“Zie, hier is uw god”! (26)
In Jesajas dagen was het
geestelijk
onderscheidingsvermogen van de
mens verduisterd door een
onjuiste voorstelling van God.
Satan had lange tijd getracht de
mensen ertoe te brengen hun
Schepper te beschouwen als de
bron van zonde, van lijden en
van dood. Degenen die op deze
wijze waren verleid, beeldden
zich in dat God hard en
veeleisend was. Ze zagen Hem als
een Wezen dat klaarstond om aan
te klagen en te veroordelen,
ongewillig de zondaar aan te
nemen zolang er geen geldige
reden was hem te helpen.
De wet van liefde, waardoor de
hemel wordt bestuurd, was door
de aartsbedrieger voorgesteld
als een beperking van het geluk
van de mens, een pijnlijk juk
dat ze graag zouden willen
afwerpen. Hij leerde dat deze
geboden niet gehoorzaamd konden
worden en dat de straffen voor
het overtreden willekeurig
waren.
Door het ware karakter van God
uit het oog te verliezen, hadden
de Israëlieten geen
verontschuldiging. God had zich
dikwijls aan hen geopenbaard als
een barmhartig en genadig God,
lankmoedig en rijk aan
goedertierenheid en trouw.”
(Psalm 86: 15)
,,Toen Israël een kind was”,
getuigde Hij, “heb Ik het
liefgehad, en uit Egypte heb Ik
mijn zoon geroepen.” (Hosea 11 :
1)
De Here had liefderijk met
Israël gehandeld toen Hij hen
bevrijd had uit de Egyptische
slavernij en hen leidde naar het
beloofde land. “In al hun
benauwdheid was ook Hij benauwd,
en de engel zijns aangezichts
heeft hen gered. In zijn liefde
en in zijn mededogen heeft Hij
zelf hen verlost en Hij hief hen
op en droeg hen al de dagen van
ouds.” (Jesaja 63: 9)
“Moet Ik zelf met u medegaan om
u gerust te stellen”? luidde
zijn vraag tijdens de reis door
de woestijn. Deze uitspraak ging
gepaard met een machtige
openbaring van Gods karakter,
waardoor Mozes in staat was aan
geheel Israël Gods goedheid
bekend te maken en hen ten volle
te onderrichten betreffende de
eigenschappen van hun
onzichtbare Koning. “De Here
ging aan hem voorbij en riep:
Here, Here, God, barmhartig en
genadig, groot van
goedertierenheid en trouw, die
goedertierenheid bestendigt aan
duizenden, die ongerechtigheid,
overtreding en zonde vergeeft;
maar de schuldige houdt Hij
zeker niet onschuldig.” (Ex. 33:
14; 34: 6,7)
Op deze kennis van de
verdraagzaamheid van de Here en
van zijn oneindige liefde en
barmhartigheid grondde Mozes
zijn wonderbare smeekbede voor
het leven van Israël, toen het
volk aan de grens van het
beloofde land weigerde voort te
trekken zoals de Here had
geboden. Op het hoogtepunt van
hun opstand had de Here gezegd:
“Ik zal het met de pest slaan en
het uitroeien” en Hij had
voorgesteld om de nakomelingen
van Mozes te maken tot een volk,
groter en machtiger dan dit.” (Num.
14: 12)
Maar de profeet pleitte op Gods
wonderbare voorzieningen en
beloften ten opzichte van het
uitverkoren volk. En als
voornaamste smeekbede wees hij
op Gods liefde voor de gevallen
mens. (zie Num. 14: 17-19)
Genadig gaf de Here ten
antwoord. “Op uw bede schenk Ik
vergeving.” (Num. 14: 20) En
toen maakte Hij Mozes, in de
vorm van een profetie, bekend
met zijn plannen betreffende de
eindoverwinning van Israël: “Zo
waar Ik leef”, zei Hij, “en de
heerlijkheid des Heren de ganse
aarde vervullen zal Gods
heerlijkheid, zijn karakter,
zijn barmhartige vriendelijkheid
en tedere liefde, - datgene
waarop Mozes een beroep had
gedaan voor Israël - zou aan
alle mensen geopenbaard worden.
En deze belofte van Jehova zou
dubbel zeker zijn; het werd
bekrachtigd met een eed. Zo waar
God leeft en heerst, zou zijn
heerlijkheid verkondigd worden
“onder de volken, onder alle
natiën zijn wonderen”.
Met betrekking tot de
toekomstige vervulling van deze
profetie hoorde Jesaja de
blinkende serafs zingen voor de
troon: “de ganse aarde is van
zijn heerlijkheid vol.” De
profeet, die vertrouwde op de
zekerheid van deze woorden, zei
later vrijmoedig van hen die
zich neerbogen voor beelden van
hout en steen. “Zij zullen
aanschouwen de heerlijkheid des
Heren, de luister van onze God.”
(Jes. 35: 2)
In onze dagen gaat deze profetie
zienderogen in vervulling. De
zendingsactiviteiten van Gods
gemeente op aarde dragen rijke
vruchten, en spoedig zal de
evangelieboodschap aan alle
volken zijn verkondigd. “Tot lof
van de heerlijkheid zijner
genade” worden mannen en vrouwen
uit elk geslacht, elke tong en
elk volk gemaakt tot zonen van
Hem, om in de komende eeuwen de
overweldigende rijkdom zijner
genade te tonen naar (zijn)
goedertierenheid over ons in
Christus Jezus.”
“Geloofd zij de Here God, de God
van Israël, die alleen wonderen
doet. En geloofd zij zijn
heerlijke naam voor eeuwig, en
zijn heerlijkheid vervulle de
ganse aarde.” (Ef. 1: 6; 2: 7;
Psalm 72: 19)
In het visioen dat Jesaja had in
de tempelvoorhof, kreeg hij een
helder beeld van het karakter
van Israël`s God. “De Hoge en
Verhevene, die in eeuwigheid
troont, en wiens naam de Heilige
is”, was aan hem in grote
majesteit verschenen; toch was
aan de profeet de medelijdende
aard van zijn Heer duidelijk
gemaakt. Hij die woont in de
hoge en het heilige, woont ook
bij de verbrijzelde en nederige
van geest, om de geest der
nederigen en het hart der
verbrijzelden te doen herleven.”
(Jes. 57: 15)
De engel die de lippen van
Jesaja moest aanraken, had hem
de boodschap gebracht: “Uw
ongerechtigheid is geweken en uw
zonde verzoend.” (Jes. 6: 7)
Toen de profeet zijn God had
gezien, kreeg hij, evenals
Saulus van Tarsen bij de poort
van Damascus, niet alleen een
besef van zijn eigen
onwaardigheid; zijn ootmoedig
hart kreeg ook de verzekering
van vergeving, volkomen en vrij;
en hij was als een veranderde
man opgestaan. Hij had zijn Heer
gezien. Hij had een flits
opgevangen van de
beminnelijkheid van Gods
karakter. Hij kon getuigen van
de verandering die tot stand was
gekomen door het zien op de
Oneindige Liefde.
Van nu af was hij vervuld met
een vurig verlangen om Israël
bevrijd te zien van de last en
de straf der zonde. “Waar wilt
gij nog meer geslagen worden”?
vroeg de profeet. “Komt toch en
laat ons tezamen richten, zegt
de Here; al waren uw zonden als
scharlaken, zij zullen wit
worden als sneeuw; al waren zij
rood als karmozijn, zij zullen
worden als witte wol.” – “Wast
u, reinigt u, doet uw boze daden
uit mijn ogen weg, houdt op
kwaad te doen, leert goed te
doen.” (Jes. 1: 5,18,16,17)
De God, die ze hadden
voorgegeven te dienen, maar
wiens karakter ze niet hadden
begrepen, werd hun voorgehouden
als de grote Heelmeester van
geestelijke kwalen. Wat deed het
ertoe dat “het gehele hoofd
ziek” was en ,,het gehele hart
vol krankheid”? dat er “van de
voetzool af tot de schedel niets
gaaf” was, maar alleen “wonden,
striemen en verse kwetsuren” ? (Jes.
1 : 6)
Hij die gedwaald had in het
volgen van zijn eigen hart, kon
genezing vinden door zich tot de
Here te wenden. “Zijn wegen heb
Ik gezien, doch Ik zal het
genezen,” had de Here gezegd,
“het leiden, en het weer
vertroosting schenken, . . . . .
. vrede, vrede, voor hem die
verre, en voor hem die nabij is,
zegt de Here, en Ik zal hem
genezen.” (Jesaja 57 : 18, 19)
De profeet verheft God als de
Schepper van alles. Zijn
boodschap tot de steden van Juda
luidde. “Zie hier is uw God” –
“Zo zegt God, de Here, die de
hemel schiep en hem uitspande;
die de aarde uitbreidde met
alles wat daaruit ontsproot” –
“Ik ben de Here, die alles
gemaakt heb” ; die het licht
formeer en de duisternis schep”;
Ik ben het, die de aarde gemaakt
en de mens daarop geschapen heb;
mijn handen hebben de hemelen
uitgespannen en aan al hun heer
heb Ik mijn bevelen gegeven.” –
“Met wie dan wilt gij Mij
vergelijken, dat Ik hem gelijk
zou zijn? zegt de Heilige. Heft
uw ogen naar omhoog en ziet: wie
heeft dit alles geschapen? Hij,
die het heer daarvan in grote
getale uitleidt en elk daarvan
bij name roept door de grootheid
zijner sterkte en omdat Hij
geweldig van kracht is; er
blijft niet één achter.” (Jesaja
40: 9; 42: 5; 44: 24;
45: 7,12; 40: 25, 26)
Tot hen die vreesden dat God hen
niet zou aannemen als ze tot Hem
zouden terugkeren, zei de
profeet. ,,Waarom zegt gij, o
Jakob, en spreekt, o Israël:
mijn weg is voor de Here
verborgen en mijn recht gaat aan
God voorbij?
Weet gij het niet, hebt gij het
niet gehoord? Een eeuwig God is
de Here, Schepper van de einden
der aarde. Hij wordt noch moede
noch mat, zijn verstand is niet
te doorgronden. Hij geeft de
moede kracht en de machteloze
vermeerdert Hij sterkte.
Jongelingen worden moede en mat,
zelfs jonge mannen struikelen,
maar wie de Here verwachten,
putten nieuwe kracht; zij varen
op met vleugelen als arenden;
zij lopen, maar worden niet
moede; zij wandelen, maar worden
niet mat.” (Jes. 40: 27-31)
Het hart vol oneindige liefde
gaat uit naar hen die zich
machteloos voelen om zich te
bevrijden uit de greep van
satan; en genadig biedt Hij hun
kracht aan om voor Hem te leven.
“Vrees niet”, zegt Hij, want Ik
ben met u; zie niet angstig
rond, want Ik ben uw God. Ik
sterk u, ook help Ik u, ook
ondersteun Ik u met mijn
heilrijke rechterhand”. Ik, de
Here, uw God, grijp uw
rechterhand vast; die tot u
zegt: Vrees niet, Ik help u.
Vrees niet, gij wormpje Jakob,
gij volkje Israël! Ik ben het,
die u help, luidt het woord des
Heren, en uw Verlosser is de
Heilige Israëls.” (Jes. 41 : 10,
13, 14)
De inwoners van Juda hadden
nergens recht op, maar God wilde
hen toch niet opgeven. Door hen
moest zijn naam verhoogd worden
onder de heidenen. Velen, die
zijn eigenschappen nog niet
kenden, moesten de heerlijkheid
van Gods karakter nog ontdekken.
Om zijn genadige plannen
duidelijk te maken, bleef Hij
zijn dienstknechten de profeten
zenden met de boodschap:
“Bekeert u toch een ieder van
zijn boze weg.” – “Om mijns
naams wil vertraag Ik mijn
toorn”, zei Hij door Jesaja,
“ter wille van mijn lof bedwing
Ik Mij, u ten goede, om u niet
uit te roeien. . . . . Om
Mijnentwil, om Mijnentwil doe Ik
het, hoe groot ook de ontwijding
is; mijn eer geef Ik aan geen
ander.” (Jer. 25: 5; Jes. 48: 9,
11)
De oproep tot bekering klonk op
onmiskenbare wijze, en allen
werden opgeroepen terug te
keren. “Zoek de Here, terwijl
Hij Zich laat vinden”, pleitte
de profeet, roept Hem aan
terwijl Hij nabij is. De
goddeloze verlate zijn weg en de
ongerechtige man zijn gedachten
en hij bekere zich tot de Here,
dan zal Hij Zich over hem
ontfermen - en tot onze God,
want Hij vergeeft veelvuldig.” (Jes.
55: 6,7)
Hebt u, waarde lezer, uw eigen
weg gekozen? Bent u ver van God
afgedwaald? Hebt u genoegen
gezocht in de vruchten der
zonde, om slechts te ontdekken
dat ze als as smaakten? En nu uw
levensplannen doorkruist zijn,
nu uw hoop is gestorven, zit u
alleen en verlaten? De stem die
zo lang tot uw hart heeft
gesproken, wordt nu duidelijk en
helder gehoord. “Staat op en
vertrekt, want dit is de plaats
der ruste niet; doordat het
(land) onrein is, brengt het
verderf teweeg, ja, een
voortwoekerend verderf.” Keer
terug tot het huis van uw Vader.
Hij nodigt u uit met de
woorden. “Keer weder tot Mij,
want Ik heb u verlost.” – “Komt
tot Mij; hoort opdat uw ziel
leve; Ik zal met u een eeuwig
verbond sluiten: de betrouwbare
genadebewijzen van David.” (Micha
2: 10; Jes. 44: 22; 55: 3
Luister niet naar de suggestie
van de vijand om op een afstand
van Christus te blijven totdat u
uzelf hebt verbeterd; tot u goed
genoeg bent om tot God te komen.
Als u wacht op dat ogenblik,
zult u nooit komen. Als satan op
uw vuile klederen wijst, herhaal
dan de belofte van de Heiland:
“Wie tot Mij komt, zal Ik
geenszins uitwerpen.” (Joh. 6:
37)
Zeg de vijand dat het bloed van
Jezus Christus reinigt van alle
zonden. Maakt het gebed van
David tot het uwe: “Ontzondig
mij met hysop, dan ben ik rein;
was mij, dan ben ik witter dan
sneeuw.” (Psalm 51: 9)
De aansporing van de profeet tot
Juda om de levende God te
aanschouwen en zijn genadig
aanbod te aanvaarden, waren niet
tevergeefs. Sommigen schonken
gehoor en keerden zich af van de
afgoden tot het aanbidden van
Jehova. Ze leerden in hun Maker
liefde, barmhartigheid en
medelijden zien. En in de
donkere dagen die in de
geschiedenis van Juda zouden
aanbreken, als slechts een
overblijfsel in het land zou
achterblijven, zouden de woorden
van de profeet vrucht blijven
dragen in een bepaalde
hervorming. “Te dien dage zal
de mens zijn blik richten op
zijn Maker”, sprak Jesaja, “en
zijn ogen zullen zien naar de
Heilige Israëls; hij zal de blik
niet richten naar de altaren,
het maaksel van zijn eigen
handen; en hetgeen zijn eigen
vingers gemaakt hebben, de
gewijde palen en de
wierookaltaren, zal hij niet
aanzien.” (Jes. 17: 7,8)
“Velen zouden Hem, die de
voornaamste is onder
tienduizend, aanschouwen. ,,Uw
ogen zullen de Koning in zijn
schoonheid aanschouwen”, luidde
Gods belofte aan hen. Hun zonden
zouden vergeven worden. In die
blijde dag van verlossing uit de
afgoderij zouden ze uitroepen.”
– “Daar is de Here heerlijk voor
ons: een plaats van rivieren en
van brede stromen . . . . . de
Here, onze Rechter, de Here,
onze Wetgever, de Here, onze
Koning, Hij zal ons verlossen.”
(Jes. 33: 17,21,22)
De boodschappen van Jesaja tot
hen die zich wilden afkeren van
hun boze wegen, waren vol troost
en bemoediging. Hoor het woord
van de Here door de mond van
zijn profeet:
,,Denk hieraan, Jakob; Israël;
want gij zijt mijn knecht; Ik
heb u geformeerd, gij zijt mijn
knecht, Israël; gij wordt door
Mij niet vergeten. Ik vaag uw
overtredingen weg als een nevel
en uw zonden als een wolk; keer
weder tot Mij, want Ik heb u
verlost.” (Jes. 44: 21,22)
“En gij zult te dien dage
zeggen: “Ik loof U, Here, omdat
Gij toornig op mij zijt geweest;
uw toorn heeft zich afgewend en
Gij vertroost mij. Zie, God is
mijn heil, ik vertrouw en vrees
niet, want mijn sterkte en mijn
psalm is de Here Here, en Hij is
mij tot heil geweest. . .
“Psalmzingt de Here, want Hij
heeft grootse dingen gedaan; dit
worde bekendgemaakt op de ganse
aarde. Juicht en jubelt,
inwoners van Sion, want groot in
uw midden is de Heilige
Israëls.” (Jes. 12: 1,2,5)
("Profeten en Koningen" - E.G.
White)