De gezanten uit
Babel (29)
Tijdens zijn
voorspoedige
regering werd koning
Hizkia plotseling
getroffen door een
dodelijke ziekte.
Menselijk gesproken
was hij niet meer te
helpen. En het
laatste spoor van
hoop scheen
verdwenen toen de
profeet Jesaja tot
hem kwam met het
bericht: “Zo zegt de
Here: tref
beschikkingen voor
uw huis, want gij
zult sterven en niet
herstellen.” (Jes.
38 : 1)
Het uitzicht leek
volkomen duister;
toch kon de koning
nog bidden tot Hem,
die tot dusver zijn
toevlucht en
sterkte, ten zeerste
een hulp in
benauwdheden” was
geweest. (Psalm 46 :
2)
“Hij keerde zijn
gelaat naar de wand
en bad tot de Here:
Ach Here, gedenk
toch, dat ik voor uw
aangezicht in trouw
en met een volkomen
toegewijd hart
gewandeld heb en
gedaan heb wat goed
is in uw ogen. En
Hizkia weende luid.”
(2 Kon. 20 : 2, 3)
Na de dagen van
David was er geen
koning geweest die
zoveel had gedaan
voor de herbouw van
Gods koninkrijk in
een tijd van afval
en ontmoediging als
Hizkia gedaan had.
De stervende vorst
had zijn God trouw
gediend en het
vertrouwen van het
volk in de Here als
hun Opperheer
versterkt. En
evenals David kon
hij nu smeken:
“Laat mijn gebed
voor uw aangezicht
komen, neig uw oor
tot mijn geroep;
want mijn ziel is
verzadigd van
rampen, mijn leven
is het dodenrijk
nabij. (Psalm 88: 3,
4)
Want Gij zijt mijn
verwachting, Here,
Here, mijn
vertrouwen van mijn
jeugd aan; op U heb
ik gesteund van de
moederschoot aan . .
. Begeef mij niet,
nu mijn kracht
vergaat. O God, wees
niet verre van mij,
mijn God, haast U
mij ter hulpe . . .
Wil mij, . . .O God,
niet verlaten,
totdat ik aan dit
geslacht Uw arm
verkondig, aan ieder
die komt, uw
sterkte.” (Psalm 71;
5,6,9,12,18)
Hij wiens
barmhartigheden niet
ophouden, luisterde
naar het gebed van
zijn dienstknecht.
“Nog had Jesaja de
middelste voorhof
niet verlaten, toen
het woord des Heren
tot hem kwam: Keer
terug en zeg tot
Hizkia, de vorst van
mijn volk: zo zegt
de Here, de God van
uw vader David: Ik
heb uw gebed
verhoord, Ik heb uw
tranen gezien; zie,
Ik zal u gezond
maken, op de derde
dag zult gij opgaan
naar het huis des
Heren. Ik zal aan uw
levensdagen vijftien
jaar toevoegen, en
Ik zal u en deze
stad uit de macht
van de koning van
Assur redden, en
deze stad beschutten
om Mijnentwil en ter
wille van mijn
knecht David.” (2
Kon. 20: 4-6)
Vol vreugde keerde
de profeet terug met
de woorden van
zekerheid en hoop.
Hij kreeg opdracht
een klomp vijgen te
leggen op de zieke
plaats, en bracht de
koning de boodschap
van Gods
barmhartigheid en
beschermende zorg.
Evenals Mozes in het
land Midjan, als
Gideon in de
tegenwoordigheid van
de hemelse bode, als
Elisa voor de
hemelvaart van zijn
meester, smeekte
Hizkia om een teken
dat de boodschap van
God kwam. Wat is het
teken, dat de Here
mij gezond zal maken
en dat ik op de
derde dag zal opgaan
naar het huis des
Heren?”
“Dit zal u het teken
zijn van des Heren
kant”, antwoordde de
profeet, ,,dat de
Here ook doen zal
wat Hij gesproken
heeft: zal de
schaduw tien treden
vooruitgaan, of zal
zij tien treden
teruggaan”? Het is
gemakkelijk”, zei
Hizkia, voor de
schaduw tien treden
omlaag te gaan.
Neen, de schaduw
moet weer tien
treden teruggaan.”
Alleen door Gods
rechtstreekse
tussenkomst kon de
schaduw op de
zonnewijzer tien
treden teruggaan; en
dit zou voor Hizkia
het teken zijn, dat
de Here zijn gebed
gehoord had.,, Toen
riep de profeet
Jesaja tot de Here,
en Hij deed de
schaduw op de treden
waarlangs zij
afgedaald was op de
trap van Achaz, weer
tien treden
teruggaan.” (2 Kon.
20: 8-11)
Toen hij zijn
vroegere kracht weer
terughad, erkende de
koning van Juda in
lofzangen de
barmhartigheden van
de Here, en beloofde
zijn verdere dagen
te gebruiken in
bereidwillige dienst
van de Koning der
koningen.
Zijn dankbare
erkenning van Gods
medelijdende houding
jegens hem betekent
een inspiratie voor
allen die hun jaren
wensen door te
brengen tot eer van
hun Maker:
“Ik zeide: In de
bloei mijner dagen
moet ik heengaan
door de poorten van
het dodenrijk, ik
zal derven de rest
mijner jaren.
Ik zeide: Ik zal de
Here niet zien, de
Here in het land der
levenden; ik zal
geen mens meer
aanschouwen onder de
bewoners der wereld.
Mijn woning werd
afgebroken en van
mij weggerukt als de
tent van een herder;
ik wikkelde mijn
leven samen als een
wever, Hij snijdt
mij af van de drom.
Dag en nacht geeft
Gij mij prijs; tot
aan de morgen zoek
ik tot rust te
komen.
Als een leeuw, zo
verbreekt hij al
mijn beenderen.
Dag en nacht geeft
Gij mij prijs. Als
een zwaluw, zo tjilp
ik; ik kir als een
duif.
Mijn ogen smachten
naar de hoge; o Here,
ik ben angstig, wees
borg voor mij. Wat
zal ik zeggen, daar
Hij tot mij
gesproken heeft en
het ook gedaan
heeft?
Ik zal al mijn jaren
voortschrijden na
dit bittere
zieleleed. Here, bij
deze dingen leeft
men, ja, in die alle
is het leven van
mijn geest: dat Gij
mij zult gezond
maken en doen leven.
Zie, mijn bittere
beproeving werd mij
tot heil. Gij toch
zijt het, die mijn
leven gered hebt van
de groeve der
vernietiging, want
Gij hebt al mijn
zonden achter uw rug
geworpen.
Want het dodenrijk
looft U niet, de
dood prijst U niet;
wie in de groeve
zijn neergedaald,
hopen niet op uw
trouw. De levende,
de levende, hij
looft U, zoals ik
heden doe; de vader
maakt zijn zonen uw
trouw bekend.
De Here is gereed
mij te verlossen.
Daarom doen wij het
snarenspel klinken
al de dagen van ons
leven in het huis
des Heren.” (Jes. 38
:10-20)
In de vruchtbare
valleien van de
Tigris woonde een
oud volk, dat
voorbestemd was de
wereld te beheersen,
hoewel het in die
tijd onderworpen was
aan Assyrië.
Tot dit volk
behoorden wijze
mannen, die veel
aandacht schonken
aan de studie van de
sterrenhemel; en
toen zij merkten dat
de schaduw op de
zonnewijzer tien
treden was
teruggegaan, was hun
verwondering groot.
Hun koning, Merodak–Baladan,
stuurde gezanten
naar Hizkia, toen
hij hoorde dat dit
wonder gegeven was
als teken voor de
koning van Juda, dat
de God des hemels
hem het leven had
verlengd, en wenste
hem geluk met zijn
herstel, terwijl hij
zo mogelijk meer
wilde weten van de
God die zulk een
groot wonder kon
doen.
Het bezoek van deze
boden van de vorst
van een vergelegen
land schonk Hizkia
een gelegenheid de
levende God te
verheffen. Hoe
gemakkelijk zou het
voor hem zijn
geweest om hen te
vertellen van God,
de Onderhouder van
alles wat geschapen
is, door wiens gunst
zijn leven was
gespaard toen alle
hoop verdwenen was!
Welk een geweldige
veranderingen hadden
er kunnen
plaatsvinden als
deze zoekers naar
waarheid uit de
vlakten van Babel
ertoe gebracht waren
de opperheerschappij
van de levende God
te erkennen!
Maar hoogmoed en
ijdelheid namen
bezit van Hizkia’s
hart, en vol trots
opende hij voor
hebzuchtige ogen de
schatten waarmee God
zijn volk had
verrijkt. Hij liet
hun zijn schathuis
zien: het zilver en
het goud, de
specerijen en de
kostbare olie, zijn
gehele tuighuis en
alles wat zich onder
zijn schatten
bevond. Er was niets
in zijn paleis en in
zijn gehele rijk,
dat Hizkia hun niet
liet zien.” (Jes.
39: 2)
Hij deed dit niet om
God te
verheerlijken, maar
zichzelf te
verheffen in de ogen
van de vreemde
vorsten. Hij dacht
er niet bij na dat
deze mannen
vertegenwoordigers
waren van een
machtig volk, dat
niet de liefde noch
de vreze Gods in hun
harten had, en dat
het onverstandig was
om hun bekend te
maken met de
stoffelijke
rijkdommen van zijn
volk.
Het bezoek van de
gezanten aan Hizkia
was een toets van
zijn dankbaarheid en
toewijding. De
Bijbel zegt: “Ter
gelegenheid van het
gezantschap dat de
vorsten van Babel
tot hem gezonden
hadden om naar het
wonderteken dat in
het land geschied
was, te vragen, was
het aldus: God
verliet hem om hem
op de proef te
stellen, ten einde
te weten alles wat
in zijn hart was.”
(2 Kron. 32: 31)
Als Hizkia gebruik
gemaakt had van de
kans die hij kreeg
om te getuigen van
de macht, de
goedheid, en het
medelijden van de
God van Israël, zou
het verslag van de
gezanten geweest
zijn als een licht
dat het duister
doordringt. Maar hij
verheerlijkte zich
boven de Heer der
heerscharen. Hij
schoot tekort in
dankbaarheid voor de
weldaad, hem
bewezen, want hij
werd hoogmoedig.” (2
Kron. 32: 25)
Hoe rampzalig waren
de gevolgen van dit
alles! Aan Jesaja
werd geopenbaard dat
de gezanten bij hun
terugkeer een
verslag zouden geven
van de rijkdommen
die zij gezien
hadden, en dat de
koning van Babel met
zijn raadslieden het
plan zouden opvatten
hun land te
verrijken met de
schatten van
Jeruzalem. Hizkia
had zwaar gezondigd;
daarom “kwam er toom
te rusten op hem, op
Juda en op
Jeruzalem.” .” (2
Kron. 32: 25)
“Toen kwam de
profeet Jesaja tot
koning Hizkia en
vroeg hem: Wat
hebben deze mannen
gezegd en vanwaar
zijn zij tot u
gekomen? en Hizkia
antwoordde: Uit een
ver land zijn zij
tot mij gekomen, uit
Babel. En hij vroeg:
Wat hebben zij in uw
paleis gezien?
Hizkia antwoordde:
Alles wat in mijn
paleis is, hebben
zij gezien; er is
niets onder mijn
schatten, dat ik hun
niet heb getoond.
Toen zeide Jesaja
tot Hizkia: Hoor het
woord van de Here
der heerscharen:
zie, er zullen dagen
komen, dat alles wat
in uw paleis is en
wat uw vaderen
opgestapeld hebben
tot op deze dag,
naar Babel zal
worden weggevoerd.
Niets zal er
overblijven, zegt de
Here. En van uw
zonen, die uit u
voortkomen zullen,
die gij zult
verwekken, zullen
zij nemen, om
hoveling te zijn in
het paleis van de
koning van Babel.
Hizkia zeide tot
Jesaja: Het woord
des Heren, dat gij
gesproken hebt, is
goed”. (Jes. 39:
3-8)
Vol wroeging
verootmoedigde
Hizkia zich over
zijn hoogmoed, hij
en de inwoners van
Jeruzalem, zodat de
toom des Heren niet
over hen kwam in de
dagen van Hizkia.”
(2 Kron. 32: 26)
Maar het verkeerde
zaad was gezaaid, en
het zou op zijn tijd
opkomen en een oogst
van verwoesting en
jammer dragen. In
zijn laatste jaren
zou de koning van
Juda veel voorspoed
kennen, omdat hij
zich vast had
voorgenomen het
verleden goed te
maken en de naam van
God, die hij diende,
te eren; toch werd
zijn geloof ernstig
op de proef gesteld,
en hij moest leren
dat hij alleen door
volledig in de Here
te vertrouwen, kon
hopen de overwinning
te behalen over de
machten der
duisternis, die uit
waren op zijn
ondergang en de
volkomen uitdelging
van zijn volk.
Het verhaal van het
falen van Hizkia om
tijdens het bezoek
van de gezanten
trouw te zijn aan
zijn zending, bevat
voor allen een
belangrijke les.
We moeten veel meer
dan nu het geval is
spreken over de
kostbare betekenis
van onze ervaringen,
van Gods
barmhartigheid en
goedertierenheid,
van de mateloze
liefde van de
Heiland. Als
verstand en hart vol
zijn van Gods
liefde, zal het niet
moeilijk zijn om
anderen mee te delen
wat het geestelijk
leven vervult. Grote
gedachten, een edel
streven, een
duidelijke
voorstelling van de
waarheid,
onzelfzuchtige
bedoelingen en een
ernstig verlangen
naar godsvrucht en
heiligheid zullen
tot uitdrukking
komen in woorden die
openbaren wat de
aard van de ware
schat is.
Zij met wie we
dagelijks omgaan,
hebben onze hulp,
onze leiding nodig
Het is mogelijk dat
ze in een dergelijke
geestesgesteldheid
verkeren dat een
woord, op de juiste
tijd gesproken, zal
zijn als ingeslagen
nagelen Het kan zijn
dat enkele van deze
zielen morgen
onbereikbaar voor
ons zijn Hoe is onze
invloed op deze
medereizigers?
Elke dag in ons
leven is vol
verantwoordelijkheden
die wij moeten
dragen Elke dag
maken onze woorden
en daden een indruk
op anderen, met wie
we omgaan. Hoe
noodzakelijk is het
dat we een wacht
plaatsen voor onze
lippen, en erop
letten waar we gaan!
Een ondoordachte
daad, een
onvoorzichtige stap,
en de hoge golven
van een zware
verzoeking kunnen
een ziel meeslepen
naar de ondergang,
Wij kunnen de
gedachten, die we in
de geest van een
ander hebben
geplant, niet
wegnemen Als het
verkeerde gedachten
zijn geweest,
bestaat de
mogelijkheid dat we
een reeks van
omstandigheden in
werking hebben gezet
die we niet kunnen
afremmen.
Als we anderzijds
door ons voorbeeld
anderen helpen bij
het vormen van
juiste beginselen,
geven we hun de
kracht om het goede
te doen, Op hun
beurt oefenen zij
dezelfde weldoende
invloed uit over
anderen, Op deze
wijze worden
honderden en
duizenden geholpen
door onze onbewuste
invloed, De ware
volgeling van
Christus versterkt
de goede bedoelingen
van allen met wie
hij in aanraking
komt. Ten
aanschouwen van een
ongelovige wereld
die de zonde
liefheeft, openbaart
hij de macht van
Gods genade en de
volmaaktheid van
zijn karakter.
("Profeten en
Koningen" - E.G.
White)