De ondergang van het huis van Achab (16)
Lees 1 Koningen 21; 2 Koningen 1
De noodlottige invloed die Izebel van het
begin af over Achab had uitgeoefend, bleef het
verdere van zijn leven hem bij, en droeg
vrucht in daden van schande en geweld, die in
de gewijde geschiedenis nauwelijks huns
gelijke hebben. “Nooit is er iemand geweest,
die zich zó verkocht heeft als Achab om te
doen wat kwaad is in de ogen des Heren,
waartoe zijn vrouw Izebel hem heeft aangezet.”
Achab had van nature een gierige aard, en hij
had de ingevingen van zijn zondige hart
gevolgd, hiertoe gesteund en versterkt door
Izebel, tot hij volkomen was beheerst door de
geest van zelfzucht. Hij kon het niet hebben
dat zijn wensen werden gedwarsboomd; hij
meende recht te hebben op alles wat hij wenste
te bezitten.
Deze overheersende trek bij Achab, die op
rampzalige wijze het lot van het koninkrijk
onder zijn opvolgers bepaalde, komt tot uiting
in een voorval dat plaatsvond toen Elia nog
een profeet was in Israël. Dicht bij het
paleis was een wijngaard, die toebehoorde aan
Nabot, een inwoner van Jizreël. Achab wilde
deze wijngaard bezitten, en hij stelde voor
hem te kopen of te ruilen voor een ander stuk
grond. “Geef mij toch uw wijngaard”, zei hij
tot Nabot, “opdat hij mij tot moestuin zij,
want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik
u een betere wijngaard daarvoor in de plaats
geven, indien gij dit liever hebt, wil ik u
het geld van de koopprijs geven.”
Nabot stelde zijn wijngaard op hoge prijs,
omdat deze van zijn vaderen was geweest, en
weigerde er afstand van te doen. “Daarvoor
beware mij de Here”, zei hij tegen Achab, “dat
ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou
geven.” Volgens de Levitische wet mocht het
land niet blijvend verkocht of verruild
worden; iedere Israëliet moest de erfenis van
de stam zijner vaderen zelf behouden. (Num. 36
: 7)
De weigering van Nabot maakte de zelfzuchtige
vorst ziek. “Achab kwam in zijn huis, gemelijk
en toornig over het woord dat de Jizreëliet
Nabot tot hem had gesproken . . . . En hij
legde zich neer op zijn bed, keerde zijn
gezicht om en wilde niets eten.”
Izebel hoorde de bijzonderheden al gauw, en
verontwaardigd dat iemand het verzoek van de
koning zou weigeren, gaf ze Achab de
verzekering dat hij niet langer ontstemd
hoefde te zijn. Gij oefent nu eens koninklijke
macht uit over Israël!” zei zij. “Sta op en
eet, laat uw hart vrolijk zijn; ik zal u de
wijngaard van de Jizreëliet Nabot geven.”
Het kon Achab niet schelen hoe zijn vrouw het
gewenste doel zou bereiken, en Izebel begon
direct met de uitvoering van haar goddeloos
plan. Ze schreef brieven in de naam van de
koning, verzegelde ze met zijn zegel, en zond
ze aan de oudsten en edelen van de stad waar
Nabot woonde, met de woorden: “Roept een
vasten uit en zet Nabot op de eerste plaats
van het volk. Zet voorts twee mannen tegenover
hem, nietswaardige lieden, die aldus van hem
moeten getuigen: gij hebt God en de koning
vaarwel gezegd; voert hem dan naar buiten en
stenigt hem, zodat hij sterft.”
Het bevel werd opgevolgd. De mannen van zijn
stad, de oudsten en de edelen, . . . . deden
zoals Izebel hun had opgedragen . . . . in de
brieven die zij hun gezonden had.” Toen ging
Izebel naar de koning en zei dat hij moest
opstaan om de wijngaard in bezit te nemen. En
Achab volgde blindelings haar advies, zonder
te denken aan de gevolgen, en ging heen om het
begeerde land in bezit te nemen.
De koning zou echter niet ongestoord genieten
van hetgeen hij door bedrog en bloedvergieten
had verkregen. “Toen kwam het woord des Heren
tot Elia de Tisbiet: Maak u gereed, ga Achab,
de koning van Israël, die te Samaria woont,
tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van
Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit
te nemen. Dan zult gij tot hem spreken: zo
zegt de Here: hebt gij gemoord en ook in bezit
genomen?” En de Here onderrichtte Elia verder
dat hij over Achab een verschrikkelijk oordeel
moest uitspreken.
De profeet haastte zich Gods bevel uit te
voeren. De schuldige heerser gaf uiting aan
zijn vrees bij het zien van de gestrenge
boodschapper van Jehova met de woorden: “Hebt
gij mij gevonden, mijn vijand?”
Zonder aarzelen antwoordde de boodschapper des
Heren. “Ik heb u gevonden, omdat gij u
verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de
ogen des Heren. Zie, Ik doe onheil over u
komen, en Ik zal u wegvegen.” Er zou geen
genade meer bewezen worden. Het huis van Achab
zou volkomen worden uitgeroeid, gelijk aan dat
van Jerobeam, de zoon van Nebat, en aan dat
van Basa, de zoon van Achia, wegens de
ergernis die gij hebt verwekt”, luidde Gods
woord, wanneer gij Israël hebt doen zondigen.”
Van Izebel zei de Here: “De honden zullen
Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreël.
Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de
honden verslinden, en wie op het veld sterft,
die zal het gevogelte des hemels verslinden.”
Toen de koning deze verschrikkelijke boodschap
hoorde, scheurde hij zijn klederen, deed een
rouwgewaad om zijn lichaam en vastte; ja, hij
legde zich in rouwgewaad te ruste en liep met
ome tred.”
“Toen kwam het woord des Heren tot de Tisbiet
Elia: Hebt gij gezien dat Achab zich voor Mij
verootmoedigd heeft? Omdat hij zich voor Mij
verootmoedigd heeft, zal Ik het onheil in zijn
dagen niet doen komen; in de dagen van zijn
zoon zal Ik het onheil over zijn huis doen
komen.”
Binnen drie jaar werd Achab door de Syriërs
gedood. Ahazia, zijn opvolger, “deed wat kwaad
is in de ogen des Heren en wandelde in de weg
van zijn vader en in de weg van zijn moeder en
in de weg van Jerobeam, de zoon van Nebat, die
Israël deed zondigen. Hij diende de Baäl en
boog zich voor hem neder, en krenkte de Here,
de God van Israël, geheel zoals zijn vader
gedaan had.” (1 Kon. 22: 52,53)
Maar het oordeel volgde spoedig op de zonden
van de opstandige koning. Een rampzalige
oorlog met Moab, en toen een voorval waardoor
zijn leven werd bedreigd, getuigde van Gods
toorn jegens hem. Ahazia “viel door het
traliewerk van zijn bovenvertrek in Samaria”,
en werd ziek. Bevreesd voor de mogelijke
gevolgen van zijn val zond Ahazia boden om
Baäl - Zebub, de god van Ekron, te raadplegen,
of hij al dan niet zou herstellen.
Verondersteld werd dat deze god door zijn
priesters inlichtingen over de toekomst kon
geven. Tal van mensen gingen er heen om hem te
vragen; maar de voorspellingen die gedaan
werden en de verschafte inlichtingen kwamen
van de vorst der duisternis.
De dienstknechten van Ahazia ontmoetten een
man Gods, die hen beval terug te keren naar de
koning met de boodschap. “Is er dan geen God
in Israël, dat gij Baäl - Zebub, de god van
Ekron, gaat raadplegen? Daarom, zo zegt de
Here: Van het bed waarop gij zijt komen te
liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult
voorzeker sterven.” Toen hij deze boodschap
had gebracht, vertrok de profeet.
De verbaasde knechten haastten zich terug naar
de koning, en verhaalden hem de woorden van de
man Gods. De koning vroeg: ,Wat was het voor
een man?” Zij antwoordden: Het was iemand met
een haren kleed, en eer lederen gordel was om
zijn lendenen gebonden.”
“Dat is de Tisbiet Elia!” riep Ahazia uit. Hij
wist dat de onheilsboodschap zeker zou
uitkomen, als de vreemdeling, die zijn
knechten hadden ontmoet, Elia was geweest.
Omdat hij vurig wenste dat dit oordeel, indien
mogelijk, afgewend zou worden, besloot hij de
profeet te laten roepen.
Tweemaal zond Ahazia een groep soldaten om de
profeet te intimideren en tweemaal viel Gods
toorn op hen en werden ze gedood. De derde
groep soldaten verootmoedigde zich voor God;
en hun aanvoerder viel bij het naderen van
Gods boodschapper ter aarde op zijn knieën, en
smeekte hem:
“Man Gods, laat toch mijn leven en het leven
van deze uw vijftig knechten kostbaar zijn in
uw ogen.”
“De engel des Heren sprak tot Elia: Daal met
hem af, vrees niet voor hem. En hij stond op
en daalde met hem af naar de koning. En hij
sprak tot hem:
Zo zegt de Here: aangezien gij boden gezonden
hebt om Baäl - Zebub, de god van Ekron, te
raadplegen - is er dan geen God in Israël,
wiens woord gij kunt raadplegen? — daarom zult
gij van het bed waarop gij zijt komen te
liggen, niet afkomen, maar gij zult voorzeker
sterven.”
Tijdens de regering van zijn vader had Ahazia
de wondere werken van de Allerhoogste gezien.
Hij had de ontzagwekkende bewijzen gezien die
God aan het afvallig Israël gegeven had
aangaande de wijze waarop Hij degenen aanziet
die de bindende eisen van zijn wet terzijde
stellen. Ahazia had gehandeld alsof deze
vreeswekkende werkelijkheid niet meer was dan
een sprookje. In plaats van zich te
verootmoedigen voor de Here, had hij de Baäls
nagevolgd, en ten slotte had hij deze uiterst
goddeloze daad gedaan. Opstandig, niet bereid
zich te bekeren, stierf Ahazia naar het woord
van de Here dat Elia had gesproken.
Het verhaal van koning Ahazia’s zonde en de
straf daarop bevat een waarschuwing die
niemand ongestraft over het hoofd kan zien.
Tegenwoordig bewijzen mensen geen hulde aan
heidense goden, en toch aanbidden duizenden in
satans tempels evenals dat het geval was met
de koning van Israël. De geest van afgoderij
bestaat ook nu, hoewel deze door de invloed
van wetenschap en beschaving aantrekkelijker
en verfijnder vormen heeft aangenomen dan in
de dagen waarin Ahazia de god van Ekron om
raad vroeg. Elke dag levert verdere bewijzen
dat geloof in het vaste profetische Woord
afneemt, terwijl in plaats daarvan bijgeloof
en duivelse kunsten de geest van talloos velen
boeien.
In onze tijd zijn de mysteriën van de heidense
erediensten vervangen door geheime
genootschappen en seances, de verborgenheden
en wonderen van spiritistische mediums. De
bekendmakingen van deze mediums worden gretig
aanvaard door duizenden die weigeren het licht
van Gods Woord en zijn Geest aan te nemen.
Aanhangers van het spiritisme mogen spottend
spreken over de vroegere toverkunst, maar de
grote verleider lacht triomfantelijk als ze
zich aan zijn kunsten in een andere vorm
overgeven.
Velen schrikken vol ontzetting terug bij de
gedachte de geesten te raadplegen, terwijl ze
door aangenamere vormen van spiritisme worden
aangetrokken. Anderen worden meegesleept door
de leerstellingen van de Christian Science, en
door de mystiek van de theosofie en andere
oosterse godsdiensten.
De apostelen van bijna alle vormen van
spiritisme geven voor, dat ze de macht
bezitten om te genezen. Ze schrijven deze
krachten toe aan magnetisme, elektriciteit, de
zogenaamde sympathethische middelen”, of
sluimerende krachten in de geest van de mens.
En er zijn heel wat mensen, zelfs in deze
christelijke tijd, die naar deze genezers
gaan, in plaats van te vertrouwen in de macht
van de levende God en de bekwaamheid van
erkende doktoren.
De moeder roept uit bij het ziekbed van haar
kind: Ik kan niets meer doen. Is er geen
dokter die de macht bezit mijn kind te
genezen?” Ze hoort van de wonderbare
genezingen die een helderziende of een genezer
verricht, en vertrouwt haar kind toe aan zijn
zorg, waarbij ze het als het ware plaatst in
de handen van satan, alsof hij naast haar
stond. In vele gevallen wordt het latere leven
van het kind beheerst door een duivelse macht,
die onmogelijk te verbreken schijnt.
God had reden om mishaagd te zijn over de
goddeloosheid van Ahazia. Wat had Hij niet
gedaan om de harten van het volk van Israël te
winnen, en hen ertoe te brengen in Hem te
vertrouwen? Eeuwenlang had Hij het volk
bewijzen gegeven van goedheid en liefde die
huns gelijke niet hadden. Van het begin af had
Hij laten zien, dat Hij vreugde had over de
mensenkinderen. (Spr. 8 : 31)
Hij was een hulp geweest voor hen die Hem
zochten in oprechtheid. Toch had de koning van
Israël, door zich af te wenden van God om de
hulp in te roepen van de ergste vijand van
zijn volk, aan de heidenen verkondigd dat hij
meer vertrouwen stelde in hun afgoden dan in
de God des hemels. Op gelijke wijze onteren
mannen en vrouwen Hem als ze zich afkeren van
de Bron van kracht en wijsheid om hulp en raad
te vragen bij de machten der duisternis.
Als Gods toom ontbrandde over de daad van
Ahazia, hoe moet Hij dan wel denken over hen
die een soortgelijke weg volgen, terwijl ze
veel meer licht bezitten?
Zij die zich overgeven aan de toverkunsten van
satan, kunnen zich wel beroemen op zegeningen
die ze ontvangen; maar wil dit zeggen dat hun
weg verstandig of veilig is? Wat zegt het dat
hun leven verlengd wordt? Wat baat het om
tijdelijk gewin te verkrijgen? Zal dit ten
slotte meer waard zijn dan Gods gunst te
bezitten?
Al dit schijnbare voordeel zal ten slotte een
onherstelbaar verlies blijken te zijn. We
kunnen niet ongestraft een scheidsmuur
afbreken die God heeft opgericht om zijn volk
te beschermen tegen de macht van satan.
Omdat Ahazia geen zoon had, werd hij opgevolgd
door Joram, zijn broer, die twaalf jaar lang
over de tien stammen regeerde. Tijdens deze
jaren leefde zijn moeder Izebel nog, en deze
bleef een verkeerde invloed uitoefenen over de
zaken van het koninkrijk. Afgodische gebruiken
werden door velen van het volk nog steeds
beoefend. Joram zelf deed wat kwaad is in de
ogen des Heren; echter niet zoals zijn vader
en moeder: hij verwijderde de gewijde steen
van Baäl, die zijn vader gemaakt had. Alleen
volhardde hij in de zonden die Jerobeam, de
zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven;
daarvan week hij niet af.” (2 Kon. 3: 2,3)
Tijdens de regering van Joram over Israël
stierf Josafat, en diens zoon, die ook Joram
heette, besteeg de troon van het rijk van
Juda. Door zijn huwelijk met de dochter van
Achab en Izebel was Joram van Juda nauw
verbonden met de koning van Israël; en in zijn
regering volgde hij Baäl na, zoals het huis
van Achab gedaan had. Ook maakte hij
offerhoogten op de bergen van Juda, bracht de
inwoners van Jeruzalem tot afgoderij en
verleidde Juda.” (2 Kron. 21 : 6,11)
De koning van Juda zou zijn vreselijke afval
niet ongestraft kunnen bedrijven. De profeet
Elia was nog niet opgenomen, en hij kon niet
zwijgen toen het rijk van Juda dezelfde weg
volgde die het rijk van het noorden aan de
rand van de ondergang had gebracht. De profeet
zond aan Joram een brief, waarin de goddeloze
koning de verschrikkelijke woorden las. “Zo
zegt de Here, de God van uw vader David: omdat
gij niet gewandeld hebt in de wegen van uw
vader Josafat en van Asa, de koning van Juda,
maar gewandeld hebt in de weg der koningen van
Israël, en Juda en de inwoners van Jeruzalem
tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld
van het huis Achabs, ja, omdat gij ook uw
broeders, het gezin van uw vader, hebt gedood,
terwijl zij beter waren dan gij - zie, de Here
zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen en al uw
have zeer zwaar treffen; en gij zelf zult aan
een ernstige ziekte lijden.”
Als vervulling van deze profetie wekte de Here
tegen Joram de strijdlust op der Filistijnen
en der Arabieren, die naast de Kuzieten wonen,
zodat zij tegen Juda optrokken, het
binnendrongen en al de have die zich in het
koninklijk paleis bevond, ja zelfs zijn zonen
en zijn vrouwen, wegvoerden, zodat hem geen
zoon overbleef dan Joachaz, zijn jongste
zoon. “Na dit alles sloeg de Here hem met een
ongeneeslijke ziekte in zijn ingewanden. En na
verloop van tijd, toen ongeveer twee jaren
voorbijgegaan waren, . . . . stierf hij aan
die kwaadaardige ziekte.” - ”Zijn zoon
Achazja (Joachaz) werd koning in zijn plaats.”
(2 Kron. 21: 12-19; 2 Kon. 8: 24)
Joram, de zoon van Achab, regeerde nog in
Israël toen zijn neef Achazja op de troon van
Juda kwam. Achazja regeerde slechts één jaar,
en in die tijd “wandelde hij in de wegen van
het huis van Achab”, en “deed wat kwaad is in
de ogen des Heren”, beïnvloed door zijn moeder
Atalja, die ,,hem verleidde door haar
raadgevingen tot goddeloze daden.” (2 Kron.
22: 3,4; 2 Kon. 8: 27)
Izebel, zijn grootmoeder, leefde ook nog, en
nu sloot hij overmoedig een verbond met Joram
van Israël, zijn oom.
Achazja uit Juda kwam op tragische wijze om.
De nog levende leden van Achabs huis waren
zijn raadgevers, na de dood van zijn vader,
tot zijn eigen verderf.” (2 Kron. 22 :4)
Terwijl Achazja zijn oom in Jizreël bezocht,
kreeg de profeet Elisa van God opdracht een
van de zonen der profeten te zenden naar Ramot
in Gilead om Jehu te zalven tot koning over
Israël. De verenigde legers van Israël en Juda
waren in die tijd in strijd met de Syriërs van
Ramot in Gilead. Joram was in de strijd gewond
en was teruggekeerd naar Jizreël, terwijl hij
Jehu als aanvoerder van de verbonden legers
had achtergelaten.
Toen hij Jehu zalfde, zei de boodschapper van
Elisa: Ik zalf u tot koning over het volk des
Heren, over Israël”. En toen gaf hij Jehu
ernstig een speciale opdracht van de hemel.
Gij zult het huis van uw heer Achab slaan,
opdat Ik het bloed van mijn knechten, de
profeten, ja, het bloed van alle knechten des
Heren aan Izebel wreke. En het gehele huis van
Achab zal omkomen.” (2 Kon. 9: 6-8)
Nadat hij door het leger tot koning was
uitgeroepen, spoedde Jehu zich naar Jizreël,
waar hij begon met het uitvoeren van het
vonnis over hen, die moedwillig hadden
verkozen in de zonde te volharden en anderen
tot zonde te verleiden. Joram van Israël,
Achazja uit Juda, en koningin Izebel, samen
met allen die van Achabs huis te Jizreël
overgebleven waren en al zijn rijksgroten,
vertrouwelingen en priesters”, werden gedood.
Alle profeten van Baäl, al zijn dienaren en
zijn priesters”, die in het centrum van de
Baälsdienst bij Samaria woonden, werden met
het zwaard gedood. De afgodsbeelden werden
afgebroken en verbrand en de tempel van Baël
werd verwoest.
Zo verdelgde Jehu Baäl uit Israël.” (2 Kon.
10: 11,19,28)
Het bericht van deze algemene executie
bereikte Atalja, de dochter van Izebel, die
nog steeds een leidende positie in het rijk
van Juda bekleedde. Toen ze zag dat haar zoon,
de koning van Juda, dood was, maakte zij zich
op en roeide het gehele koninklijke geslacht
van het huis van Juda uit”. In deze massamoord
werden alle afstammelingen van David, die
verkiesbaar waren voor de troon, uitgeroeid,
op één na, een baby, die Joas heette, en door
de vrouw van Jojada, de hogepriester, in de
gebouwen van de tempel werd verborgen. Zes
jaar lang bleef het kind verborgen, terwijl
Atalja over het land regeerde.” (2 Kron. 22:
10,12)
Aan het eind van deze tijd kwamen alle
Levieten en geheel Juda met Jojada samen om
het kind Joas te kronen en te zalven en hem
uit te roepen tot koning. Zij klapten in de
handen en riepen: Leve de koning !” (2 Kron.
23: 11)
“Toen Atalja het geroep hoorde van het volk
dat toeliep en de koning toejuichte, ging zij
naar het volk in het huis des Heren.” En daar
zag ze de koning staan bij de zuil, volgens
het gebruik, terwijl de oversten met de
trompetten bij de koning waren; en al het volk
des lands verheugde zich en blies op
trompetten. Toen verscheurde Atalja haar
klederen en riep: Verraad, verraad ! Maar de
priester Jojada gebood de oversten over
honderd, de bevelhebbers van het legers, en
zeide tot hen: Brengt haar tussen de gelederen
naar buiten en doodt met het zwaard al wie
haar volgt.” (2 Kon. 11: 18)
Zo kwam het laatste lid van Achabs huis om het
leven. Het vreselijk kwaad dat door zijn
huwelijk met Izebel was veroorzaakt, bleef
bestaan tot al zijn nakomelingen waren
omgebracht. Zelfs in het land van Juda, waar
de aanbidding van de ware God nooit geheel
terzijde was gezet, had Atalja velen verleid
tot afgoderij.
Direct na de terechtstelling van de
onboetvaardige koningin ging het gehele volk
des lands naar de tempel van Baäl, en zij
haalden die omver, zijn altaren en beelden
verbrijzelden zij volkomen en doodden Mattan,
de priester van Baäl, vóór de altaren.” Er
volgde een hervorming. Zij die een aandeel
hadden gehad in het uitroepen van Joas tot
koning, hadden plechtig beloofd dat zij Gods
volk zouden zijn. En nu de boze invloed van
Izebels dochter was weggenomen uit het rijk
van Juda, en de priesters van Baäl waren
gedood en hun tempel was verwoest, verheugde
zich heel het volk in het land; en de stad had
rust.” (2 Kron. 23: 16,21)
("Profeten en Koningen" - E.G. White)