prijs en zo werden alle leden van de
gemeente in staat gesteld kennis te nemen
van het licht dat God in Zijn
goedertierenheid liet schijnen over het
belang van een hervorming op het gebied van
gezondheid.
STRIJD EN OVERWINNING
De oproep tot een gezondheids reformatie
vond een goede weerklank zowel onder de
predikers als onder de leden in het
algemeen, hoewel een aantal niet zo snel
bereid was om de nieuwe inzichten te
aanvaarden, evenals er ook nog heden altijd
mensen zijn die het moeilijk vinden hierin
hun wil ondergeschikt te maken aan het licht
door God geschonken.
Vele pioniers begonnen echter direkt de
nieuwe beginselen in praktijk te brengen in
hun gezinsleven. De vrouwen van de pioniers
hielpen hierin mee en zij experimenteerden
met tal van nieuwe recepten. Dit was de tijd
dat moutkoffie, laurierthee en volkoren
brood gangbaar werden op de tafels van onze
eerste pioniers. De resultaten waren
overeenkomstig de toewijding waarmee het
licht werd aanvaard.
De gezondheid van vele van deze mannen en
vrouwen nam zienderogen toe. Aanvallen van
tal van ziekten werden minder en minder.
Andrews beschrijft de totale ommekeer in
zijn leven. Zijn zoon die kreupel was
herstelde op wonderbare wijze. Loughborough
vermeldt een soortgelijke ervaring. Vele
andere leiders plaatsten zich zonder
voorbehoud aan de zijde van de gezondheids
reformatie. Joseph Bates verheugde zich
uitermate toen hij zag hoe de beginselen,
die hij min of meer in stilte altijd alleen
had doorgevoerd, nu door zijn medestrijders
in de Adventboodschap werden aanvaard.
Bij velen bracht de verandering wel strijd,
niet in het minst voor Ellen White zelf, die
altijd een sterk vlees dieet gewend was
geweest. Zij gaf niets om eenvoudig, gezond
voedsel. Zij had altijd gedacht dat ze vlees
nodig had om kracht te winnen, want ze had
veel last van flauwtes en verloor soms het
bewustzijn onder haar werk. Na het visioen
was ze vast besloten om de beginselen, haar
daarin getoond, in haar eigen familie in
praktijk te brengen. De kokkin kreeg
opdracht dat er geen vlees meer zou worden
gegeten en deze opdracht werd prompt
uitgevoerd. Een paar uur later kwam de
familie aan tafel, die rijkelijk gedekt was
met al het goede der aarde, maar zonder een
stukje vlees. Zuster White dacht dat zij
honger had maar nu besloot ze dat het niet
zo was en verliet de tafel. Bij de volgende
maaltijd werd de familie weer
bijeengeroepen. Nu wist ze zeker dat ze
honger had. Maar nadat ze over de tafel had
gekeken en daar geen vlees vond, besloot ze
dat ze er toch niets om gaf om te eten en ze
verliet de tafel weer zonder iets aan te
roeren. Ze had alleen maar trek in vlees.
Toen ze weer moesten eten rende zuster White
begerig naar de tafel. Er was echter geen
vlees en ze verlangde er hartstochtelijk
naar. De eenvoudige voedingsartikelen waren
onaantrekkelijk voor haar. Ze beschrijft
deze ervaring zelf met de volgende woorden:
“ik was een grote vleeseter, maar toen ik
mij wee voelde plaatste ik mijn armen over
mijn maag en zei:”ik zal geen stukje vlees
meer aanraken. Ik zal eenvoudig voedsel eten
of ik eet helemaal niet.”
Van brood had ik een afkeer. Zelden kon ik
een stuk eten zo groot als een dollar. Met
sommigen dingen in de gezondheids reformatie
kon ik wel overweg, maar wanneer ik bij het
brood kwam, raakte ik in verzet. Toen ik
deze veranderingen doorvoerde moest ik. een
bijzondere strijd voeren. De eerste twee of
drie maaltijden kon ik niet eten. Ik zei
tegen mijn maag: “Je kunt wachten tot je
brood kunt eten”. Binnen korte tijd kon ik
brood eten en nog wel volkoren brood. Dit
kon ik voor die tijd niet eten, maar nu
smaakt het goed en ik heb mijn smaak niet
verloren.
Dat was de strijd van onze pioniers, maar
door het geloof en door vastberadenheid,
vindingrijkheid en volharding behaalde zij
de overwinning over dat wat de Bijbel noemt:
“Begeerte des Vlezes” (1 Joh.2:16).
Zullen wij de overwinning op een andere
wijze kunnen behalen?
DE NASLEEP VAN DE BURGEROORLOG: VERBLIJF TE
DANSVILLE.
Van 1861 tot 1865 werden de V.S. geteisterd
door een burgeroorlog. Dit was een tijd van
beproeving voor de jonge Adventgemeente. Het
koste de leiders hun uiterste krachten om
onze jonge mannen van dienst op Sabbat en
het opnemen van wapenen vrijgesteld te
krijgen., -40-
In deze tijd kwam de organisatie van de
Generale Conferentie. Het evangelie werk
werd belemmerd door de
oorlogsomstandigheden. Kortom deze jaren
waren zeer afmattend voor de leiders. Toch
wilden de predikers zodra de oorlog in het
voorjaar van 1865 was beëindigd er op uit
gaan. Maar een flink aantal van hen was te
zwak om veel werk te kunnen verzetten. Ook
James en Ellen waren zeer vermoeid, maar
toch reisden zij samen met Loughborough naar
Illinnoirs, Wisconsin en Iowa. Op deze reis
ontmoetten zij veel moeilijkheden. Zij
keerden doodmoe terug naar Battle Creek,
waar ook alweer enorm veel werk lag te
wachten. Dit was teveel vor James. Op 16
Augustus werd hij getroffen door een zware
aanval van verlamming. Ook Loughborourgh
onderging bijna een zelfde lot.
Een maand lang poogde Ellen James thuis te
verplegen, maar daarna werd besloten om naar
de inrichting van Dr. Jackson te Dansville
in de Staat New York te gaan. Ook
Loughborough en Uriah Smith gingen mee om te
herstellen. Drie van de leiders waren weg
uit Battle Creek en anderen waren ziek. Het
gevolg was dat gedurende bijna en jaar het
aantal aanwezige leden van het dagelijks
comité van de Generale Conferentie te klein
was om over één of andere zaak een geldige
stemming te kunnen houden. Hoe vreemd klinkt
dat voor ons die gewend zijn aan een
soepele, nimmer stiltaande organisatie.
Wie ook meeging naar het Dansville Instituut
was Dr. Horatio S. Lay. Hij had reeds twaalf
jaar lang een medische praktijk uitgeoefend
in Allegan, Michigan toen hij zuster White
hoorde spreken over de gezondheids
beginselen en genezing van natuurlijke
middelen. Hij richtte vol belangstelling
zijn aandacht hierop en toen in 1864 zijn
vrouw ernstig ziek was ging hij samen met
haar naar het Dansville Instituut. Hij werd
daar toegevoegd aan de medische staf en
leerde de beginselen van behandeling door
dieet en toepassingen van water. Als lid van
de staf reisde hij naar Battle Creek om de
nieuwe patienten te vergezellen op hun reis
naar Dansville.
Hun verblijf in hét Instituut van Dr.
Jackson en zijn collega Dr. Trall was een
leerzame tijd voor de leiders der
Adventbeweging. Vele dingen die zuster White
in visioen had gezien zagen zij hier in
praktijk gebracht. Maar zij zagen ook
duidelijke punten van verschil. Dr. Jackson
ging bijvoorbeeld in zijn veroordeling van
kruiden zover dat hij daarin zelfs zout
daarin betrok. Ellen White, die met een
zoutloos dieet experimenteerde, bevond het
schadelijk voor de gezondheid. Ook met
betrekking tot ontspanning voor de patiënten
waren er verschillen. Dr. Jackson schreef
aan zijn patienten, spelen, kaarten,
schouwburgbezoek en dansen voor als heilzame
ontspanning. Hij en zijn collega`s moesten
niet veel hebben van godsdienst en zij
schreven broeder White voor om al zijn
bezigheden voor de kerk te laten rusten en
ook zijn gedachten niet teveel te laten gaan
over de godsdienstige zaken.
James, altijd zeer actief, vond dit erg
moeilijk en zijn vrouw zag dat de
voorgeschreven absolute rust voor zijn
herstel niet bevorderlijk was. Op dit punt
verschilde zij dan ook in zienswijze met Dr.
Jackson en was er voor dat James lichte
bezigheden zou hebben zowel voor lichaam als
geest.
TOEWIJDING VAN EEN ECHTGENOTE
Hoewel Dr. Jackson het niet met haar eens
was, wist zuster White hem te bewegen er mee
in te stemmen dat ze naar vrienden in
Rochester zouden gaan om daar haar theorie
te beproeven. En zo vertrokken ze op 7
December 1865 naar Rochester om daar hun
intrek te nemen in het huis van br. Bradley
Lanson. Hier werden ernstige bidstonden
gehouden voor het herstel van broeder White.
Langzamerhand nam hij in kracht toe zodat
hij op 1 Januari 1866 in staat was om naar
Battle Creek te reizen. Zijn vrienden vonden
dat hij aanzienlijk was verbeterd en hoewel
hij preekte en zich ook enigszins met de
zaken van de kerk bezighield, was hij nog
verre van genezen.
De doktoren, die hem hadden verpleegd,
hadden zelfs aan Ellen en zijn vrienden
verklaard, dat hij nooit meer in staat zou
zijn zulk werk te doen als hij tevoren
gedaan had. In die tijd is het zijn vrouw
geweest die met een sterk geloof zich met al
haar krachten en vermogens heeft gewijd aan
het herstel van haar man, naast het werk wat
zij deed voor de gemeente en de zorgen voor
haar gezin. Anderen wilden haar ontlasten
van deze enorme taak, maar daar dacht ze
niet over. Zij schreef in die tijd: “Zolang
als ons beiden het leven wordt gespaard, zal
ik mij iedere inspanning getroosten, die in
mijn vermogen ligt, om hem te redden. Die
meesterlijke geest mag niet aan de ondergang
overgelaten worden. God zal voor mij en mijn
kinderen zorgen, en Hij zal mijn echtgenoot
opwekken en u zult ons opnieuw zij aan zij
zien staan in de preekstoel, om de woorden
de waarheid ten eeuwige leven te
verkondigen.”
Ondanks zijn zwakheid werd broeder White in
Mei 1866 verkozen als president van de
Generale Conferentie. Twee jaar lang zou hij
die taak vervullen. Maar over het algemeen
was hij er niet toe in staat. In latere
jaren zou hij nog twee maal die functie
vervullen met zijn volle kracht. Voorlopig
moest Ellen strijden om hem een weinig
actief te houden. Daartoe maakten ze in de
zomer van 1866 korte reizen.
Met de terugkeer van de winter ging de
gezondheids toestand van James weer snel
achteruit….. Zuster White besloot na enige
tijd toch om weer met James op reis te gaan.
De vrienden in Battle Creek verzetten zich
hiertegen heftig. Maar Ellen zette door en
in een felle sneeuwstorm vertrok ze met
James in een arreslee, bestuurd door br.
Rogers, naar Wright, honderd veertig km naar
het Noorden. Hier kwamen ze twee dagen later
op 21 december 1866 veilig aan en vonden een
welkom onthaal in het huis van br. E.H.
Root.
Nu brak een zeer drukke tijd aan voor Ellen.
Dagelijks verpleegde ze haar man, gaf hem
baden, ging met hem wandelen en rijden en
deed al het mogelijke om hem te stimuleren.
Daarnaast sprak ze voortdurend in de
gemeenten in Noord –Michigan en hield
lezingen over matigheid, gezondheid en
Christelijk leven. En verder besteedde ze
ieder uur dat haar overschoot aan het
schrijven van getuigenissen, artikelen en
brieven. Boven dit alles kwam nog de last
van valse geruchten die over haar werden
verspreid door enkele leidende broeders in
Battle Creek, die niet verzoend waren met
haar zelfstandige en in hun ogen
onverantwoordelijke handelwijze. Niemand
weet welke lasten zij in die winter heeft
gedragen. Ongetwijfeld is dit één van de
zwaarste jaren, zo niet het zwaarste jaar
van haar leven geweest.
Haar geloof en inspanning werden echter
beloond. Geleidelijk nam James toe in
krachten en in Wright begon hij voor het
eerst weer te spreken. Ellen schrijft:
“Ik zag dat mijn echtgenoot steeds sterker
werd, helderder van geest en zijn spreken
steeds meer samenhangend”. En toen hij bij
een gelegenheid gedurende een uur sprak met
helderheid en kracht, met de last van het
werk op hem als voor zijn ziekte, was ik
niet in staat om mijn gevoelens van
dankbaarheid te uiten”. Wie zal de liefde en
toewijding kunnen meten van deze moedige
vrouw, die door de genade Gods in staat was
om tegelijkertijd haar taak te vervullen als
boodschapster van God, echtgenote,
verpleegster en openbaar spreekster en dat
als een vrouw, die eens door de doktoren was
opgegeven met nog enkele jaren te leven.
Bij terugkeer in Battle Creek waren de
geruchten nog toegenomen. Zuster White,
vermoeid van al haar arbeid, wérd teneer
gedrukt door de achterdocht en tegenstand
die zij ontmoette. Zij spreekt zelf over
deze ervaring als de grootste verslagenheid
die zij ooit meemaakte. Onder tranen en
gebed zocht zij Gods hulp. En uiteindelijk
werd haar handelwijze gerechtvaardigd. James
White was onder meer ervan beschuldigd dat
hij rijk was en nog steeds meer aan zijn
bezittingen toevoegde.
Bij nader onderzoek door de broeders bleek
deze beschuldiging, evenals vele andere,
geheel vals. De broeders in Battle Creek
beleden hun fouten in een openbare
vergadering en gaven een officiële
verklaring uit, ondertekend door Andrews,
Loughborough, Joseph Bates, Bourdeau,
Hutchins en John Byington, waarin werd
erkend en verklaard dat zij verkeerd hadden
gehandeld door broeder en zuster White te
veroordelen en valse geruchten over hen te
verspreiden en dat zij vast besloten waren
hen opnieuw te ondersteunen. Zo kwam er een
einde aan één van de moeilijkste ervaringen
in het leven van James en Ellen en werd de
gemeente door Gods genade behoed voor
scheuring en verdeeldheid.
James was echter nog lang niet geheel
genezen. Ellen White stelde voor dat zij
ergens op het land zouden gaan wonen. Zij
kochten een boerderij in de buurt van
Greenville (Michigan) en verkochten hun huis
in Battle Creek. Vier jaar lang hebben ze op
deze boerderij gewoond en gewerkt, naast al
het andere werk wat zuster White had te
doen. Ze had de boerderij gekocht met de
bedoeling dat James geleidelijk weer zijn
krachten zou oefenen en dat gelukte wonder
wel. Hun zoon Willie, twaalf jaar oud, was
hun trouwe helper.
Edson achttien jaar oud, was het grootste
deel van de tijd in Battle Creek als
drukkers leerling. Toen de tijd kwam om te
hooien wilde James de buren vragen om te
helpen. Maar Ellen liet Willie de buren
afgaan om te vragen of ze wilde zeggen dat
ze het te druk hadden om te helpen. Ze
stemden hier slechts node mee in, maar Ellen
White kreeg haar zin en zo kon men haar al
spoedig daarna op een berg hooi zien staan
terwijl haar man haar het hooi toestak. Zo
werkte Ellen dag en nacht aan het herstel
van haar man en de vrucht van haar
inspanning was dat vijftien jaren aan het
leven van haar, man werden toegevoegd,
waarvan hij de laatste tien even actief was
als voorheen. Zo. ervoer zij in haar eigen
leven dat Gods zegen rust op de getrouwe
naleving van de gezondheids beginselen en
dit stelde haar in staat om met nog meer
overtuiging te spreken over de
noodzakelijkheid van een totale hervorming
op het gebied van de gezondheid.